Hoe deze dwarse apostel per ongeluk een wereldkerk stichtte
Over het wonderbaarlijke (over)leven van Paulos van Tarsos, de verweesde Jezusgemeenschap in Jeruzalem, de missie in het heidense Westen en de irrelevantie van de joodse wet.
In English: How this contrarian apostle accidentally founded a world religion
Daar zaten ze dan, de volgelingen van Jezus. De charismatische leider was dood, terechtgesteld. Het koninkrijk van God kon elk moment aanbreken, maar wat doe je in de tussentijd?
Het zullen er nog geen duizend geweest zijn, de Joodse volgelingen van Jezus. De meeste hielden zich op in Jeruzalem, en vermoedelijk ook nog wat in Galilea. Jezus had twaalf assistenten om zich heen gehad, waaronder Petrus en Johannes. Er cirkelden nog wat mensen omheen: leerlingen en volgelingen. Verder had je Jezus’ familie, onder leiding van diens broer Jacobus. En her en der nog wat verspreide aanhang en geïnteresseerden. Verder waren er sympathisanten van de beweging naar steden buiten Palestina gereisd, mogelijk al in overleg met Jezus zelf. Denk aan steden als Damascus en Antiochië (het huidige Antakya), waar zich grote gemeenschappen Joden bevonden.
Er ontstonden in de loop van de tijd verschillende kluitjes volgelingen van Jezus. De kring rond de broers van Jezus zagen hem als wat hij was: een charismatische Joodse prediker, misschien een profeet, maar zeker geen bovennatuurlijk wezen. Ook zijn dood had geen verlossende betekenis. En latere nazaten ontkenden nog tegenover de keizer van Rome dat Jezus politieke bedoelingen had gehad. Het koninkrijk van God was overdrachtelijk bedoeld geweest.
Het eerste teken dat de beweging over veerkracht beschikte, waren verhalen over een opstanding. Jezus’ graf zou leeg zijn aangetroffen, en meerdere mensen beweerden dat Jezus na zijn dood aan hen was verschenen. Het was opnieuw een teken dat het koninkrijk van God nabij was: de rechtvaardige doden zouden opstaan, dat was door de profeten voorspeld. Sommigen gingen Jezus beschrijven als een goddelijk wezen. Wie hem zelf hadden meegemaakt waren daar minder toe geneigd.
De Jezusbeweging vormde hechte gemeenschappen, communes bijna, met gemeenschappelijk eigendom. Zoals Jezus doorlopend bezig was geweest om zijn boodschap uit te dragen, was de Jezusbeweging missionair. Er moesten zieltjes worden gewonnen, maar dat wilde niet echt vlotten. Jezus’ voorspelling van de eindtijd en zijn toespelingen op een Joodse opstand zullen de nieuwsgierigheid hebben opgewekt. Maar zijn terechtstelling was voor menigeen ook al een reden om af te haken: wat heb je nog aan een dode profeet en messias?
De beweging was riskant en sektarisch. Een al te openlijke omarming van de Jezusbeweging was gevaarlijk. De autoriteiten hielden de beweging nauwlettend in de gaten. Maar gaandeweg verslapte de aandacht van de autoriteiten. Petrus en Johannes waren na verhoor vrijgelaten. Als gelovige joden werden de leden van de beweging tot de tempel toegelaten. De hoge geestelijke Gamaliël adviseerde de boel te laten betijen:
Als hun werk niets met God te maken heeft, dan mislukt het toch wel.
Maar als het Gods werk is, dan kunnen jullie niets tegen hen doen.— Gamaliël, geciteerd in Handelingen 5:38-39
Het leven in de Jezusgemeenschappen in Jeruzalem zal wel wat doorgesudderd zijn. Wat is verder je ambitie als het einde der tijden elk moment kan aanbreken? Veel aanwas was er niet, en geld evenmin. Slechts met wat financiële steun uit de diaspora konden ze nog rondkomen.
Vijftig bijbels voor de keizer
Wij maken een sprong in de tijd. Driehonderd jaar later bestelde de keizer van het Romeinse rijk vijftig bijbels bij bisschop Eusebios van Caesarea (zo’n dertig kilometer ten noorden van het huidige Tel Aviv).
… waarvan u weet dat de voorziening en het gebruik ervan het meest nodig zijn voor het onderricht van de kerk, om op geprepareerd perkament te schrijven op een leesbare manier en in een handige, draagbare vorm, door professionele, geoefende kopiisten.
— Eusebios van Caesarea, Bios Megalou Konstantinou (ca. 335 n.Chr.)
Die bijbels waren bedoeld voor de kerkelijke gemeenten in Constantinopel (ook wel bekend als Byzantium of Istanboel). Maar het ging keizer Constantinus niet louter om die vijftig handgeschreven boekwerken. Hij richtte zich specifiek tot Eusebios omdat die waarschijnlijk wel in staat zou zijn om een gezaghebbende compilatie te maken van de bijbelboeken.
