Waar Jezus’ tolerante ideeën vandaan kwamen
In bepaalde opzichten was Jezus een tolerante denker. Maar lang niet al zijn opvattingen had hij van zichzelf. Over Jezus’ eenvoudige komaf, de halachische traditie en Helleense invloeden.
In English: Where Jesus' tolerant ideas came from
Tegenover de ”zero tolerance” van de God van het Oude Testament staan de schijnbaar veel mildere opvattingen van Jezus van Nazareth, een rondtrekkende Joodse leraar die ontregelende denkbeelden verkondigde, en zich uiteindelijk zo onmogelijk maakte dat hij aan het kruis eindigde.
In deze nieuwsbrief gaat het over de opvattingen van Jezus die invloed zouden hebben op de christelijke visie op tolerantie. Om Jezus’ theologische ideeën probeer ik heen te lopen; het gaat mij vooral om opvattingen die invloed zouden hebben op de christelijke leerstellingen die tolerantie raken. Het gaat dan dus vooral om ethische instructies die aan Jezus worden toegeschreven. Het gaat onder andere over de uitleg van de religieuze wetten, zonde en vergeving, liefde en compassie, de omgang met vijanden, egalitarisme en herverdeling, de vrije wil, individualisme, de gouden regel, en over het gebruik van dwang in het geloof.
Wij gaan na waar hij zijn opvattingen vandaan haalde. De voornaamste bron was de joodse religieuze wet. Over de uitleg daarvan werd in zijn tijd veel gekibbeld. Maar er waren ook andere invloeden: culturele invloeden uit zijn geboortestreek Galilea en Helleense invloeden. Ik schreef al eerder dat met name Paulus en de evangelisten sterk beïnvloed waren door de Helleense cultuur. Jezus zelf was dat hooguit indirect: hij was waarschijnlijk analfabeet, laat staan dat hij Grieks kon lezen. Maar Griekse opvattingen, waaronder het stoïcisme, druppelden waarschijnlijk ook vanuit de intellectuele bovenlaag door naar het gewone volk. Ook had Jezus een aantal opvattingen die niet te herleiden zijn tot enige andere bron, en die dus waarschijnlijk aan hemzelf of aan zijn mentoren zijn toe te schrijven.
Een waarschuwing vooraf. Ik heb niets tegen gelovigen. Maar ik schrijf hier op basis van wetenschappelijke bronnen. Goede wetenschap is sceptisch, neemt geen vooringenomen standpunten in. Wie louter in zijn geloof bevestigd wil worden, is hier aan het verkeerde adres.
Over de historische Jezus (eigenlijk heette hij Jesjoea, een veelvoorkomende Aramese naam) staan maar weinig feiten vast. Vermoedelijk niemand die over Jezus schreef, heeft hem ooit zelf ontmoet. Mogelijk met uitzondering van de oudste delen van Matteüs en Lucas, die zij hebben overgenomen uit een onbekende bron die bekend staat als Q. Die bron Q dateert van de eerste helft van de eerste eeuw, en kan dus geschreven zijn door iemand die Jezus persoonlijk heeft meegemaakt. Q en het evangelie van Marcus gelden als het oudst en het minst onbetrouwbaar. Het evangelie van Johannes is het jongst en wordt door historici minder serieus genomen.
Hier maakt dat niet veel uit. Ik ga vooral op zoek naar opvattingen die in de vroege christelijke kerk voor waar werden aangenomen. Over plausibele uitspraken en avonturen van Jezus ga ik hier maar even niet al te kritisch doen, ook als daar historisch wel aanleiding voor is. Het gaat hier niet zozeer over de historische Jezus, maar vooral over de invloed van Jezus op het christendom, en waar zijn ideeën vandaan kwamen.
De context
Wat voorafging, vertelde ik in de vorige nieuwsbrief. De Joden waren een etnische groep met een raadselachtige herkomst, mogelijk uit de hoger gelegen streken aan weerszijden van de Jordaan. Besnijdenis, een verbod op het eten van varkensvlees en een tamelijk egalitaire cultuur zouden hen aanvankelijk vooral hebben gekenmerkt. De Bijbelse verhalen worden pas enigszins verifieerbaar vanaf de achtste eeuw v.Chr. De Joden vormden zelden een eigen staat; meestal was hun gebied een kolonie of een vazalstaat van achtereenvolgens de Egyptenaren, de Assyriërs, de Babyloniërs, post-Helleense rijken en de Romeinen. Religieus werden de Joden goeddeels ongemoeid gelaten door hun overheersers. Vanaf de Babylonische overheersing werd de religie van de Joden zoetjesaan monotheïstisch.
