Met bloed aan de handen en tranen in de ogen
In de 4e eeuw verwierf de kerk van Rome de macht en verloor zij haar onschuld. De eenheid van de kerk werd hoofdzaak, ketterij een zonde. Na de worsteling van Augustinus ging de kerk over lijken.
In English: With blood on their hands and tears in their eyes
De kerk groeit als kool
Hoe Paulos’ christendom zo snel wist te groeien in het Romeinse Rijk is nog steeds een mirakel. Hoe kon dit verweesde groepje aanhangers van een terechtgestelde Joodse profeet uit een uithoek van het rijk zo hard groeien? Met een religie die in alle opzichten het tegendeel was van de eeuwenoude Grieks-Romeinse godencultus?
Zeker, de vervolgingen door de Romeinen zullen de christenen publiciteit en sympathie hebben opgeleverd. En er werd actief geworven, en de gebedsgenezingen en duiveluitdrijvingen zullen best spectaculair geweest zijn. Beroemde missionarissen maakten er een hele show van.
Volgens de bronnen bekeerde de heilige Gregorius de Wonderdoener (ca. 210-270) zowat een hele stad. Gregorius had een vaste aanpak: hij organiseerde een soort festival waar massa’s mensen op afkwamen. Er werd met overgave gepredikt, er werden geesten uitgedreven en zieken genezen. Daarbovenop stond Gregorius ook bekend om zijn wonderen. Op de plek waar een kerk moest komen, beval hij een heuvel om een eindje opzij te gaan. Na een nacht gebed liet hij een meer droogvallen. Er zijn goede aanwijzingen dat een dergelijke charismatische aanpak met name enorm effectief was bij bekering van heidense plattelandsbewoners. Nog steeds kun je volgens de kerk van Rome alleen heilig worden verklaard als je wonderen hebt verricht.
Maar het meest aantrekkelijke van de vroege christengemeenschappen moet zijn geweest dat ze zo anders waren. Niet polytheïstisch; er was maar één God. Niet ontstaan uit traditie maar met een echt mens als stichter. Niet krijgshaftig of losbandig, maar juist het tegendeel: vredelievend en ascetisch. De populairste Romeinse cultussen hadden vage verlangens naar een beter leven. De kerk daarentegen hield er duidelijke en precieze gedragsnormen voor een christen op na, en uitzicht op een eeuwig leven in gelukzaligheid.
De gemeenschappen waren hecht. Zij zorgden voor de zieken en voor de armen, ook buiten de eigen gemeenschap. Christenen veroordeelden alle vormen van hebzucht en oneerlijkheid in het zakenleven, bedrog en leugens. Een christen moest een zuiver persoon zijn die zich niet vastklampte aan zijn bezittingen, niet zelfzuchtig was en waarheidlievend en moedig. Een christen leerde niet op eigen kracht te vertrouwen, maar op de kracht van Gods genade en de kracht van liefde: 'kijk hoe ze van elkaar houden!'
Het Romeinse Rijk wordt christelijk
De bekering van keizer Constantinus rond 312 betekende een omwenteling. De kerk werd nu officieel bevoordeeld. De kerk nam daarmee toe in aanhang en macht. Christenen kregen nu toegang tot de hoogste ambten. De Grieks-Romeinse godencultus werd actief ontmoedigd. De kerk werd rijker, de bisschoppen machtiger. Zorg voor de zieken en de armen, altijd al een kernactiviteit van de christenen, werd nu zo’n beetje van staatswege uitbesteed aan de kerk. Met de nodige ups en downs werd de kerk van lieverlee de staatskerk van het Romeinse Rijk.
Deze opwaardering had een prijs. De vroege kerk was als een liefelijke chaos begonnen. Elke stad had zijn eigen favoriete apostelen, een iets andere theologische benadering. Er waren drie hoofdsteden van de kerk: Alexandrië, Antiochië en Rome, met elk een opperbisschop aan het hoofd. Er werd regelmatig gecorrespondeerd en vergaderd om op hoofdlijnen tot consensus te komen. Maar steden en gemeenschappen die zich daar niets van aangetrokken, kon weinig in de weg worden gelegd.