Je moet weten dat het Nieuwe Testament zoals wij dat nu kennen toen nog niet bestond. Er circuleerden tientallen of misschien wel honderden verschillende boekrollen, in allerlei versies. Evangeliën, kronieken, brieven, profetieën. Elke christelijke gemeente gebruikte zijn eigen collectie.
(Hoe het Nieuwe Testament tot stand kwam, wordt in onderstaande video goed uiteengezet. Sowieso is deze reeks van 26 colleges over het Nieuwe Testament van prof. Dale Martin (Yale) goed toegankelijk en heel verhelderend. Onderaan deze nieuwsbrief vind je de link naar de hele reeks.)
Constantinus was de eerste christelijke keizer. Hij gebruikte zijn positie om eenheid in de christelijke kerk te forceren. Het moest maar eens afgelopen zijn met dat geharrewar: er werd een mainstream christelijk geloof geforceerd, gesanctioneerd door de keizerlijke macht.
Het is nogal een overgang. Van een verweesde joodse gemeenschap in Jeruzalem, nog geen duizend zielen, naar een bestelling van vijftig kronieken over diezelfde gemeenschap door de Romeinse keizer driehonderd jaar later. Hoe veranderde die gemeenschap in driehonderd jaar in de officiële religie van een keizerrijk, met miljoenen aanhangers?
Volgens berekeningen van een godsdienstsocioloog moet de aanhang van de christelijke kerk dan gemiddeld met veertig procent per decennium zijn gegroeid. Dat is een spectaculair maar aannemelijk percentage, vergelijkbaar met andere hard gegroeide missionaire religies uit het meer recente verleden.
Er moet heel wat gebeurd zijn om dat tamelijk kansloze kluitje joodse aanhangers van een terechtgestelde profeet te transformeren in een religie die de wereld tot op heden in haar greep houdt. Naast de bekering door de Romeinse keizer was de openstelling van de gemeenschap voor niet-Joden ongetwijfeld de belangrijkste stap. En die stap had heel wat voeten in de aarde.
Het koninkrijk van God zou er hoe dan ook komen. In de geest van Jezus moesten er zo veel mogelijk Joden toetreden tot zijn gemeenschap. Maar de Joden van Jeruzalem waren met geen stok te bewegen naar de Jezusbeweging.
De beweging had aanzienlijk meer succes bij gehelleniseerde Joden. Dat waren vooral Joden die woonden in gebieden in steden rondom de Middellandse Zee die vanouds deel uitmaakten van het Grieks-Romeinse rijk. In Jeruzalem was er ook zo’n gemeenschap, vooral bestaande uit Joden die waren teruggekeerd uit Helleens-Romeinse steden.
Ook bij de zogeheten godvrezers sloeg de Jezusbeweging aan. Godvrezers waren niet-Joden, aangetrokken tot het rigide en monotheïstische karakter van het Judaïsme, maar die geen trek hadden om toe te treden tot het etnische jodendom. Besnijdenis van volwassenen was daarvoor vereist, maar dat was een pijnlijke en riskante operatie. De kans op een infectie was groot, de kans dat je daaraan zou overlijden ook.
Zo was er in de diaspora in en rondom de Joodse gemeenschappen aldaar aanzienlijk meer interesse in de Jezusbeweging dan in Jeruzalem. Helleense invloeden op Jezus’ inzichten (met name stoïcisme en cynisme) zullen daaraan hebben bijgedragen, alsook een wat relativerender omgang met de joodse wet onder sommige prominente aanhangers.
Een Helleense farizeeër treedt toe tot de beweging
Paulos van Tarsos was in veel opzichten een outsider. Hij was weliswaar etnisch en religieus Joods, maar hij was opgegroeid in de Joodse diaspora, in Tarsos, nu aan de zuidoostelijke Middellandse Zeekust van Turkije. Tarsos was toen een rijke Helleense handelsstad; zijn vader was een succesvol zakenman. Paulos’ familie had de Romeinse nationaliteit, hij sprak van huis uit Grieks (en Aramees) en hij was goed opgeleid in de Helleense traditie. Zijn ambitie lag niet in het zakenleven maar in de geestelijkheid. Op kosten van zijn familie ging hij in Jeruzalem studeren bij de farizeeërs, een prominente joodse stroming die bekend stond om een extensieve interpretatie van de joodse wet. In de evangeliën wordt vaak genoteerd dat Jezus het vaak aan de stok had met de farizeeërs; na Jezus’ dood waren de betrekkingen ronduit vijandig.