Vanaf de tweede eeuw v.Chr. kwam het gebied zwaar onder de invloed van de Helleense cultuur. De elite lustte daar wel pap van, maar voor het gewone volk stonden Griekse invloeden gelijk aan decadentie. Vanouds maakten de joodse hogepriesters theologisch de dienst uit in het judaïsme. Sinds de tweede eeuw v.Chr. was die invloed tanende. Vooral wegens politieke corruptie en vermeende decadentie van de hogepriesters haalden steeds meer gelovigen de schouders op over die hotemetoten. Mede onder Griekse invloed gingen de gelovigen zelf nadenken. Er ontstonden religieus-filosofische stromingen als farizeeërs, sadduceeërs en essenen. En er kwamen charismatische rabbi’s, vaak rondtrekkend door het land, met hun eigen aanhang.
Vanouds woonden de Joden vooral in twee koninkrijken: Judea (rondom Jeruzalem) en Israël (het gebied ten noorden daarvan, ten westen van de Jordaan). Woonden er in Judea vooral Joden, Israël was etnisch meer verdeeld. Zo woonden er naast Joden ook veel Samaritanen. Vanuit Jeruzalem bezien was de Israëlische streek Galilea een afgelegen gebied. Jezus kwam daar vandaan, uit een Joodse familie. Het dorpje Nazareth telde maar een paar honderd zielen.
Jezus was waarschijnlijk een ‘moetje’: zijn moeder was zwanger geraakt voor haar huwelijk. Daar kleefde in die tijd een groot stigma aan: sociaal was je een outcast, een mamzer. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij zijn plattelandsdorp verliet en ging zwerven. Hij sloot zich op jonge leeftijd aan bij de geloofsgemeenschap van Johannes de Doper.
Rein en onrein
Waarom was Johannes zo’n fanatieke doper? Dopen was een joods ritueel. Dat deed je voordat je tempel in mocht. Ook als je in aanraking was geweest met iets onreins (menstruatie en zo), moest je ritueel in bad. Doop deed je ook voor spirituele zuivering. Het symboliseert een nieuw begin, het wegwassen van spirituele onzuiverheden, waardoor individuen God met een zuiver geweten konden naderen.
Johannes doopte om zonden weg te wassen. Het ging er daarbij niet zozeer om dat ieder mens van nature doorlopend zondig is; dat idee kwam pas eeuwen later in het christendom. Een zonde in de joodse traditie was eerder iets als een fout of een ongeluk. Johannes verkocht de doop dan vooral als een ‘reset’; met de nodige berouw kon je het daarna nog een keer proberen.
Normaal gesproken gebruikten joden voor de rituele reiniging een mikveh, een soort miniatuurzwembad. Maar lang niet iedere gelovige kon zich zo’n een ritueel bad veroorloven; dat was een hele constructie. Een simpele dagloner of schaapherder had daar gewoon niet de middelen voor. Johannes democratiseerde de doop door gewoon de Jordaanrivier te gebruiken. Bijkomend voordeel was dat je er een hele show van kon maken, een groepsbijeenkomst, met prediking, zang, gebed en ik weet niet wat.
Over rein en onrein liepen de gemoederen hoog op. De Thora maakt er een groot punt van, en het leidde tot verhitte discussies onder godgeleerden. Afgezien van zijn leerjaren bij Johannes de Doper had Jezus geen aantoonbare scholing op dat terrein, maar dat belette hem niet om er vol in te gaan. De kern van zijn betoog lijkt te zijn geweest dat reinheid van binnenuit kan komen:
Een mens wordt niet onrein van de dingen die bij hem naar binnen gaan. Nee, een mens wordt juist onrein van de dingen die uit hem naar buiten komen.
— Marcus 7:15
Een brave gelovige hoeft zich dus niet voortdurend te baden. Mensen zijn van zichzelf al rein. Zelfs over fysiek contact met de zeer afschuwelijke Samaritanen, waar je normaal met een boog omheen liep, of contact met mensen met een huidziekte, deed Jezus niet moeilijk.
Ook de joodse spijswetten draaiden om rein en onrein. Volgens Marcus hoefden die van Jezus niet zo. Al is het goed mogelijk dat dat een latere toevoeging was; latere christenen waren doorlopend bezig om Jezus’ boodschap ook voor niet-Joden verteerbaar te maken. Maar de kern staat wel vast: maak je als gelovige niet al te druk over bijzaken als rein of onrein.
Schoonheid zit van binnen.
Gods koninkrijk
Een ander groot thema was het koninkrijk van God. Voor begrip van Jezus’ visie op tolerantie is het thema minder van belang, maar we kunnen er niet omheen.