Totdat de keizer de touwtjes aantrok. Er kwam één officiële verzameling boeken die het Nieuwe Testament zouden vormen. Leerstellig werden afwijkende opvattingen steeds minder getolereerd. Er kwam een verbod op onzedelijke uitspattingen. De kerk ging zich hiërarchisch organiseren met de opbouw van het Romeinse Rijk als voorbeeld. Het bisdom van Rome werd ook een geldmachine. Menig kwijnend bisdom uit de periferie kreeg geldelijke steun uit Rome.
Dissidenten
Maar niet alle christelijke geloofsgemeenschappen gingen mee. Een vroege controverse ging over de goddelijke aard van Jezus. In Alexandrië was er een invloedrijke lastpost, Arius, die daar een afwijkende mening over had. Verdeeldheid dreigde, dus gelastte de keizer een conferentie in Nicea. Arius had ongelijk, vond de conferentie. Maar zo makkelijk lieten de Arianisten zich niet wegzetten. Met verhitte koppen stonden de Arianisten en de Niceanen decennialang tegenover elkaar. Onder druk van de keizer werd uiteindelijk in een nieuwe conferentie (het concilie van Constantinopel in 381) een compromisformule afgesproken. De eenheid was weer hersteld.
Verkoos Constantinus doorgaans de weg van het overleg, zijn opvolgers waren minder scrupuleus.
Een van de eerste christenen die door de kerk van ketterij werd beschuldigd was de Spaanse bisschop van Ávila. Deze Priscillianus was vooral eigengereid. Zo beval hij zijn parochianen aan om te vasten op zondag. Dan vráág je er ook om. Hij werd ook geassocieerd met het manicheïsme, een eclectische, gnostische stroming die door de keizer van Rome illegaal was verklaard. Zijn parochianen droegen hem op handen, maar zijn collega’s waren minder enthousiast. Hij werd in 385 op beschuldiging van zedeloosheid en hekserij onthoofd, met medewerking van de keizer. De kerk had hem in de kou laten staan, en protesteerde pas achteraf tegen de terechtstelling, maar dan vooral omdat de overheid zich had gemengd in kerkelijke aangelegenheden.
Ketterij
Optreden tegen ketterij sloop er geleidelijk in. Paulos was ambigu over bestraffing binnen de kerk. Enerzijds was er Jezus’ duidelijke instructie om je medemens niet te veroordelen: laat het oordeel maar aan God over.
Voor een rondtrekkende profeet is dat makkelijk gezegd, maar Paulos had andere zorgen aan zijn hoofd: er moest een kerkgemeenschap op poten worden gezet. En dan heb je onvermijdelijk te maken met lastposten. Enerzijds bevestigde hij Jezus’ instructie om je broeders en zusters niet te beoordelen. Anderzijds had hij te maken met ernstige zonden binnen de kerk. De ergste zondaar moest de kerk uitgezet worden, daar was hij duidelijk over. Maar wie het zo bont niet maakte (hij had Paulos vermoedelijk beschuldigd van financiële malversaties), moest toch ook bestraft worden, schreef hij. Waar die straf uit bestond, bleef in het midden. Later werd de lasteraar weer in genade aangenomen.
Er is een brief van Paulos aan Titus opgenomen in het Nieuwe Testament, maar het is vermoedelijk een vervalsing. De brief is na Paulos’ dood geschreven. In die brief wordt het zaaien van verdeeldheid ook geïntroduceerd als grond voor excommunicatie:
Wie ruzie in de kerk veroorzaakt, moet je twee keer waarschuwen. Als hij dan toch blijft doorgaan, moet je hem uit de kerk zetten. Want het is duidelijk dat hij helemaal verkeerd bezig is. Doordat hij zondigt, laat hij zelf zien dat hij straf verdient.