Paulos was vier jaar in de leer bij de farizeeërs en had zich al enige positie verworven toen hij besloot om tot de Jezusbeweging toe te treden. Naar eigen zeggen was Jezus hem in een visioen verschenen. Maar in de Jezusbeweging in Jeruzalem werd hij gewantrouwd vanwege zijn farizese en Helleense achtergrond. Ook over de toepasselijkheid van de Joodse wet voor bekeerlingen ontwikkelde hij afwijkende opvattingen. Daarover straks meer.
Paulos de bekeerling werd naar Nabatea gestuurd, het dorre gebied ten zuiden van de Dode Zee. Nabatea is nu vooral bekend vanwege de hoofdstad Petra, de magistrale ruïnes in de woestijn van Jordanië. De Nabateeërs waren eclectische polytheïsten: de oude lokale god Baäl werd er vereerd, maar ook de Egyptische Isis en de Griekse Dionysos. Voordeel was dat de Nabateeërs al besneden waren, dus die hobbel hoefde niet meer te worden genomen om toe te treden tot de jezusbeweging. De drie jaar dat Paulos zieltjes zocht in het dunbevolkte gebied waren geen succes. De interesse was lauwtjes, en de heerser ter plekke had helemaal geen zin in de expansie van een Joodse religieuze beweging.
Na het land te zijn uitgejaagd probeerde hij het opnieuw in Damascus, maar ook dat was geen succes. De grote joodse gemeenschap aldaar stond ronduit vijandig tegen Paulos’ religieuze innovatie. Met hangende pootjes keerde hij terug naar Jeruzalem. Na een indringend onderhoud met Jezus’ discipel Petrus, die hem aanvankelijk niet eens wilde ontvangen, droop Paulos af. Terug naar Tarsos dan maar, zijn geboortestad, waar hij altijd nog terecht kon in het familiebedrijf. Zeven jaar bleef hij daar werken.
De heidenen en de wet
Het grote splijtpunt in Jeruzalem vormde de belangstelling van niet-Joden voor de Jezusbeweging. De groep rond Jezus’ familie wees die eigenlijk categorisch af. Opnieuw een sterke indicatie dat Jezus helemaal geen belangstelling had voor niet-Joodse aanhang. De joodse wet was volgens Jezus sowieso van kaft tot kaft van toepassing:
Ik ben niet gekomen om de wet van Mozes of de andere heilige boeken weg te doen. Ik ben juist gekomen om hun echte betekenis te laten zien.
Zo lang als de hemel en de aarde bestaan, zal er geen punt of komma uit de wet verdwijnen. De wet zal altijd blijven bestaan, totdat alles gebeurd is wat er gebeuren moet. Stel dat iemand het kleinste regeltje van de wet afschaft, en dat hij anderen leert om dat ook te doen. Dan zal hij op de laatste plaats komen in Gods nieuwe wereld.
— Jezus van Nazareth, geciteerd in Matteüs 5:17-19
Over niet-Joodse belangstelling spreekt het voorval beschreven in Matteüs 15:21-28 boekdelen.
Een niet-Joodse vrouw vraagt Jezus om haar dochter te helpen. De reactie van Jezus is ronduit lomp: ”Je moet het brood voor de kinderen niet aan de hond voeren.” Met de kinderen bedoelde hij de Joden; niet-Joden waren de hond.
Maar de vrouw hield aan: ”Er vallen ook stukjes brood van tafel. En dat mogen de honden opeten.” Toen streek Jezus de hand over het hart.
Maar een Romeinse officier kwam in Mattheüs 8 een andere Jezus tegen. Hij vroeg om genezing van zijn zoon. Jezus aarzelde geen moment en bood meteen aan om langs te komen.
Mensen uit alle landen zullen in Gods nieuwe wereld komen. Ze zullen er feestvieren met Abraham, Isaak en Jacob.
— Jezus van Nazareth, geciteerd in Mattheüs 8:5-13
Daarmee verwees Jezus vermoedelijk naar een tekst in de Tenach:
Tussen de Israëlieten wonen ook vreemdelingen die bij de Heer willen horen. Ook zij willen de Heer liefhebben en vereren. Ze willen hem dienen in de tempel. (...)
Dit zegt de Heer: ‘Als vreemdelingen zich altijd houden aan de regels voor de sabbat, dan is het goed. Als zij zich houden aan alles wat ik met mijn volk afgesproken heb, dan is het goed. Die vreemdelingen zal ik naar mijn heilige berg brengen. Ze zullen naar mijn tempel komen om te bidden en om mee te doen met de feesten. Ik zal blij zijn met hun offers.
Mijn tempel zal een huis zijn waar mensen van alle volken mogen bidden.
