De rechtvaardige oorlog tegen de islam
Een botsing tussen christendom en islam was onvermijdelijk. Niet alleen omdat zij in elkaars vaarwater kwamen, maar ook omdat zij verschillende rechtvaardigingen voor oorlogsvoering hanteerden.
In English: The just war against Islam
Eerder keken wij al de houding van de kerk ten opzichte van heidenen en ketters. Zoals aangekondigd, gaan we het nu hebben over de houding van de christelijke kerk ten opzichte van de mensen van het boek: later de joden, maar eerst de moslims.
Militaire botsing tussen christenen en moslims kwam in drie golven, die wij hierna gaan behandelen:
De expansie van de khalifaten, tussen de 7e en 9e eeuw.
De kruistochten, tussen de 11e en 13e eeuw.
De expansie van het Ottomaanse Rijk, tussen de 11e en 17e eeuw.
De islamitische expansie bracht onherroepelijk militaire en religieuze conflicten met de christelijke staten teweeg. Moslims waren net als de christenen monotheïstisch, maar of het dezelfde god betrof, daar waren de geleerden het nog niet over eens. Moslims claimden afstammelingen te zijn van de Bijbelse Abraham, en de moslims beschouwen de torah als een heilig boek en Jezus als een profeet.
Hij openbaarde aan jou het boek van de waarheid, bevestigend in de voorafgaande boeken. En Hij openbaarde de Taurat (Torah) en de Injiel (het evangelie van Jezus).
— Qoeran, soera 3 (Al-Imraan) vers 3
In de islamitische theologie wordt er een onderscheid gemaakt tussen de mensen van het boek en polytheïsten. Waar christenen en joden gerespecteerd worden en kunnen rekenen op een mate van tolerantie, is die tolerantie aanzienlijk minder voor polytheïsten.
Na bespreking van de grootste militaire botsingen tussen christendom en islam komen wij toe aan de kern: de verschillende opvattingen in christendom en islam over de gerechtvaardigdheid van oorlog. In het christendom bestond nog enige terughoudendheid over het voeren van oorlogen. Er moest een rechtvaardiging voor zijn: zelfverdediging, met name. In de islam was die terughoudendheid er niet. Elke inspanning gericht op expansie van de islamitische rule of law was gerechtvaardigd, misschien zelfs een plicht.
De expansie van de khalifaten
In de 7e eeuw was onder de Arabieren een nieuwe monotheïstische religie ontstaan, de islam, die al snel een geduchte concurrent werd van het christendom. De geschiedenis van de islam ga ik in een aparte reeks over tolerantie en islam nog uitgebreider beschrijven.
In de laatste drie jaar voor zijn dood in 632 slaagde de Arabier Moehammad erin om met oorlogen en bondgenootschappen het Arabisch schiereiland te verenigen onder zijn leiding. De islamitische staat bleek een succesformule: de islamitische veroveringen die volgden, brachten in amper 30 jaar Perzië, de Levant, Egypte, en Noord-Afrika onder controle. Grote gebieden gingen verloren voor het Oost-Romeinse Rijk; de aanvankelijk christelijke bevolking in deze gebieden ging grotendeels over tot de islam.
Moehammad had zijn opvolging slecht geregeld. Met de eerste drie opvolgers ging het nog redelijk goed (al werden er twee van de drie vermoord), maar daarna kwam er ruzie in de tent. Verschillende dynastieën betwistten elkaar het opvolgerschap. Aanvankelijk konden de rivaliserende dynastieën nog redelijk beargumenteren waarom juist zíj de logische opvolger waren, maar van lieverlee claimden zelfs de grootste parvenuen het leiderschap van het khalifaat. Tot op heden vindt menig islamitisch staatshoofd stilletjes dat hijzelf aan het hoofd staat van de hele islamitische wereld; de anderen zijn eigenlijk usurpator of hooguit gouverneur. De gevoelens zijn uiteraard wederzijds. Het is een van de vele redenen waarom een nieuw pan-Arabisch khalifaat nog even op zich laat wachten.