Jezus verwachtte een spoedig einde der tijden. “De tijd is aangebroken, het Koninkrijk van God is nabij,” vatte Marcus de boodschap samen, “kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.”. Daarmee sloot hij aan bij een hallucinante profetie van Zacharia. Eerst zouden vreemde volken het land Israël binnenvallen. Na een strijd tussen goede en kwade krachten zou het goede overwinnen. En er komt een nieuwe koning van Israël, een aardige, bescheiden vent, die zorgt voor vrede tussen alle volken nadat de vijanden van Israël zijn verslagen. Volgens de profeten Jesaja, Jeremia en Ezechiël is dat de Joodse messias, een nazaat van de oude dynastie van koning David. Iedereen aanbidt God, die de mensen opdracht om wel lief voor elkaar te zijn en in vrede met elkaar leven. Iedereen zou naar Jeruzalem komen, waar de tempel “een huis van alle volken” zou zijn.
Volgens Jezus zouden in Gods koninkrijk de rollen worden omgedraaid: in het koninkrijk zouden de armen de lakens uitdelen, het was een koninkrijk voor de losers en de outcasts. Voor rijkaards was in het koninkrijk geen plaats: die zouden branden in de hel. Een goede verstaander begreep wel dat ook voor heersers als de Romeinen, de dynastie van Herodes en de hogepriesters geen plaats was in het koninkrijk van God. Al te gedetailleerde voorspellingen over Gods koninkrijk waren politiek riskant.
Dat er een grote omwenteling zou volgen, werd algemeen aangenomen onder de Joden in Palestina. Het afgebrokkelde gezag van de Joodse hogepriesters speelde daarbij een rol, de religieuze polarisering onder de gelovigen, het wanbestuur door de zonen van koning Herodes en de incapabele Romeinse bestuurders ter plekke. Wie hintte op de vervulling van de oudtestamentische profetieën over het einde der tijden, kon in het algemeen rekenen op instemming. Maar je kon maar beter abstract blijven: als jezelf op een lijn stelde met een profeet of een messias, kon je rekenen op felle tegenstand.
Gaandeweg ondervond Jezus meer weerstand van het religieuze establishment, maar zijn aanhang groeide. De regent van Galilea, Antipas, zag in Jezus een bedreiging. Hij had diens leermeester Johannes de Doper al een kop kleiner gemaakt, en een vergelijkbaar lot lag voor Jezus in het verschiet als hij niet uitkeek. Uitkijken deed hij wel, maar de tegenstand en zijn groeiende aanhang stegen Jezus naar zijn bol: hij begon zichzelf toch te positioneren als een Joodse profeet en misschien ook wel als messias. Hij veroorzaakte een rel in het tempelcomplex, en hij dacht openlijk na over een revolutie. Uiteindelijk werd hij opgepakt en berecht: hij stierf door kruisiging, een straf die de Romeinen reserveerden voor outlaws.
De geest van de wet
Palestina was in die tijd een heftig gepolariseerde samenleving. Zoals mensen nu elkaar bijna te lijf gaan over politieke meningsverschillen, ging dat toen over de uitleg van de joodse wet, en natuurlijk ook over die rottige Romeinen.
Het dagelijkse leven in Galilea zal best saai zijn geweest, en zoals bekend was Netflix er nog niet gelanceerd. Dus de komst van een rondtrekkende rabbi met zijn gevolg trok bekijks, zeker als er wat spektakel bij kwam kijken, zoals dooprituelen, geestuitdrijvingen of wonderbaarlijke genezingen.
Dooprituelen had Jezus gaandeweg achter zich gelaten, maar een genezing hier en daar liet hij zich niet ontgaan. Later ging hij ook geesten uitdrijven. In plaats van de dooprituelen begon Jezus met maaltijden. Stel je daar geen decadente schranspartijen bij voor, Jezus hield van eenvoudig, maar hij schoof graag aan bij deze of gene om onder het genot van een hapje en een drankje geloofszaken te bespreken. Metaforen over voedsel en maaltijden kwamen veelvuldig voor in zijn repertoire.
Volgens de evangelisten had hij het daarbij regelmatig aan de stok met de farizeeën, die het religieuze establishment vertegenwoordigden en nogal van de regels waren. Dat zal best, maar theologisch stond Jezus met zijn halachische benadering van de wet helemaal niet zo ver van de farizeeën af.
Wetsleraren en farizeeën, wat zijn jullie schijnheilig! Jullie houden je aan de kleinste regeltjes. Jullie betalen zelfs belasting over de kruiden in je tuin. Maar jullie houden je niet aan de belangrijkste regels van de wet: eerlijkheid, liefde en trouw. Dan heeft het ook geen zin om je aan die kleine regels te houden!
— Matteüs 23:23
Voor de duidelijkheid: Jezus bedoelde niet dat die kleine regeltjes geen betekenis hadden. De wet is de wet. Maar er zijn belangrijke, grote regels en er zijn pietluttigheden. Houd je vooral aan de grote regels, vond Jezus.