— Brief aan Titus (1e eeuw n.Chr.)
Ook uit andere, wel authentieke brieven van Paulos blijkt dat hij zijn gemeenten waarschuwde voor verdeeldheid en onjuiste opvattingen.
Vroege christelijke theologen als Irenaeus Lugdunensis en Eusebius Caesareae hielden zich bezig met de beschrijving van ketterij als zonde, maar spraken zich niet uit over bestraffing. Mensen mogen geloven wat ze willen. Of er binnen de kerk dan nog plaats voor ze is, is vraag twee.
Officieel ging de kerk niet verder dan excommunicatie. De staatsmacht regelde de bestraffing, zij het in nauwe samenspraak met de kerk. Formeel bestond er een scheiding tussen kerk en staat, al waren de lijntjes kort. De keizer stelde ketterij strafbaar. Wat ketterij was, en wie een ketter, mocht de kerk bepalen. Over de gecompliceerde relatie tussen kerk en staat in het christendom volgt later nog een aparte nieuwsbrief.
Augustinus krijgt een hopeloze zaak
Augustinus Hipponensis (354-430) was aanvankelijk ook een aanhanger van het manicheïsme, maar hij koos eieren voor zijn geld. Later zou hij actief bijdragen aan de lastercampagne tegen de manicheeërs, met beschuldigingen van duistere rituelen en onzedelijke handelingen.
Augustinus geldt als de meest invloedrijke denker in de vroege katholieke kerk en eeuwenlang het moreel kompas voor vele theologen na hem. De kerkvader schreef De Civitate Dei, nog steeds een theologisch standaardwerk in de kerk van Rome. In 395 werd hij benoemd tot bisschop van Hippo Regius, de hoofdstad van de kerkprovincie Numidië, waar hij ook vandaan kwam. Numidië was het noordelijke, aan de Middellandse Zeekust gelegen deel van wat wij nu kennen als Algerije. Hippo Regius heet nu Annaba, de vierde stad van Algerije.
Over ketterij deed Augustinus niet moeilijk: dat was iets verschrikkelijks, en volkomen legitiem als de keizer daar hard tegen optrad. In zijn oordeel was hij keihard geweest over de manicheeërs: dat waren ketters. Geweld was zeker geoorloofd. Later zou hij zich nog toeleggen op een uitgebreide beschrijving van tientallen ketterse stromingen, en hoe erg het allemaal was. Een definitie van ketterij moest er komen, zodat de keizer wist waartegen hij met zegen van de kerk kon optreden.
De volmaakte Donatisten
Toen Augustinus benoemd werd tot bisschop, werd zijn diocees gedomineerd door de Donatisten, een christelijke gemeenschap die het gezag van de kerk van Rome niet erkende. De Donatisten waren een eeuw daarvoor de volgelingen van een bisschop geweest, Majorinus, en zijn opvolger Donatus. Die bisschoppen hadden ruzie gekregen met een andere bisschop, Caecilianus. Kort gezegd was die Caecilianus dikke maatjes met de Romeinse keizer. Hij kreeg geld uit Rome, maar de Donatisten niet. De Donatisten vonden Caecilianus niet zuiver op de graat.
De Donatisten vonden zichzelf juist wel zuiver op de graat. Zo vonden zij dat zonden die vergeven zijn door een zondige priester niet echt vergeven zijn. Verder hielden de Donatisten er een paar afwijkende gebruiken op na. Zo vonden zij dat afvalligen die weer terug wilden keren opnieuw gedoopt moesten worden. De kerk van Rome vond van niet. De kerk van Rome erkende dat ook dienaars van de kerk niet van zonden vrij waren; de Donatisten konden dat niet accepteren.
Augustinus had de opdracht om de Donatisten weer in het gareel te krijgen. Met engelengeduld kweet hij zich van zijn taak: door middel van overreding en theologische dialoog te proberen om ze weer op het rechte spoor te krijgen. Zonder succes. Hij moet er radeloos van zijn geworden.