— Jesaja 56:3-7
Bedoelde Jezus nou met Jesaja dat alle niet-Joden welkom waren in Gods nieuwe wereld? Paulos dacht van wel, maar de familie niet. Die vond exotische belangstelling prima. Maar voor volwaardig lidmaatschap moest je de joodse wet helemaal naleven, en je moest je dus ook laten besnijden.
Daarnaast waren er toehoorders welkom. Die had je in soorten en maten. Je had naburige volken, besneden en wel, maar die waren afgedreven van de Joodse wet. Samaritanen bijvoorbeeld. Of, nog erger, polytheïsten zoals de Nabateeërs. In het algemeen werd aangenomen dat die de verloren stammen van Israël vormden. Nakomelingen van hetzelfde volk, maar afgedreven. Vermoedelijk hadden Jezus en Jesaja die op het oog. Die waren van harte welkom, mits zij zich aan de joodse wet hielden.
Dan had je gehelleniseeerde Joden die de wet van haar scherpe kantjes had ontdaan. Tegenwoordig zouden wij spreken van liberaal judaïsme. Die zagen vooral steun in Jezus’s opvatting dat al die regeltjes niet de kern vormden. Liefde voor God en voor de mensen om je heen was toch de belangrijkste boodschap van de wet? Dat had Jezus zelf gezegd. En had rabbi Hillel, nota bene de aartsvader van de farizeeërs, zelf niet gezegd dat de gouden regel de kern van de joodse wet vormde? De rest was toch alleen maar een afgeleide? Waarom je dan nog bekommeren om bijzaken?
En dan die godvrezers. Dat waren geen Joden. Meestal betrof het heidenen van Griekse of Romeinse origine die om de een of andere reden gefascineerd waren door de Joodse rite. Ook de Jezusbeweging telde godvrezers onder haar gelederen. Zij participeerden graag, maar hadden geen aanvechting tot besnijdenis of naleving van de ingewikkelde joodse wet. In menige joodse synagoge waren zij welkom, mits zij zich aan een paar basisregels hielden. Die basisregels stonden later bekend als het noachitische verbond: een verbod op godslastering en afgoderij, een verbod op moord en diefstal, onzedelijkheid, dat soort dingen. Dat noachitische verbond ga ik in de volgende nieuwsbrief nog uitgebreid bespreken.
De discussie in Jeruzalem ging over de positie van deze buitenstaanders in de Jezusgemeenschap. Mochten zij gedoopt worden? En wat voor betekenis had die doop dan? En konden zij deelnemen aan het avondmaal? De kringen rondom Jezus’ familie waren de hardliners. Zij namen dezelfde positie in als andere joodse gemeentes: toehoorders welkom mits zij zich bescheiden opstelden en zich hielden aan de basisregels.
Maar Paulos hechtte veel minder belang aan het onderscheid tussen Jood en niet-Jood. Voor hem telde het nieuwe Israël, waarin alle christenen gebroederlijk hun geloof in Jezus beleden. Niet besnijdenis maar doop (in geloof, met de Heilige Geest) vormde het entreebewijs. Geen offers in de tempel, maar het avondmaal. Joden hadden nog steeds een bijzonder verbond met God, de joodse wet bleef van toepassing, inclusief besnijdenis, maar in de christelijke gemeenschap deed dat bijzondere verbond er volgens Paulos verder niet toe.
Een ongeleid projectiel met een missie
Ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik verander met enige regelmaat van koers. Een paar keer heb ik mijn leven tamelijk radicaal omgegooid. Zowel in religie, liefdesleven, politieke affiniteit, als in mijn loopbaan. Zo’n besluit bouwt zich langzaam op totdat je definitief het roer omgooit. In de vroege kerkgeschiedenis ging dat anders: daar kwam doorgaans een visioen aan te pas. Paulos bekeerde zich tot Jezus na een visioen.
Ook Petrus overkwam dat. In zijn geval een tamelijk hallucinant visioen waarin Jezus zich tot hem richtte met een onbegrijpelijke boodschap. Je kon het interpreteren als een opdracht om de joodse spijswetten maar overboord te gooien. Petrus was de leider van een Jezuscommune in Jeruzalem. In die kringen genoot hij als prominent discipel van Jezus hoog aanzien. Petrus moet dat gesappel op een zeker moment zat zijn geweest. Dat koninkrijk van God kwam er maar niet van, misschien moest het roer dan maar om. Misschien was het gesprek met Paulos nog ergens blijven hangen. Dat het met het koninkrijk van God niets zou worden als niet ook de heidenen zouden toetreden tot het nieuwe Israël. Petrus nam contact op met Barnabas, een rijk lid van de Jezusbeweging in Antiochië. Antiochië heet nu Antakya en ligt in Turkije, ten noorden van Libanon. Destijds was het de op twee na grootste stad van het Romeinse rijk, welvarend, en met een grote Joodse gemeenschap. Barnabas haalde Paulos op in Tarsos en nam hem mee naar Antiochië.