Volgens de oudste passages uit de evangeliën stond Jezus duidelijk in de traditie van wetsuitleggers volgens de halacha. De halacha is in wezen een bindende theologische en juridische uitwerking van de Thora. De wet werd wel degelijk heel serieus genomen, ook door Jezus. Zo nam hij radicale posities in over de toelaatbaarheid van een eed, en van echtscheidingen. Op die thema’s blijkt Jezus weinig lankmoedig, ook al kunnen we ze moeilijk identificeren als hoofdzaken. Wij moeten Jezus’ beweerde onderscheid tussen hoofd- en bijzaken van de wet daarom met een korreltje zout nemen. De vroege christengemeenschap wilde Jezus’ instructies verteerbaar maken voor niet-joden, en dan komt halachische fijnslijperij niet goed van pas.
Liefde en compassie
Wat waren dan wel de grote regels volgens Jezus? Een tamelijk betrouwbare uitspraak is te vinden in Marcus:
Toen kwam er een wetsleraar bij Jezus. (...).
Hij zei: ‘Wat is de belangrijkste regel in de wet?’
Jezus antwoordde: ‘Dit is de belangrijkste regel: «Luister goed, Israëlieten! De Heer, onze God, is de enige God. Je moet van hem houden met je hele hart, met je hele ziel, met je hele verstand en met al je kracht.»
Daarna komt deze regel: «Van de mensen om je heen moet je evenveel houden als van jezelf.»
Dat zijn de twee belangrijkste regels.’
De wetsleraar zei: ‘Inderdaad, meester, u hebt gelijk.’— Marcus 12:28-34
De wetsleraar beaamde Jezus’ stelling, omdat die rechtstreeks verwees naar teksten in de Thora.
Daarnaast adviseert Jezus in Matteüs en Lucas:
‘Jullie weten dat de wet zegt: «Je moet houden van de mensen om je heen. Maar je vijanden moet je haten.»
Dit zeg ik daarover: Je moet ook van je vijanden houden. En je moet bidden voor de mensen die jou in moeilijkheden brengen.’— Matteüs 5:44/Lucas 6:27
Ook die zin lijkt authentiek, Het advies om je vijanden niet te haten vertoont overeenkomsten met stoïcijns advies van Seneca en Epiktetos. Maar die concentreerden zich vooral op het gebrek aan emotie over de vijand, en soms misschien het afzien van vergelding. Jezus’ bedoeling lijkt verder te gaan. Niet alleen moet je ze niet haten, je moet zelfs net zoveel van ze houden als van alle andere mensen om je heen. Hierin week Jezus echt af van de joodse traditie.
Al eerder schreef ik dat Jezus nog een ander wezenlijke bijdrage leverde: de plicht tot vergeving. De joodse traditie ziet normoverschrijdingen in de eerste plaats als een schuld. Geen schuld aan het slachtoffer, maar aan God. Kwam je iemand te na, dan moest je vooral zorgen dat je met God in het reine kwam. Vergeving door het slachtoffer was bijzaak.
Maar Jezus ging daar tegenin: vergeving door het slachtoffer deed er wel degelijk toe, sterker nog: dat was een morele plicht. Als er berouw was, hoefde de dader zich over vergeving door God niet druk te maken. Dat was Gods genade (waar vooral Paulus nadruk op zou leggen). Maar alleen wie vergevingsgezind was, kon rekenen die goddelijke genade. Het is overmoedig om te stellen dat Jezus de uitvinder was van vergeving. Aristoteles schreef er al over, en Boeddha preekte erover. Maar Jezus maakte er een morele plicht van, en plaatste het in een theologisch systeem.
Vreedzaam verzet
Jezus vertoefde vaak in de Jordaanvallei. Die was in Jezus’ tijd niet ongevaarlijk. Er liepen jakhalzen, luipaarden en leeuwen rond. Struikrovers hadden het voorzien op pelgrims op weg naar Jeruzalem. En ook de Romeinse garnizoenen konden onaangenaam zijn: naar believen mochten zij reizigers hun spullen afpakken of ze zelfs gevangen nemen voor dwangarbeid. Van openbaar verzet tegen de Romeinen in Palestina was nog geen sprake, maar de onvrede groeide.
Hoe te reageren tegen dit soort onrecht? De joodse wet is duidelijk: oog om oog, tand om tand. Jezus dacht dat dat nergens toe zou leiden, althans niet als de ander sterker is.
Verzet je niet tegen iemand die jou kwaad doet.
Stel dat iemand je een klap in je gezicht geeft, draai dan je hoofd naar de andere kant. Dan kan hij je nog een keer slaan.
Stel dat iemand jou voor de rechter wil brengen omdat hij je hemd wil hebben. Geef hem dan ook je jas.