Onder de dynastie van de Oemajjaden breidde het rijk zich nog verder uit. Op het hoogtepunt in de 8e eeuw omvatte het Arabië, Syrië, Perzië, het huidige Pakistan, Egypte, Noord-Afrika en Iberisch Schiereiland. Onder leiding van Abd al-Rahman wisten de Oemajjaden zelfs tot diep in Frankrijk door te dringen. Uiteindelijk werden ze in 732 tussen Poitiers en Tours tot staan gebracht. De expansie stagneerde door interne problemen: de Berbers in Marokko kwamen in opstand. Noodgedwongen trokken de Oemajjaden zich vanuit Frankrijk terug tot achter de Pyreneeën. Grote delen van het Iberisch schiereiland, met name Andalusië, zouden tot 1492 onder islamitische heerschappij blijven.
De kruistochten
In de 11e eeuw was het Europese feodale stelsel in verval. De dynastie van de Karolingen was ten einde. In Frankrijk waren de Capetingen aan het bewind. In Duitsland bevochten de Konradijnen en de Ottonen elkaar. Koningen en keizers hadden geen greep meer op de lagere adel, die elkaar naar het leven stond. Christelijke ridders gingen elkaar te lijf, en de boeren en de kerk waren de dupe. Zo kon het niet langer, vond paus Urbanus II, en hij belegde in Clermont-Ferrand een concilie. Kunnen jullie niet wat nuttigs doen, vroeg hij aan de ridders. Bevrijd het Heilige Land van de ongelovige muzelmannen, en jullie komen in de hemel, beloofde hij. De legende wil dat de ridders eenstemmig bulderden dat het Gods wil was; zij naaiden rode kruisen op hun tunieken en haalden hun paard van stal.
Er lag een mozaïek aan belangen onder Urbanus’ oproep. Er was een gemeenschappelijke vijand nodig om de ridders bezig te weerhouden elkaar dwars te zitten. Pelgrims klaagden dat zij niet meer welkom waren in Jeruzalem. Maar ook geopolitiek speelde een grote rol. De paus wilde zich positioneren als de eindbaas van de christelijke wereld. De strijd tegen de Oemajjaden in Iberië was goed op stoom, en de invallen van de Vikingen en de Aziatische steppevolken vielen mee. Het verlies van het Byzantijnse leger tegen de Seltsjoekse Turken in de Slag bij Manzikert in 1071 zorgde voor de eerste bedes om hulp en troepen uit het westen. De Byzantijnse keizer had de paus om hulp gevraagd om terrein terug te veroveren op de Turken. Urbanus zag een kans om ook het oostelijke keizerrijk aan zijn geestelijke gezag te binden.
Lang verhaal kort: de eerste kruistocht werd in 1099 een geweldig succes. Jeruzalem viel, en de ridders kregen een enorm gebied in handen in de Levant. Maar het succes was niet van lange duur. Door onderlinge rivaliteit tussen de ridders en strategische blunders was de greep op de Levant fragiel. In 1187 heroverde de sultan van Egypte Salah ad-Din Jeruzalem. Hernieuwde pogingen om de heilige stad in te nemen faalden, en de kruisridders werden teruggedrongen tot marginale posities.
Het Ottomaanse rijk
Een tweede golf van islamitische expansie kwam onder de Ottomanen. Na de Mongoolse verwoestingen in de 13e eeuw zou het Arabische rijk zich niet herstellen, maar de Ottomaanse dynastie wist al snel de onderling rivaliserende jihad-beyliks van de Turken te verenigen en nagenoeg heel het vroegere Khalifaat (uitgezonderd Perzië, dat de grote sjiitische rivaal zou blijven) onder hun eigen, soennitische bewind te brengen.
In de 14e eeuw liepen de Ottomanen het Byzantijnse rijk onder de voet en in 1453 werd uiteindelijk Constantinopel ingenomen. Het werd de hoofdstad van het rijk. Onder sultan Moerat II kwam in de jaren 1430-1448 de Balkan onder controle van het Ottomaanse rijk, wat het bijna vijf eeuwen zou blijven. In de 16e eeuw kwam ook de Levant in bezit. Eeuwenlang zouden de Ottomanen de lakens uitdelen in de hele Arabische wereld.