Pressie van de keizer
Numidië maakte deel uit van het West-Romeinse Rijk, dat onder leiding stond van christelijke keizers. De keizer had ook schoon genoeg van de opstandige Donatisten; hij voerde de druk op. Het paste in een patroon: de keizers wilden geen religieuze verdeeldheid, de kerk wilde orthodoxie.
De Donatisten waren schismatici, daar was Augustinus duidelijk over. Maar waren het ook ketters? Als Augustinus tot die conclusie kwam, was het snel afgelopen: dan had de keizer een legitimatie in handen om in te grijpen.
De keizer wilde met harde hand de orde herstellen. Augustinus probeerde te bemiddelen, maar werd uiteindelijk voor het blok gezet: mocht de keizer de Donatisten met geweld in het gareel brengen?
In zijn brieven zie je hem er mee worstelen. Toen hij werd aangesteld was het al tachtig jaar gesodemieter geweest met de Donatisten. Als christen en als studeerkamergeleerde geloofde hij in de kracht van argumenten. Omdat hij ervan overtuigd was dat zijn kerk gelijk had, en de Donatisten op een dwaalspoor zaten, was de enige legitieme weg die van redeneren en argumenteren. En dat kon hij als geen ander. Ook nu nog wordt hij alom erkend als een eminent denker. Maar hoewel de katholieke kerk de beste man inzette die ze hadden, en ondanks 80 jaar redekavelen bleven die verduvelde Donatisten maar vasthouden aan hun opstandige meningen. Na twaalf jaar soebatten gaf Augustinus het op. Als de Donatisten niet wilden luisteren, moesten zij maar voelen. Was geweld dan toch de oplossing?
Op zoek naar Jezus’ geweldsinstructie
De vergevingsgezinde woorden van Jezus kwamen Augustinus niet goed te pas. Dat Jezus dwang zou hebben willen gebruiken in religieuze zaken is nauwelijks voorstelbaar. Jezus predikte ook onder niet-Joden, maar als ze niet geïnteresseerd waren, jammer dan. Zijn discipelen hadden destijds wel trek gehad om de ongeïnteresseerde Samaritanen te straffen met een portie vuur uit de hemel, maar Jezus sprak ze boos toe: geen sprake van, we trekken gewoon verder. (Lucas 9:51-56)
Augustinus dacht er anders over. Gek genoeg baseerde hij zich daarbij niet zozeer op Jezus’ instructie om iedereen te “dwingen” te komen. Mogelijk zag hij in dat Jezus onmogelijk bedoeld kon hebben dat dwang in het geloof geboden is. Het argument zou door latere kettervervolgers wel te pas en te onpas worden ingeroepen.
Augustinus had andere argumenten. Zo beriep hij zich op oudtestamentische straffen. En voor de ketters die het Oude Testament als achterhaald beschouwden, verwees hij naar de straf die God aan Paulos had uitgedeeld voorafgaand aan zijn bekering: hij had hem met blindheid geslagen. Nou, dat had toch ook geholpen? Je moet mensen straffen zoals een vader zijn kind slaat, schreef hij ook nog. Geweld, mits proportioneel aangewend door de ‘goeden’ tegen de ‘slechten’, was gerechtvaardigd omdat het de slechten iets goeds kwam brengen.
Een wijze wordt nog wijzer als je hem berispt.
— Spreuken 9:9
De doodstraf is een daad van liefde voor de terechtgestelde.
Een christen moet zondaars bestraffen, vond Augustinus. Maar alleen als de straf wordt uitgevoerd zonder haat, maar uit liefde. Dat geldt zelfs voor de doodstraf, die ook een daad van liefde is. De gestrafte kan dan niet meer zondigen en zijn ziel kan worden gered.
Sommige zonden moeten worden bestraft met de dood, zowel omdat de levenden worden getroffen door een heilzame angst, als omdat het niet de dood zelf was die de gestraften zou raken, maar de zonde, die zou kunnen toenemen als zij zouden blijven leven.