Of stel dat een soldaat je dwingt om zijn spullen voor hem te dragen. Loop dan twee keer zo ver mee als hij vraagt.
Als iemand iets van je wil hebben, geef het hem dan.— Matteüs 5:39-42
De tekst gaat niet over geweldloosheid per se, en wijst vergelding ook niet af. Het gaat over de handigste manier om met onrechtvaardige overmacht om te gaan. Als je sowieso weet dat je niet opgewassen bent tegen een bullebak, probeer het dan ook niet. Zet hem in zijn hemd. Laat hem zien dat niet iedereen is zoals hij. Voor zover valt na te gaan is dit authentiek Jezus.
Egalitarisme en herverdeling
Jezus groeide op in een klein dorpje op het dunbevolkte platteland van Galilea. Uit opgravingen blijkt dat gemeenschappen daar sterk egalitair waren. Men had niet veel, en wat men had, werd doorgaans gedeeld met de rest van de gemeenschap. Een eenvoudige levensstijl was wat Jezus zijn hele leven zou propageren. Je hebt niet veel nodig:
Maak je geen zorgen over eten. Want je leven is veel belangrijker dan eten. En maak je geen zorgen over kleren. Want je lichaam is veel belangrijker dan kleren. Kijk eens naar de vogels. Ze werken niet op het land en ze hebben geen kelder of schuur. God geeft ze te eten. En jullie zijn voor hem veel belangrijker dan de vogels.
— Lucas 12:22-24
Deze eenvoudige levensstijl is goed te rijmen met stoïsche en cynische opvattingen uit de Helleense cultuur. Over de stoa hebben wij het al eerder gehad, over cynici nog niet.
Cynici wilden leven in overeenstemming met de natuur en de rede. Zij verwierpen maatschappelijke conventies en materiële bezittingen. Zij propageerden een leven van eenvoud en onafhankelijkheid. Cynici bekritiseerden het najagen van rijkdom, macht en roem. Ze pleitten voor zelfvoorziening, leven in overeenstemming met de basisbehoeften en het omarmen van armoede als middel tot bevrijding. Ze verwierpen sociale hiërarchieën en leefden een sobere levensstijl, vaak bedelend om hun levensonderhoud.
Jezus’ pleidooi voor een eenvoudig leven erg doet denken aan cynische opvattingen. Maar dat betekent niet per se dat Jezus ze niet van zichzelf had. Zoals gezegd kan het ook aan zijn Galilese opvoeding hebben gelegen. Of een combinatie van beide.
Niet alleen propageerde Jezus een eenvoudige levensstijl; hij ging net als de cynici nog een stap verder. Geld werd door hem de mammon genoemd, een buitenlandse god (en dus een afgod), geïdentificeerd met rijkdom. Waar Jezus opgroeide had niemand geld: de economie draaide op ruilhandel. Wie geld had, kon het oppotten, verborgen houden en niet delen met de gemeenschap. Dat ging tegen Jezus’ principes in. Rijkdom is een karakterfout, want dan heb je te weinig uitgedeeld. Jezus liet zich overigens wel graag fêteren. Dat deden de cynici trouwens ook.
Herverdeling was geen typisch joods gebruik. Liefdadigheid was dat wel: de Thora (Deuteronomium 15:11) gebood de gelovige om goed voor de armen te zorgen. Jezus vond met Johannes de Doper dat gelovigen nog een stap verder moeten gaan:
Stel dat je twee hemden hebt. Geef er dan één aan iemand die helemaal geen hemd heeft.
— Lucas 3:11
Maakte Jezus dat tot een socialist? Dat is een anachronistische vraag. Om te beginnen: Jezus was geen politieke denker. Zeker, hij had waarschijnlijk graag gezien dat de Romeinen optieften. (Al zal hij dat niet in het openbaar gezegd hebben — het regime had overal spionnen.) En zolang het Koninkrijk van God nog niet was aangebroken had hij een Israël voor ogen zoals dat geleid was geweest door Oudtestamentische profeten, een theocratie. Maar voor concrete ideeën over staatsinrichting of economie moet je niet bij Jezus zijn.
Jezus was opgegroeid in een collectivistische gemeenschap waarin geen grote verschillen waren tussen arm en rijk. Maar de begrippen waarde en schuld speelden in die samenleving wel degelijk een rol. Hij had een hekel aan geld, omdat je je daarmee kon onttrekken aan het collectivistische systeem. Geld kon je oppotten en verbergen. Dat zag hij als vals spel. Hij vond dat je je welvaart moest delen met arme sloebers. Hij nam het graag op voor de verschoppelingen, de losers. Maar over dit alles dacht hij in termen van morele plichten. Dat er een collectieve organisatie moest komen die geld kwam innen bij de rijken en zou uitdelen aan de armen, zou niet in hem zijn opgekomen. Zeker niet als daar dwang bij kwam kijken. In anachronistische termen was hij eerder een anarchist dan een socialist.