In de 16e eeuw leek de groei van de Ottomanen niet te stuiten. In 1529 stonden zij voor de poorten van Wenen. Europa sidderde. De verhouding met de Turken, en de dreigende islamisering van Europa, hield iedereen bezig. Tegelijkertijd was de Reformatie begonnen. De kerk van Rome werd dus van twee kanten aangevallen. Niet alleen door de Reformatie dwong dat tot bezinning over geloofsdwang en religieuze tolerantie, maar ook de Turkse omgang met religieuze diversiteit stemde tot nadenken.
Als moslim claimden de Ottomaanse sultans alleen wereldlijke macht; de opvolgers van Moehammad, de khalifa’s, bleven in naam de geestelijke leiders, maar in de praktijk deelden de sultans de lakens uit.
Voor de opbouw van het bestuur van zo’n enorm rijk hadden de Ottomanen veel geleerd van het Romeinse Rijk en hun Byzantijnse opvolgers. Het had de structuur van een piramide, met de sultan aan het hoofd. Gouverneurs hadden een flinke mate van autonomie, en op de Balkan gold zelfs een mate van zelfbestuur voor de diverse etniciteiten. Vooral als de lokale bevolking een duidelijke voorkeur had voor een andere god, net zoals onder de Romeinen. Bekering tot de islam werd wel gestimuleerd, maar in de regel niet afgedwongen.
Ook in het Ottomaanse Rijk begon de rot aan de kop. Voor opvolging van de sultans waren meerdere kandidaten uit de koninklijke familie, die eerst ervaring moesten opdoen als gouverneur. Wie dat succesvol deed, kwam in aanmerking. Vanaf de 16e eeuw begon de klad in dat systeem te komen: het leidde tot gewelddadige paleisintriges en broedermoorden. Corruptie ging het systeem verlammen, en de koninklijke familie werd steeds minder geïnteresseerd in het bestuur van het rijk, en meer in intriges en lijfelijke genoegens. Halverwege de 19e eeuw werd besloten tot grootschalige hervormingen en modernisering, de tanzimaat, maar het was al te laat: de verkruimeling van het rijk was niet meer te stoppen. In de Eerste Wereldoorlog stortten de restanten van het Ottomaanse Rijk roemloos ineen.
Het islamitische perspectief
Er kwamen twee monotheïstische religies in elkaars vaarwater. Beide hadden een missie: de hele wereld moest onderworpen worden aan hun gezag. Liefst bekeerd, maar dan wel op vrijwillige basis. Beide hielden er een ruime interpretatie van vrijwillige bekering op na. Militaire expansie was voor beide het primaire middel om hun geloof te verspreiden. Een militaire botsing was onvermijdelijk.
Om het islamitische perspectief te begrijpen, moeten wij stilstaan bij een aantal wezenlijke elementen in de islam:
De Qoeran is ontstaan in de context van de strijd van de profeet Moehammad in de 7e eeuw n.Chr. om twee Arabische steden onder zijn gezag te brengen: Mekka en Medina.
Moehammad stond als profeet in direct contact met zijn god, Allah, maar hij was als opperhoofd ook militair en wereldlijk leider. Dat gold ook voor zijn opvolgers, de khalifa’s: al waren zij dan geen profeet, zij waren wel geestelijk en wereldijk leider. Scheiding van kerk en staat kreeg daardoor in de islam een andere invulling dan in het christendom.
De Qoeran bevat over religieuze expansie en de verhouding tot ongelovigen een aantal passages die elkaar tegenspreken of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Maar als woord van Allah is een letterlijke, gezagsgetrouwe interpretatie van de teksten in de islam de enig toelaatbare.