De missie in Antiochië werd een doorslaand succes, maar of dat aan Paulos te danken was, valt te betwijfelen. Fysiek was hij weinig indrukwekkend: kort van stuk, kalend, rossig, mogelijk scheel, en krom. Jezus was hem in een visioen verschenen, dat zal hem wel wat street cred hebben verschaft. Hij was bovendien bedreven in gebedsgenezingen en duivelsuitdrijvingen. Er wordt door historici wel gespeculeerd dat het succes van de christelijke missie voor een goed deel daaraan te danken was: menig christelijk missionaris boekte met genezingen en exorcisme spectaculaire resultaten.
Maar Paulos had ook het unieke talent om zichzelf overal onmogelijk te maken. Hij kon praten als Brugman. Menigeen zal verzucht hebben: houd toch eens je klep, Paul. Vooral zijn opdracht aan heidense bekeerlingen om de joodse wet vooral niet na te leven, zette kwaad bloed. De christelijke gemeenschappen waren nog altijd nauw gelieerd aan de joodse gemeenschap ter plekke. Meestal kwamen zij bijeen in de lokale synagoge; de meeste leden waren gehelleniseerde joden. De Jezusbeweging werd in Joodse kringen ternauwernood getolereerd, mits je het niet te bont maakte. Paulos maakte het duidelijk wel te bont, wat hem geregeld een pak slaag opleverde, zo niet erger.
In Antiochië vertrok Paulos met ruzie. Samen met Barnabas werd hij de synagoge uitgeflikkerd. Barnabas had het nu wel gehad met Paulos en liet hem achter. Paulos trok verder, de binnenlanden van Turkije in. Ook daar maakte hij zich al snel onmogelijk. Hij werd door de lokale Joodse gemeenschap uit huis gesleurd en van een klip geflikkerd. Vanaf die klip zeilde hem nog een flinke kei achterna. Hij werd voor dood achtergelaten. Sympathisanten haalden hem op en verpleegden hem. Zijn herstel duurde meer dan een jaar.
Terug in Jeruzalem woonde Paulos een belangrijke vergadering bij. Alle kopstukken van de Jezusbeweging waren bij elkaar, onder voorzitterschap van Jacobus. Het ging weer eens over de positie van de niet-Joden in de gemeenschap. Het standpunt bleef: Joodse leden waren gebonden aan de joodse wet. Niet-Joden konden toetreden, hoefden geen besnijdenis te ondergaan, mits zij zich aan de basisregels hielden. Maar het bleven tweederangsleden. Paulos hield zich stil. Over zijn ideeën over het nieuwe, multi-etnische Israël geen woord. Maar hij had natuurlijk wel een reputatie. Van de besneden streken werd hij zorgvuldig weggehouden. Ga maar naar het westen, was de opdracht. En hij kreeg een chaperone mee, Silas, die namens Jacobus een oogje in het zeil zou houden.
Hij werd naar het Grieks-Romeinse westen gestuurd. Vergeet niet dat de expansie vanuit Jeruzalem niet alleen gedreven was door missionaire ambities. Het was ook een verdienmodel. Gemeenschappen van bekeerlingen overzee werden ook geacht een soort royalties af te dragen aan de oergemeenschap in Jeruzalem. “Voor de armen” heette dat, of voor tempeloffers. Waar het geld terecht kwam, is niet duidelijk.
Paulos en Silas bezochten Philippi en Thessaloniki in Macedonië en daarna Athene. Doorgaans met weinig succes. Pas in Korinthe lukte het hem eindelijk om een stabiele christelijke gemeenschap op te richten, met dank aan een rijk Joods echtpaar ter plekke, die hem hielpen aan de nodige contacten. Maar ook uit Korinthe vertrok hij na verloop van tijd met ruzie. Wie het niet met hem eens was, kon geen deel uitmaken van het nieuwe Israël, verkondigde Paulos. Silas had er nu ook genoeg van en keerde terug naar Jeruzalem, om verslag uit te brengen. Jacobus maakte nu een expliciet statement: wie als christen gedoopt is, maar niet besneden is, is niet gebonden aan de joodse wet en maakt geen deel uit van Israël. Prima als zij zich laten inspireren door Jezus, maar ze dienen in de eerste plaats ter ondersteuning van de joodse Jezusbeweging. Daar kon Paulos het mee doen.