Vrije wil
In Marcus 10:17-27 klampt een man Jezus aan. Hij wilde eeuwig leven, en wilde weten hoe dat moest. Jezus antwoordde geduldig dat hij gewoon de joodse wet moest naleven, je weet wel: niemand vermoorden, niet vreemdgaan, niet stelen, niet liegen, je ouders respecteren. Ja joh, dat doe ik allemaal al, zei de man. Wat kan ik verder nog doen? Nou, zei Jezus, er is nog één ding: verkoop al je spullen en geef alles wat je hebt aan de armen. Daarna kun je met mij mee. ‘s Mans gezicht betrok. Want hij was echt heel rijk.
Even afgezien van de vraag of het waargebeurd is, past de anekdote prima in Jezus’ narratief. Het perspectief op zaligheid, de afkeer van geld, gulheid voor de armen. Maar er is nog een perspectief, namelijk het feit dat de man een keuze had. Leef je de wet na, geef je je spullen weg? Niemand wordt gedwongen, je hoeft het niet te doen, maar de gevolgen zijn voor jezelf.
Dwang kwam in Jezus’ woordenboek niet voor. Fundamenteel verschilde hij daarin niet van joodse leerstellingen. Ook in het judaïsme is het geloof in de vrijheid van de wil fundamenteel. Mensen hebben het vermogen om te kiezen tussen goed en kwaad, om Gods geboden te gehoorzamen of ongehoorzaam te zijn, en om hun eigen morele karakter vorm te geven. Je bent verantwoordelijk voor je eigen keuzes en voor de gevolgen. Gods wet is duidelijk, maar niemand zal je dwingen om hem na te leven. Gods straf komt wel.
Later zou het leerstuk van de vrije wil in het christendom nog diep worden uitgewerkt. Maar het christendom heeft het leerstuk van Jezus, die daarin niet afweek van de joodse traditie waarin hij gevormd werd.
Dwang in het geloof
Ondanks Jezus’ afkeer van dwang, het vooropstellen van de eigen keuze en de vrije wil, ging dwang al snel een grote rol spelen in het christendom, toen er eenmaal een kerk gevormd was.
Intolerantie in het christendom is eeuwenlang, van Augustinus tot Calvin, gebaseerd op één gelijkenis, die van het feestmaal. De gelijkenis is beschreven in Matteüs 22 en Lucas 14. Vrij algemeen wordt aangenomen dat de gelijkenis ook werkelijk door Jezus verteld is, en niet later door een evangelist erbij gefabuleerd is. Het verhaal gaat volgens Lucas ongeveer zo:
Een rijke man geeft een groot feest. Hij laat de genodigden ophalen, maar die willen niet komen. Ze hebben het te druk met andere dingen. Rijke man boos. Nu laat hij zijn personeel naar de stad gaan om de arme mensen, de zwervers en de bedelaars mee te nemen naar het feest. Zo gezegd, zo gedaan, maar er zijn nog steeds stoelen vrij. De gastheer antwoordt: ‘Ga dan naar de wegen buiten de stad en haal iedereen op die daar rondloopt. Haal iedereen binnen, want mijn huis moet vol.’
Het gaat vooral om de mate van dwang in die laatste zinnen. Christelijke theologen hebben zich eeuwenlang vastgeklampt aan een verkeerde vertaling. De 17e-eeuwse Statenvertaling schrijft nog: ‘dwing ze te komen’. Maar zowel uit de context als taalkundig blijkt dat niet de bedoeling. De eerste groep kon immers weigeren te komen; dwang om als gast te verschijnen is niet aannemelijk. Het betekent 'Haal ze naar binnen’. De uitnodiging afslaan blijft mogelijk. Niemand zal je meesleuren naar een feestmaal.
Jezus’ bedoeling is duidelijk: nodig iedereen uit om toe te treden. Wie niet wil komen, heeft pech gehad.
Een andere dimensie van het verhaal gaat over de groepen genodigden. Een historisch-kritische benadering van de tekst duidt erop dat het verhaal oorspronkelijk gaat over twee groepen: de genodigden en — als die niet komen opdagen — iedereen die de knechten maar kunnen vinden. Dat de sloebers eerst worden binnengehaald, en daarna de rest, is vermoedelijk een verdichtsel van Lucas. Lucas legde graag de nadruk op de speciale positie van armelui in Jezus’ denkwereld. De eerste groep betrof duidelijk het Joodse volk. Bedoelde Jezus dan met de tweede groep de niet-Joden? Dat zou kunnen, maar het is ook mogelijk dat de evangelisten dat erbij bedacht hebben. Al heel vroeg na Jezus’ dood vonden de apostelen dat de kerk ook moest openstaan voor niet-Joden. Over de vraag of dat ook Jezus’ bedoeling was (waarschijnlijk niet), volgt later in deze reeks nog een artikel.