Het kernbegrip over de expansie van de islam is het woord jihad, inspanning. Jihad is een collectieve plicht van alle moslims, maar de strekking van die plicht is voor discussie vatbaar. Of het nu vreedzaam of strijdlustig moet, het einddoel is duidelijk: de hele wereld moet uiteindelijk vroom en belijdend moslim worden.
De islamitische expansie had uiteraard militaire en economische motieven, maar zeker ook religieuze. Anders dan de christelijke expansie, die stelselmatig leidde tot kerstening van de veroverde barbaarse gebieden, was bekering tot de islam van de veroverde volken niet het primaire doel. Al werd het uiteraard wel aangemoedigd en waren er financiële en maatschappelijke voordelen aan verbonden.
Bekering hoefde dus niet per se, maar onderwerping aan het gezag van de islam zeker wel. De heersers waren ervan overtuigd dat oplegging van de sharia aan de veroverde volken voor iedereen voordelen bood. De khalifa’s beschouwden zichzelf als leiders van de jihad, wat in die tijd vooral betekende: het onder islamitische heerschappij (dar al-islam, het huis van de islam) brengen van de dar al-harb (het huis van oorlog, een term voor de heerschappij van de ongelovigen). Theologisch bestaat er niet zoiets als vrede, zolang de hele wereld niet onder heerschappij van de wet is gebracht. Tot die tijd is vrede niets meer dan een tijdelijke wapenstilstand.
Een rechtvaardige oorlog
Om de middeleeuwse houding tegenover de islam te begrijpen, moeten wij ons beeld van het christelijke continent Europa even opzij zetten. Grote delen van Europa waren nog lang niet gekerstend. Tot in de 15e eeuw had vrijwel niemand een beeld van het christelijke continent Europa voor ogen; de grenzen van het Romeinse Rijk bepaalden het beeld, met de Rijn en de Donau als noordgrens. Aan de overkant, in de rimboe, woonden primitieve wilden. De Levant, Klein-Azië en Noord-Afrika waren Romeins en christelijk geweest, die hoorden bij ons! En toen kwam er ineens een gewelddadige, exotische beweging op uit een uithoek van het rijk, die achterlijke Arabische zandbak, en die pikte de helft van ons christelijke territorium van ons af! De kennis van de islam was bovendien vrijwel nihil. Moslims werden gezien als afgodische heidenen die Mahomet aanbaden, de belichaming van het kwaad. Die hadden ons aangevallen, ons grondgebied ingepikt, dus was het oorlog, een strijd tegen het kwaad, tot aan hun ondergang.
De 10e eeuw was een gewelddadige eeuw in Europa. De 9e trouwens ook, en de 8e. Eigenlijk was het geweld niet gestopt sinds de val van Rome. Ridders, leenmannen in het feodale stelsel, gingen elkaar te lijf voor een paar bunder extra grondgebied. Noormannen terroriseerden Europa met hun invallen. Hongaarse stammen maakten Midden-Europa onveilig. De Byzantijnen en de Bulgaren hakten op elkaar in op de Balkan. In Iberië was de reconquista in volle gang. Zelfs de paus ging zijn troepen voor in de strijd.
Er kwam een tegenbeweging op gang in, een vredesbeweging. Laat toch in elk geval de kerkelijke eigendommen ongemoeid, en ongewapende priesters, vrouwen en boeren, bepleitten de bisschoppen in het Concilie van Charroux. Christenen moeten in elk geval de wapens neerleggen op heilige feestdagen, was de consensus. Iedereen vond ook dat christenen elkaar niet zouden moeten bevechten. Alleen oorlogen met kerkelijke goedkeuring (tegen heidenen dus) waren geoorloofd. In de praktijk kwam het de macht van de paus ten goede: alleen hij besliste wie er oorlog mochten voeren, en tegen wie.
Maar hoe moest de paus dat bepalen? In de 11e eeuw herontdekten de theologen de theorie van de rechtvaardige oorlog, geformuleerd door Augustinus, in zijn levenswerk De civitate Dei.
Augustinus kon uiteraard niet om Jezus en Paulos heen. Hoewel Jezus vooral vreedzaamheid predikte, stond het bestaan van een staat met zijn troepen voor niemand ter discussie. Staatsgeweld en oorlog in dienst van God was legitiem.