Praktisch geëxcommuniceerd door de gemeenschap in Jeruzalem vestigde Paulos zich in Efeze, aan de westkust van het huidige Turkije. Eindelijk, eindelijk lukte het hem daar om een gemeenschap te vormen die hem niet na verloop van tijd uitkotste. Dat kwam vooral doordat Paulos zich niet meer afhankelijk maakte van de Joodse gemeenschap ter plekke. Met hulp van rijke aanhangers huurde hij een lokaal voor bijeenkomsten, pakweg tegenover de lokale synagoge. Ze kwamen ook bijeen bij de mensen thuis. Zo ontstonden de eerste christelijke kerken. Ze hingen aan zijn lippen, daar in Efeze. Er werden maaltijden gedeeld, er werd gezongen, gedoopt, gezegend, in tongen gesproken, er waren de gebruikelijke duivelsuitdrijvingen en er werd uiteraard gepredikt over het nieuwe Israël. Paulos wist eigenlijk niet veel over Jezus, maar dat weerhield hem er niet van om in zijn naam naar het koninkrijk van God toe te werken. Eindelijk erkenning, eindelijk op gelijke voet met de heiland.
In Efeze steeg het succes hem uiteindelijk naar het hoofd. Het moest gedaan zijn met die afschuwelijke heidense religie. Hij gelastte een boekverbranding. Alle heidense boekrollen op een stapel en de fik erin. Nou had hij best een aanzienlijke gemeenschap opgebouwd, maar zijn succes hing af van de religieuze tolerantie in de stad. De meerderheid (en het stadsbestuur) was nog altijd in handen van de polytheïstische Romeinen en Grieken. Die hield je niet te vriend door hun religie frontaal aan te vallen.
Paulos realiseerde zich dat hij te ver was gegaan, en hij plande zijn vertrek. Hij ging op tournee langs de Helleense gemeenschappen die hij had opgericht en waar hij nog mee correspondeerde. Doel was om geld op te halen “voor de armen” in Jeruzalem. Hij wist wel dat Jeruzalem hem niet meer lustte, maar met een flinke koffer munten zou het vast allemaal weer goedkomen. Daarna zou hij naar Rome reizen, en daarna misschien wel naar Spanje.
De collecte was geen succes. Bijster populair was hij niet meer bij de gemeenten waar hij zich eerder onmogelijk had gemaakt. En de oerchristenen in Jeruzalem waren voor een doorsnee godvrezer uit pakweg Korinthe wel erg ver weg. Paulos moest maanden smeken, sappelen en dreigen. Wie niet wilde bijdragen kon rekenen op een woedende Paulos. In het jaar 57 had hij eindelijk genoeg bij elkaar gebedeld en hij zette scheep naar Jeruzalem.
De ontvangst in Jeruzalem was gespannen. Paulos’ komst was voor de Jezusgemeenschap slecht nieuws. Er waren spanningen tussen de Joden en de Romeinen. De Jezusbeweging had zich in Jeruzalem niet populair gemaakt, vooral niet bij het tempelbestuur. Over Paulos gingen wilde geruchten de ronde: dat hij Joden opdroeg om hun kinderen niet meer te besnijden. Het was niet waar, maar het zette wel de toon.
Om de boel te kalmeren bood Jacobus Paulos aan om samen naar de tempel te gaan. Het werd geen succes. Toen Paulos het tempelterrein betrad, ontstond er meteen een rel. Hij werd ervan beschuldigd niet-Joden uit zijn gevolg mee te nemen naar de tempel. In Jeruzalem gold dat als een doodzonde; er stond de doodstraf op. De tempelpolitie greep in, gaf de oude Paulos een pak rammel en verwijderde hem van het terrein. Er werd gevochten in de stad, want Paulos’ gevolg sloeg terug. Paulos werd gearresteerd door de Romeinse soldaten om berecht te worden. Het had met een sisser kunnen aflopen als hij zich had verdedigd voor de joodse rechtbank, maar hij weigerde zich door hen te laten berechten. In plaats daarvan provoceerde en beledigde hij die. Hij beriep zich op zijn recht op een Romeinse rechtbank. In Rome welteverstaan, onder toezicht van de keizer.
Lang verhaal kort: het duurde een paar jaar maar uiteindelijk moest hij op transport naar Rome. Daar aangekomen moest hij nog een paar jaar wachten op zijn berechting. Maar in Rome was keizer Nero aan het bewind gekomen, een psychopaat, en die had in de christengemeenschap een zondebok gevonden voor alles wat mis ging onder zijn bewind. Met gruwelijk geweld werden christenen omgebracht. Met Paulos (en Petrus, die daar toevallig ook was) had Nero een grote vis in de wacht gesleept. Petrus werd op zijn kop gekruisigd. Als Romeins burger ontliep Paulos dat lot; hij werd simpelweg onthoofd.