De joodse houding tegenover vreemdelingen was altijd tweeslachtig. Bekeringen tot het judaïsme werden (en worden) in de regel bepaald niet aangemoedigd. Tegelijk maken de oudtestamenische profeten er melding van dat alle volkeren zich uiteindelijk bij de joden zullen voegen.
De gouden regel
Behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden. Die simpele vuistregel staat bekend als de Gouden regel. Mijn moeder stampte mij die regel er al vroeg in, en Kant baseerde zijn categorische imperatief erop. In zijn bekende bergrede predikte Jezus de regel ook:
Behandel andere mensen net zoals je zelf behandeld wilt worden. Daar gaat het om in de wet en in de andere heilige boeken.
— Matteüs 7:12/Lucas 6:31
Maar die gouden regel had Jezus niet van zichzelf. Eigenlijk was het in zijn tijd al een cliché. Herodotos schreef hem al op in de 5e eeuw v.Chr.. In de Talmoed komt een passage voor waarin de rabbi’s Sjammai en Hillel, een generatie ouder dan Jezus, gevraagd wordt of ze even kort de wet kunnen samenvatten. Sjammai wordt pissig vanwege de luiheid van die vraag. Hillel antwoordt met iets meer geduld:
Doe je naaste niet aan wat je zelf niet wil ondergaan. Dat is de hele wet. De rest is uitleg. Ga, en leer.
— Rabbi Hillel, in: Babylonische Talmoed, Sjabbat 31a (5e eeuw)
Individualisme en gelijkwaardigheid
Monty Python’s film Life of Brian (1979) is oneerbiedig, leerzaam en erg grappig. Als je hem nooit hebt gezien, moet je hem vanavond echt even kijken. Hij staat op Netflix. Hier alvast een van mijn favoriete scènes:
Deze scène heeft in het echt nooit plaatsgevonden. Jezus heeft nooit gezegd dat wij allemaal individuen zijn die voor onszelf moeten denken. Toch staat ons westerse individualisme voor een deel op Jezus’ conto.
Voor een deel hebben wij de oorzaken al besproken. De vrije wil is een individuele wil. Wie niet gedwongen wordt door een ander, is zelf verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Met de gouden regel bepaal je niet je eigen keuze, maar je stemt die keuze ook af op de autonomie van de ander.
Maar er is meer. God heeft de mens geschapen naar zijn eigen beeld, staat al in de Thora. Dat betekent dat elk mens, ongeacht geslacht, afkomst, sociale positie of wat dan ook, gelijkenis vertoont met God. Iedereen staat daarmee op gelijke afstand tot God. Verbeeld je maar niet dat je meer voorstelt. En iedereen kan rechtstreeks contact opnemen met God. Je hebt niemands tussenkomst nodig.
Jezus heeft bij de ontwikkeling van dat individualisme eigenlijk geen rol van betekenis gespeeld. Hij gaf gewoon door waar hij mee opgegroeid was: joodse theologie is individualistische, egalitaire theologie.
Conclusie
Zoals gezegd: Jezus’ stokpaardjes waren het koninkrijk van God, en een relaxtere omgang met de obsessieve joodse reinheidscultuur. Verder valt vooral zijn compassie voor minderbedeelden op.
Zijn ethische inzichten waren eerder bijkomstig. Daarover verwoordde hij vooral conventionele joodse theologie. Zijn voorkeur voor een eenvoudig, collectivistisch leven ontleende hij daarnaast aan zijn ervaringen met het gemeenschapsleven in een afgelegen gehucht in Galilea.
De opdracht tot liefde voor God en voor de mensen om je heen komen rechtstreeks uit de Thora. Dat geldt ook voor het leerstuk van de vrije wil en het theologische individualisme en egalitarisme. Een afkeer voor het gebruik van dwang was ook goed verenigbaar met joodse theologie. De gulden regel van de bergrede was een algemeen bekende uitspraak die ook in de talmoed voorkwam.
De Helleense cultuur beïnvloedde Jezus vooral indirect. Gelet op zijn afkomst was Jezus waarschijnlijk analfabeet. Direct contact met Griekse literatuur is onwaarschijnlijk. Maar zijn land stond al eeuwenlang onder Helleense culturele invloed: Helleense ideeën konden ook een ongeletterde klusjesman uit Galilea hebben bereikt. En de weergave van Jezus’ wederwaardigheden moet met scepsis worden bekeken. Alles wat evangelisten over hem schreven, hadden zij van horen zeggen, en het zou wonderbaarlijk zijn als zij daar niet hun eigen draai aan gaven. De evangelisten waren geletterde heren en waarschijnlijk goed bekend met de Griekse filosofische stromingen. Helleense filosofische invloeden kunnen ook langs die weg het christendom zijn ingeslopen.