Want ze staat in dienst van God en is er voor uw welzijn. Maar wanneer u doet wat slecht is, kunt u haar beter vrezen: ze voert het zwaard niet voor niets, want ze staat in dienst van God en door hem die het slechte doet zijn verdiende straf te geven, toont ze Gods toorn.
— Paulos van Tarsos, Brief aan de Romeinen 13:4
En hoewel gewelddadigheid door individuen niet gepropageerd werd, vond Augustinus dat christelijke staten niet terughoudend hoefden te zijn. Zij mochten geweld gebruiken om de vrede te bewaren en misdaad te bestrijden.
Zij die oorlog hebben gevoerd uit gehoorzaamheid aan het goddelijke gebod, of in overeenstemming met Zijn wetten, vertegenwoordigden de publieke gerechtigheid of de wijsheid van de overheid, en uit dien hoofde hebben zij verdorven mensen ter dood gebracht; zij hebben allerminst het gebod 'gij zult niet doden' overtreden. (...) Een wijs man zal gerechtvaardigde oorlogen voeren. Al zal hij de noodzaak van gerechtvaardigde oorlogen betreuren, als hij zich herinnert dat hij een mens is; want als zij niet gerechtvaardigd waren, zou hij ze niet voeren, en zou hij bevrijd zijn van alle oorlogen.
— Augustinus Hipponensis, De civitate Dei (413-426) I:21 en XIX:7
Het klonk nog tamelijk theoretisch, en er spreekt de zielepijn uit waar Augustinus patent op scheen te hebben. Tomasso d’Aquino was praktischer; hij werkte in 1265 de voorwaarden verder uit waaronder een rechtvaardige oorlog (bellum justum) gevoerd mocht worden:
● Legitieme autoriteit. Een gerechtvaardigde oorlog moet worden uitgeroepen door een autoriteit die het algemene welzijn vertegenwoordigt, uiteindelijk gericht op vrede onder God.
● Rechtvaardig doel. Oorlog moet een goed en rechtvaardig doel hebben. Eigenbelang, macht of welvaart valt daar niet onder; vergelding of herovering wel.
● Juiste intentie. Het bereiken van vrede moet centraal staan, zelfs op het hoogtepunt van de gewapende strijd.
Veroveringen van heidense gebieden werden stelselmatig gerechtvaardigd als zelfverdediging. Maar de agressie mocht niet vanuit de christelijke wereld beginnen: het kon alleen als reactie op een heidense provocatie of inval. In dat geval was een pauselijke bul verkrijgbaar, waarin de oorlog werd geaccordeerd.
Ook kruistochten werden beschouwd als een bellum justum. Kruistochten begonnen meestal met een oproep door de paus; daarmee was de legitieme autoriteit verkregen. Het doel was rechtvaardig: de herovering van Jeruzalem. Dat was de stad van Jezus, daar kon geen misverstand over bestaan. Dat er inmiddels ook handenvol andere mensen ziel en zaligheid aan die stad verbonden hadden, kwam niet hij Tomasso op. De een heeft gelijk, dus moet de ander ongelijk hebben, dat was een typische middeleeuwse redenering. En de intentie van de strijders was juist, omdat ze religieus gemotiveerd was. Klaar.
Het canoniek recht, met name het Decretum Gratiani en de Decretales van paus Gregorius IX, beide uit ca. 1140, schreef religieuze tolerantie voor. Geen gedwongen bekering, niet doodmaken, en de godsdienst van anderen moest ongestoord beleden kunnen worden. Dat gold voor joden, maar ook voor moslims. Voor de moslims gold echter wel een bijzondere situatie, want de christelijke staten beschouwden zich op voet van oorlog met de islamitische staten. Dan was geweld wel gerechtvaardigd. Maar moslims die zich onder heerschappij van een christelijke staat bevonden, moesten met rust worden gelaten als zij zich vredig gedroegen.