— Augustinus Hipponensis, De sermone Domini in monte secundum Matthaeum (393)
Augustinus verwees in dezelfde passage ook naar Paulos, die een zondaar wilde uitleveren aan Satan. Paulos’ bedoeling was om de man te verstoten, zodat hij in zijn eigen sop zou gaarkoken. Maar Augustinus gaf er een andere draai aan: hij moet worden overgeleverd aan Satan “voor de vernietiging van het vlees, opdat de geest zal worden gered.”
Waarom Augustinus omzichtiger omging met de Donatisten dan met de manicheeërs is niet helemaal duidelijk. Misschien was hij milder geworden. Of hij kon niet helemaal hardmaken dat de Donatisten ketters waren. Ze waren dan ongehoorzaam, maar theologisch maakten zij het eigenlijk helemaal niet zo bont.
Wij zien niet graag dat zij hun verdiende straf ontlopen of dat zij de doodstraf opgelegd krijgen, die zij verdienen.
— Augustinus Hipponensis, Epistola ad Donatum (409)
In zijn brief aan de Donatistische bisschop Vincentius legde Augustinus hoe hij tot zijn steun voor staatsgeweld tegen de Donatisten was gekomen.
Oorspronkelijk was mijn mening dat niemand gedwongen moest worden tot de eenheid van Christus, dat we alleen door woorden moesten handelen, alleen met argumenten moeten strijden, en de rede de doorslag moeten geven. Want anders zouden degenen die we kennen als overtuigde ketters alleen maar gaan veinzen katholiek te zijn.
Ik ben van mening veranderd, niet door de woorden van degenen die daar anders over dachten, maar door de overtuigende voorbeelden waarnaar ze konden verwijzen. Want aanvankelijk stond mijn eigen stad volledig aan de kant van Donatus. Maar is men overgestapt op de katholieke eenheid uit vrees voor de keizerlijke edicten. En nu zien wij deze stad zo vol verachting voor uw verderfelijke perversiteit dat het bijna niet te geloven is dat het ooit bij uw dwalingen was betrokken. (...)
We zien niet hier en daar een kluitje mensen, maar hele steden die eerst Donatistisch waren en nu katholiek, vervuld van afschuw van de duivelse scheuring, en de eenheid van de kerk nu vurig beminnend. Deze steden werden katholiek uit angst voor de wetten van de keizers. (...)
— Augustinus Hipponensis, Epistola ad Vincentium (408)
Met God sluit je geen compromissen
Dat er een compromis gesloten kon worden, was voor Augustinus kennelijk helemaal geen optie. Hij had de weg van het overleg gekozen, maar met slechts één mogelijke uitkomst: de Donatisten moesten zich schikken in de officiële leer en zich onderwerpen aan het centraal gezag. Geen wonder dat de Donatisten uiteindelijk maar voor één argument gevoelig waren: die van het zwaard.
De keizer had genoeg gehoord, en in 409 voerden de Romeinen een gewelddadige strafexpeditie uit tegen de Donatisten. Augustinus protesteerde alsnog, omdat hij het geweld niet proportioneel vond, maar zonder gevolg. De opstand van de Donatisten was voorbij.
De worsteling van Augustinus zou de opstelling van de kerk ten opzichte van ketters gedurende anderhalf millennium ingrijpend beïnvloeden. “Dwing hen te komen” werd de norm. Ondanks de vredelievende boodschap van Jezus en in zekere zin ook van Paulos, had Augustinus de kerk de argumenten gegeven voor een nietsontziende bestraffing van elke dwarse christen.
Pas in het jaar 2000 vroeg de paus officieel om vergeving, maar de bewoordingen waren zuinigjes, als je denkt aan de duizenden, misschien wel miljoenen doden in naam van de kerk, en de geur van de brandstapel.
Wij kunnen niet anders dan erkennen dat sommige van onze broeders ontrouw aan het evangelie zijn geweest, vooral tijdens het tweede millennium.