Jezus’ voorkeur voor een eenvoudig, collectivistisch leven is goed te rijmen met Griekse invloeden van de cynici en de stoïcijnen.
De opdracht tot vergeving van daders is niet typerend voor het judaïsme. Mogelijk heeft Jezus die zelf ontwikkeld, wellicht onder invloed van Hellenistische tendensen.
Datzelfde geldt voor de opdracht om je vijanden lief te hebben. Mogelijk was dat een combinatie van de judaïstische opdracht om te houden van de mensen om je heen en de stoïcijnse instructie om je niet boos te maken over mensen die je iets akeligs aandoen.
De instructie om bij geweldpleging de andere wang toe te keren was een vondst. Ik heb die niet kunnen herleiden tot eerdere ideeën; misschien heeft Jezus die wel zelf bedacht. Mohandas Gandhi en Martin Luther King hebben de strategie later met succes gepropageerd.
Ook zijn afkeer van geld en rijkdom, zijn opdracht tot radicale charitas en zijn voorkeursbehandeling van stumpers en outcasts lijken authentiek Jezus.
In de volgende nieuwsbrief in deze reeks gaan wij kijken naar de opbouw van de vroege kerk. Het is twijfelachtig of Jezus wel een kerk voor ogen had, maar Paulus en de apostelen dachten daar duidelijk anders over.
Meer lezen?
John P. Meier, A marginal Jew. Rethinking the historical Jesus:
Volume 1: The roots of the problem and the person (1991)
Volume 2: Mentor, message and miracles (1994)
Volume 3: Companions and competitors (2001)
Volume 4: Law and love (2009)
Volume 5: Probing the authenticity of the parables (2016)
Ian McDonald, The crucible of Christian morality (1998)
Bruce Chilton, Rabbi Jesus (2000)
Andrew Fiala, What would Jesus really do? The power and limits of Jesus' moral teachings (2007)
Anthony Bash, Did Jesus discover forgiveness?, Journal of Religious Ethics (2013)
Jona Lendering, Israël verdeeld (2014)
Rúnar Már Þorsteinsson, Jesus as philosopher: the moral sage in the synoptic gospels (2018)
Keysel Besa, Was Jesus a socialist? An analysis of the Lucan message concerning charity for the poor, Crossings (2022)
Dit was de tweede nieuwsbrief in een lange reeks: tolerantie en het christendom.
De reeks bestaat tot nu toe uit:
Voor Christus
Jezus van Nazareth had een paar uitzonderlijk tolerante ideeën. Om ze te begrijpen, moeten we meer weten over de Joodse achtergrond van Jezus: de geschiedenis van het Joodse volk, hun god en hun wet.Waar Jezus’ tolerante ideeën vandaan kwamen
In bepaalde opzichten was Jezus een tolerante denker. Maar lang niet al zijn opvattingen had hij van zichzelf. Over Jezus’ eenvoudige komaf, de halachische traditie en Helleense invloeden.Hoe deze dwarse apostel per ongeluk een wereldkerk stichtte
Over het wonderbaarlijke (over)leven van Paulos van Tarsos, de verweesde Jezusgemeenschap in Jeruzalem, de missie in het heidense Westen en de irrelevantie van de joodse wet.Geen joodse wet voor christenen, maar wat dan wel?
Waarom de christelijke wet niet in de Bijbel staat. Over Paulos’ selectieve toepassing van Jezus’ instructies, over schappelijkheid, en over zijn afkeer van seks, vrouwen, en mannen met lang haar.Met tranen in de ogen en bloed aan de handen
In de 4e eeuw verwierf de kerk van Rome de macht en verloor zij haar onschuld. De eenheid van de kerk werd hoofdzaak, ketterij een zonde. Na de worsteling van Augustinus ging de kerk over lijken.Christendom, slavernij, en bekering van heidenen
Bekering van heidenen zonder dwang. En christelijke goedkeuring van slavernij. Over seksslaven, de bekering van een toeristenparadijs, en uitbuiting door de dorpspastoor.De schone handen van de kerk, de vuile handen van de staat
Hoe de pausen het vuile werk lieten opknappen door de christelijke vorsten. Maar scheiding van kerk en staat ging later iets anders betekenen: een seculiere overheid.De rechtvaardige oorlog tegen de islam
Een botsing tussen christendom en islam was onvermijdelijk. Niet alleen omdat zij in elkaars vaarwater kwamen, maar ook omdat zij verschillende rechtvaardigingen voor oorlogsvoering hanteerden.Daarna nog veel meer. Blijf lezen!