Deze opvatting werd echter na de herovering van Spanje op de Moren eind 15e eeuw niet in de praktijk gebracht. Met hulp van de Inquisitie werd de lokale bevolking, doorgaans al eeuwenlang moslim, massaal gedwongen om zich tot het christendom te bekeren. Joden en onverbeterlijke moslims konden hun biezen pakken. Zie je wel: geen gedwongen bekering. Ze moesten gewoon opdonderen, dat is alles.
De oorlog tegen de Turken werd ook voor de intelligentsia van die tijd een hot topic. Martin Luther raakte gaandeweg meer geïnteresseerd in het onderwerp en begon de islam te bestuderen, uiteindelijk leidend tot een Latijnse vertaling van de Qoeran in 1543. Over de Turkse kwestie schreef hij zeven werken, waaronder Vom Kriege wider die Türken (1529). De Turken kwamen veroveren wat hun niet toebehoorde, en de god van de Turken, dat was de duivel. Een oorlog tegen de Turken achtte hij gerechtvaardigd, zelfs noodzakelijk. Hij zag zelfs parallellen met het apocalyptische visioen in het Bijbelboek Daniël; de invallen van de Turken maakten daarmee deel uit van Gods plan. Maar de oorlog moest wel gepaard gaan met gebed en boetedoening. De christenen hadden de Turkse invallen immers door hun zondigheid aan zichzelf te wijten. Luther wilde de christenen waarschuwen tegen de gevaren van de islam. Hij wist dat veel christenen in het Ottomaanse rijk uiteindelijk moslim werden, en wilde de christenen wapenen tegen deze verderfelijke invloed.
Ook Erasmus vond de oorlog tegen de Turken gerechtvaardigd. In zijn publicatie Overweging over het beginnen van een oorlog tegen de Turken (1530) voegt hij en passant nog twee eisen toe aan Thomas van Aquino's voorwaarden voor een bellum justum:
● Een oorlog moet ook het laatste redmiddel zijn; eerst moeten alle andere opties worden uitgeprobeerd.
● En een oorlog is alleen gerechtvaardigd uit zelfverdediging.
Nou, die Turken, dat waren de agressoren, dat mocht wel duidelijk zijn. Turken waren weliswaar barbaars geboefte, maar hij stelde hun geloof ten voorbeeld aan de lauwe en verdeelde christenen:
Wie wij Turken noemen zijn grotendeels semi-christenen en waarschijnlijk dichter bij het ware christendom dan de meesten van ons.
— Desiderius Erasmus, Utilissima consultatio de bello Turcis inferendo (1530)
Erasmus, als altijd de nuance zelve, gaf een voorbehoud. Als een christen meende dat het hem vrijstond een Turk als een dolle hond af te slachten om niets anders dan dat het een Turk was, dan had hij het fout. Hij zou zijn gerechte straf niet ontlopen. Turken mochten alleen rechtmatig door de christelijke overheid worden veroordeeld als zij de wet waaraan ook zij waren onderworpen, zouden hebben overtreden. Dus niet vanwege hun godsdienst of gewoonweg omwille van het Turk zijn.
Botsende werelden
Wat nemen wij hiervan mee? Dat islam en christendom allebei expansief waren, maar met verschillende doelen, en verschillende rechtvaardigingen.
Voor aanvallen hadden islamitische heersers geen rechtvaardiging nodig. Doel was verovering en de vestiging van de wetten van de islam in de veroverde gebieden. Dat was rechtvaardiging genoeg. Het verbod op gedwongen bekering, onderdeel van de islamitsiche wet, werd in het algemeen serieus genomen. Stelselmatige bevoordeling van moslims in de veroverde gebieden zorgde niettemin dat menig christen uiteindelijk eieren voor zijn geld koos.