De invloed van Paulos
Het is een mirakel dat Paulos zo’n overweldigende invloed heeft uitgeoefend op het christendom. De charismatische stokebrand die zijn mond niet kon houden, die geen deuk in een pakje boter sloeg, de brokkenpiloot die overal na verloop van tijd werd uitgekotst. Maar de oudste boeken in het Nieuwe Testament zijn Paulos’ brieven. De helft van het Nieuwe Testament bestaat uit brieven van hem en zijn leerlingen. Flinke delen van de vier evangeliën zijn geschreven met een pauliaanse bril. In het vijfde boek, de Handelingen, is Paulos de held.
In het begin van mijn loopbaan was ik betrokken bij ingewikkelde onderhandelingen met ingrijpende, langdurige effecten voor de arbeidsmarkt. Als jong broekie zat ik aan tafel. Niet als onderhandelaar, maar als secretaris. De bobo’s speelden het spel, ik luisterde, observeerde en schreef. Daar leerde ik de subtiliteiten van het geschreven woord. Hoe je met kleine tikjes het spel kunt beïnvloeden. “Wie schrijft, die blijft”, drukte mijn baas mij op het hart. En zo was het.
Paulos was veel dingen. Zijn filosofische kennis was niet heel geavanceerd, maar hij ontpopte zich als een voortreffelijk theoloog. Waar Jezus al wonderdoenend wijsheden rondstrooide, plaatste Paulos deze in een theologisch systeem. En Paulos had de gave van het woord. Niet alleen als spraakwaterval was hij onstuitbaar. Ook als schrijver liet hij zich niet onbetuigd. Ik zou het geen wereldliteratuur noemen, maar bepaalde passages zijn bepaald imponerend. Ik stel mij zo voor dat een ontvangende gemeenschap een brief van Paulos openmaakte, brommend: “daar heb je hem weer.” En dat men, die brief lezend, toch weer onder de indruk raakte. “Dat heeft hij toch maar weer mooi gezegd.” Die brieven van Paulos moeten een fenomeen zijn geweest. De ontvangende gemeenschap liet de brief dan kopiëren en doorsturen naar bevriende, omliggende christengemeenschappen. Zo werden Paulos’ epistels kettingbrieven die door het hele westelijke Romeinse rijk circuleerden. Het mag dan een eikel zijn geweest met beperkt missionair succes, Paulos werd vooral beroemd door zijn brieven.
Maar er zijn meer redenen waarom Paulos zo’n stempel zette op het christendom. Ten eerste richtte hij zich op de Grieks-Romeinse beschaving, op burgers van belangrijke steden als Thessaloniki, Efeze, Korinthe, Athene en Rome. Daar zat de macht, en dat zou nog wel een paar eeuwen zo blijven. Had hij succes gehad in Nabatea of Damascus, dan was daar een rustiek, regionaal christendom ontstaan met weinig impact op de rest van de wereld of de wereldgeschiedenis. Aan het begin noemde ik de eerste christelijke keizer Constantinus. Die kwam in aanraking met een christendom dat diepgaand beïnvloed was door Paulos, met name door zijn brieven. Bij leven een weinig indrukwekkende speler, stierf hij toch maar mooi in het centrum van de macht.
Wij zijn geneigd om de loop van de geschiedenis teleologisch te benaderen. Wij kijken naar de huidige situatie, en trekken de lijn dan terug, om te zien hoe het zo gekomen is. Maar zo werkt de geschiedenis natuurlijk niet. Er is meestal geen plan, en als die er wel is, mislukt die geheid. Paulos zal nooit op het idee zijn gekomen dat hij de stichter van een wereldkerk zou worden. In zijn tijd was hij een tamelijk onbeduidende outsider, hooguit in de coulissen van de macht in de Jezusgemeenschap. Tot aan de terugkeer van Jezus wilde hij de beweging groter maken, door diens boodschap ook onder niet-Joden bekend te maken. Dat was zijn missie.
Kijk je naar het christendom rond het begin van de tweede eeuw, dan zie je nog lang geen afgetekende overwinning voor Paulos. De christelijke gemeenschap was een bonte verscheidenheid. In Jeruzalem kwijnde de oude gemeenschap, die langzamerhand het wachten op het einde der tijden wel zat zijn geweest. Door de rest van de joden werden zij met de nek aangekeken. Op hoge leeftijd was Jacobus op bevel van de hogepriester van de tempel af gelazerd en met stenen bekogeld. In 132 n.Chr. kwamen de Joden opnieuw in opstand tegen de Romeinen, onder leiding van Sjimon bar Kochba. Die werd algemeen gezien als de messias die de Joden eindelijk zou verlossen. De Jezusgemeenschap deed aan die opstand niet mee: Sjimon kon onmogelijk de messias zijn. Daarmee verspeelde de Jezusgemeenschap haar laatste beetje respect onder de Joden. Van de Jezusgemeenschap in Jeruzalem is sindsdien niets meer vernomen.