Laten we vergiffenis vragen voor:
de verdeeldheid die onder christenen is ontstaan,
voor het geweld dat sommigen hebben gebruikt in dienst van de waarheid,
en voor de wantrouwende en vijandige houding die soms is ingenomen tegenover de aanhangers van andere religies.
— Paus Ioannes Paulus II, Homilie ‘Dag van berouw’, 2000
Er komen grimmige nieuwsbrieven in deze reeks aan, je bent gewaarschuwd. De houding van de kerk tegenover heidenen, joden, moslims, ongelovigen en slavernij kan niet onbesproken blijven in een serie over christendom en tolerantie.
Meer lezen?
De sermone Domini in monte secundum Matthaeum (393), vertaald in het Engels
Epistola ad Vincentium (408), ook vertaald in het Engels.
Epistola ad Donatum (409), vertaald in het Engels.
— Thomas Bokkenbotter, A concise history of the Catholic Church (1977/2005)
— Henry Chadwick, The church in ancient society from Galilee to Gregory the Great (2001)
— Perez Zagorin, How the idea of religious toleration came to the West (2003)
— Albert Geljon, Riemer Roukema (red.), Violence in ancient Christianity: victims and perpetrators (2014)
— Paul van Geest, Augustine’s approach to heresies as an aid to understanding his ideas on interaction between Christian traditions, in: Martha Frederiks, Dorottya Nagy (red.), World Christianity: methodological considerations (2021)
— Jona Lendering, De synode van Arles, in: Jona Lendering, Vincent Hunink, Het visioen van Constantijn (2019)
— Saint Gregory, Wonderworker of Neocaesarea, Orthodox Church in America (z.j.)
Dit was de vijfde nieuwsbrief in de reeks over tolerantie en het christendom. De afleveringen zijn tot nu toe:
Voor Christus
Jezus van Nazareth had een paar uitzonderlijk tolerante ideeën. Om ze te begrijpen, moeten we meer weten over de Joodse achtergrond van Jezus: de geschiedenis van het Joodse volk, hun god en hun wet.Waar Jezus’ tolerante ideeën vandaan kwamen
In bepaalde opzichten was Jezus een tolerante denker. Maar lang niet al zijn opvattingen had hij van zichzelf. Over Jezus’ eenvoudige komaf, de halachische traditie en Helleense invloeden.Hoe deze dwarse apostel per ongeluk een wereldkerk stichtte
Over het wonderbaarlijke (over)leven van Paulos van Tarsos, de verweesde Jezusgemeenschap in Jeruzalem, de missie in het heidense Westen en de irrelevantie van de joodse wet.Geen joodse wet voor christenen, maar wat dan wel?
Waarom de christelijke wet niet in de Bijbel staat. Over Paulos’ selectieve toepassing van Jezus’ instructies, over schappelijkheid, en over zijn afkeer van seks, vrouwen, en mannen met lang haar.Met tranen in de ogen en bloed aan de handen
In de 4e eeuw verwierf de kerk van Rome de macht en verloor zij haar onschuld. De eenheid van de kerk werd hoofdzaak, ketterij een zonde. Na de worsteling van Augustinus ging de kerk over lijken.Christendom, slavernij, en bekering van heidenen
Bekering van heidenen zonder dwang. En christelijke goedkeuring van slavernij. Over seksslaven, de bekering van een toeristenparadijs, en uitbuiting door de dorpspastoor.De schone handen van de kerk, de vuile handen van de staat
Hoe de pausen het vuile werk lieten opknappen door de christelijke vorsten. Maar scheiding van kerk en staat ging later iets anders betekenen: een seculiere overheid.De rechtvaardige oorlog tegen de islam
Een botsing tussen christendom en islam was onvermijdelijk. Niet alleen omdat zij in elkaars vaarwater kwamen, maar ook omdat zij verschillende rechtvaardigingen voor oorlogsvoering hanteerden.