Christelijke heersers hadden te maken met een theologische leer van de rechtvaardige oorlog: er mocht alleen worden aangevallen ter verdediging. Zelfs een uiterst agressieve vorst als Carolus Magnus wrong zich in bochten om zijn aanvallen op heidense volken te rechtvaardigen. Listen, verdraaiing van de waarheid, provocaties en valse vlag operaties hoorden tot het arsenaal om veroveringsoorlogen te rechtvaardigen als zelfverdediging. Ook voor de bekering van heidenen moesten christelijke vorsten methodes aanwenden die zij konden verkopen als drang, geen dwang. Het waren hindernissen om christelijke agressie te verenigen met Jezus’ vreedzame instructies. Christelijke tolerantie werd Europa’s oefening in dubbelhartigheid.
Meer lezen?
Augustinus Hipponensis, De civitate dei (426), ook vertaald in het Engels
Tomasso d’Aquino, Summa theologiae (1265)
Martin Luther, Vom Kriege wider die Türken (1529), ook vertaald in het Engels
Desiderius Erasmus, Utilissima consultatio de bello Turcis inferendo (1530)
Denys Hay, Europe: The emergence of an idea (1957/1968)
Thomas Bokenkotter, A concise history of the catholic church (1978/2005)
Bernard Lewis, Politics and war, in: Joseph Schacht, Clifford Edmund Bosworth (red.), The legacy of islam (1974)
Pierre Riché, Les Carolingiens: une famille qui fit l’Europe (1983)
Bassam Tibi, War and peace in Islam, in: Sohail Hashmi (red.), Islamic political ethics: civil society, pluralism, and conflict (2002)
Mark Cartwright, Crusades, World History Encyclopedia (2018)
Syed Muhammad Khan, Umayyad dynasty, World History Encyclopedia (2020)
Syed Muhammad Khan, Ottoman empire, World History Encyclopedia (2020)
Dit was de achtste aflevering in een reeks over tolerantie en het christendom. De afleveringen zijn tot nu toe:
Voor Christus
Jezus van Nazareth had een paar uitzonderlijk tolerante ideeën. Om ze te begrijpen, moeten we meer weten over de Joodse achtergrond van Jezus: de geschiedenis van het Joodse volk, hun god en hun wet.Waar Jezus’ tolerante ideeën vandaan kwamen
In bepaalde opzichten was Jezus een tolerante denker. Maar lang niet al zijn opvattingen had hij van zichzelf. Over Jezus’ eenvoudige komaf, de halachische traditie en Helleense invloeden.Hoe deze dwarse apostel per ongeluk een wereldkerk stichtte
Over het wonderbaarlijke (over)leven van Paulos van Tarsos, de verweesde Jezusgemeenschap in Jeruzalem, de missie in het heidense Westen en de irrelevantie van de joodse wet.Geen joodse wet voor christenen, maar wat dan wel?
Waarom de christelijke wet niet in de Bijbel staat. Over Paulos’ selectieve toepassing van Jezus’ instructies, over schappelijkheid, en over zijn afkeer van seks, vrouwen, en mannen met lang haar.Met tranen in de ogen en bloed aan de handen
In de 4e eeuw verwierf de kerk van Rome de macht en verloor zij haar onschuld. De eenheid van de kerk werd hoofdzaak, ketterij een zonde. Na de worsteling van Augustinus ging de kerk over lijken.Christendom, slavernij, en bekering van heidenen
Bekering van heidenen zonder dwang. En christelijke goedkeuring van slavernij. Over seksslaven, de bekering van een toeristenparadijs, en uitbuiting door de dorpspastoor.De schone handen van de kerk, de vuile handen van de staat
Hoe de pausen het vuile werk lieten opknappen door de christelijke vorsten. Maar scheiding van kerk en staat ging later iets anders betekenen: een seculiere overheid.De rechtvaardige oorlog tegen de islam
Een botsing tussen christendom en islam was onvermijdelijk. Niet alleen omdat zij in elkaars vaarwater kwamen, maar ook omdat zij verschillende rechtvaardigingen voor oorlogsvoering hanteerden.
De volgende aflevering in deze reeks gaat over antisemitisme in de christelijke kerk. Daarna duiken wij in de Reformatie.
Maar eerst gaan wij het volgende week hebben over meta-ethiek, in onze reeks over moraliteit en tolerantie.