Heb je ooit gehoord van de ebionieten? De elchesaieten? De enkratieten? Ik tot voor kort ook niet. Maar het waren allemaal christelijke gemeenschappen. Om allerlei redenen zijn ze allemaal uit de geschiedenis verdwenen. Omdat ze niet aan zending deden. Omdat ze geen effectieve organisatie opbouwden. Omdat ze leefden in een dor en afgelegen gebied. Omdat ze zich isoleerden. Omdat ze zich niet voortplantten. Ja, dan wordt het nooit wat.
Paulos pakte het anders aan. Ja, dat koninkrijk van God waar Jezus de mond van vol had, dat kwam er geheid aan, sneller dan je dacht. Maar Paulos had vooral andere dingen aan zijn hoofd. Het einde der tijden komt meestal maar zijdelings aan de orde. Hij bouwde aan het Nieuwe Israël, een huis voor alle volken. In Jezus’ naam, al had hij hem nooit ontmoet en wist hij niet nauwkeurig waar Jezus nou eigenlijk voor stond. Sterker: de joodse wet, voor Jezus het begin en het einde van alles, was voor Paulos maar een bijzaak, een dorre tak aan de boom.
Paulos gaf zijn eigen draai aan Jezus’ inzichten. Zou Jezus een kerkbijeenkomst van Paulos in pakweg Efeze hebben bezocht, dan had hij zich vermoedelijk afgevraagd waar hij in hemelsnaam terecht was gekomen.
Dan is het nu tijd om Paulos’ opvattingen weer te geven. Welke opvattingen van Paulos zouden invloed hebben op de christelijke visie op tolerantie? Maar de nieuwsbrief wordt dan te lang. Ik moet hem opknippen. Over een paar dagen volgt daarom deel twee: Paulos’ morele opvattingen en zijn instructies aan de christelijke gemeenschappen.
Meer lezen
Rodney Stark, The rise of Christianity (1996)
Henry Chadwick, The church in ancient society from Galilee to Gregory the Great (2001)
Bruce Chilton, Rabbi Paul (2004)
Dale Martin, New Testament history and literature, 26 videocolleges, Open Yale Courses (2009)
Jona Lendering, Israël verdeeld (2014)
Daniël de Waele, Ontluikend christendom (2021)
Dit was de derde nieuwsbrief in een lange reeks: tolerantie en het christendom.
De reeks bestaat tot nu toe uit:
Voor Christus
Jezus van Nazareth had een paar uitzonderlijk tolerante ideeën. Om ze te begrijpen, moeten we meer weten over de Joodse achtergrond van Jezus: de geschiedenis van het Joodse volk, hun god en hun wet.Waar Jezus’ tolerante ideeën vandaan kwamen
In bepaalde opzichten was Jezus een tolerante denker. Maar lang niet al zijn opvattingen had hij van zichzelf. Over Jezus’ eenvoudige komaf, de halachische traditie en Helleense invloeden.Hoe deze dwarse apostel per ongeluk een wereldkerk stichtte
Over het wonderbaarlijke (over)leven van Paulos van Tarsos, de verweesde Jezusgemeenschap in Jeruzalem, de missie in het heidense Westen en de irrelevantie van de joodse wet.Geen joodse wet voor christenen, maar wat dan wel?
Waarom de christelijke wet niet in de Bijbel staat. Over Paulos’ selectieve toepassing van Jezus’ instructies, over schappelijkheid, en over zijn afkeer van seks, vrouwen, en mannen met lang haar.Met tranen in de ogen en bloed aan de handen
In de 4e eeuw verwierf de kerk van Rome de macht en verloor zij haar onschuld. De eenheid van de kerk werd hoofdzaak, ketterij een zonde. Na de worsteling van Augustinus ging de kerk over lijken.Christendom, slavernij, en bekering van heidenen
Bekering van heidenen zonder dwang. En christelijke goedkeuring van slavernij. Over seksslaven, de bekering van een toeristenparadijs, en uitbuiting door de dorpspastoor.De schone handen van de kerk, de vuile handen van de staat
Hoe de pausen het vuile werk lieten opknappen door de christelijke vorsten. Maar scheiding van kerk en staat ging later iets anders betekenen: een seculiere overheid.De rechtvaardige oorlog tegen de islam
Een botsing tussen christendom en islam was onvermijdelijk. Niet alleen omdat zij in elkaars vaarwater kwamen, maar ook omdat zij verschillende rechtvaardigingen voor oorlogsvoering hanteerden.
Daarna nog veel meer. Blijf lezen!
Prachtig verhaal Kaj! Veel dank. Ongelooflijk zoals iemand in die tijd kon reizen, maar dan toch, beginnend als vreemdeling, zich omhoog werkte. Moeilijk voor te stellen gegeven onze huidige communicatie techniek.