Dit zijn goede argumenten voor een partijverbod
Over slechte argumenten voor partijverboden hebben wij het al gehad in een eerdere nieuwsbrief. Nou ja, eigenlijk moet ik dat welwillender formuleren: minder sterke argumenten. En in de vorige nieuwsbrief bekeken we verdraaid goede argumenten om geen mogelijkheden te scheppen om antidemocratische partijen te verbieden.
In alle eerlijkheid: tijdens het schrijven van deze reeks nieuwsbrieven wist ik nog niet waar ik op zou uitkomen: voor of tegen partijverboden. Maar op basis van de onderstaande argumenten ben ik er nu wel uit. Er moet een heel strikt omschreven mogelijkheid zijn om partijen te verbieden.
De deur moet op een kiertje. Maar dan wel met een kierstandhouder, om te voorkomen dat een onverlaat de deur helemaal open trapt.
We gaan het hebben over goede argumenten voor een partijverbod.
Popper: de open samenleving
In de vorige nieuwsbrief kwam Karl Poppers pleidooi aan de orde om antidemocratische partijen te verbieden. Hier gaan wij daar nog even op door. Democratie is volgens Rijpkema voor Popper geen doel, maar een middel. Hij plaatst tirannie tegenover de open samenleving. Popper is geen liefhebber van tirannen; wel van open samenlevingen.
Popper was in de eerste plaats een wetenschapsfilosoof. Kenmerkend voor open samenlevingen is dat iedereen zijn zegje kan doen, met elkaar in discussie kan. Het bestuur hakt knopen door, maar als het niet blijkt te werken, kan het ook weer op zijn besluiten terugkomen. Eigenlijk precies zoals in de wetenschap: er wordt geëxperimenteerd, hypotheses worden getoetst, iedereen kan kritiek leveren, en als een hypothese faalt, probeer je weer iets anders. Tirannen zijn als wetenschappelijke charlatans: zij staan niet open voor falsificatie van hun hypotheses.
Een open samenleving wordt door Popper niet bijster helder omschreven. Ja, het heeft bepaalde kenmerken: vreedzaam overleg, georganiseerde tegenspraak, idealen van vrijheid en tolerantie en het streven naar geluk. Maar de open samenleving blijft een vaag begrip, net als de tiran trouwens. Wie begint er nou een partij voor de tirannie, of een partij tegen overleg en het streven naar geluk? Poppers charismatisch geformuleerde voetnoot biedt helaas toch te weinig houvast voor een hanteerbaar democratiebegrip. Laat staan voor een rechtvaardiging van een verbod op een beweging van tegenstanders van een open samenleving.
Rijpkema: de zelfreinigende democratie
In zijn boek Weerbare democratie omarmt de rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema (geb. 1987) de zelfreinigende democratie als argument voor een partijverbod. De kiem voor dat argument was al gelegd door Karl Popper (1902-1994), door de Amsterdamse jurist George van den Bergh (1890-1966) en door de Amerikaanse jurist Samuel Issacharoff (geb. 1954).
Een autocratie is op twee manieren niet zelfreinigend:
In een democratie zijn er sterkere mechanismen om terug te komen op eerder genomen besluiten.
Van een autocratie kom je niet meer af, zelfs niet als democratisch besloten is om een autocratie in te stellen. Het is een onherroepelijk besluit.
In een democratie beschikt het volk over haar eigen lot. Wordt democratisch besloten om de maximumsnelheid te verlagen, dan heeft dat tot gevolg dat automobilisten minder hard mogen rijden. Het volk draait zelf op voor de gevolgen van zijn eigen besluit. Bevalt de burgers dat niet, dan stemmen zij in het vervolg op een vroemvroem-partij, en gaat de maximumsnelheid weer omhoog. Democratie is in die zin zelfreinigend. Elk besluit kan herroepen worden, onder druk van de kiezer.
In een autocratie werkt dat anders. Zelfs al heb je de meest verlichte despoot aan de macht, die geen probleem heeft met open debat, die open consultaties houdt over te voeren beleid, die beleid publiekelijk laat evalueren, die terug durft te komen op genomen besluiten, die fouten toegeeft. Dan nóg heeft de despoot het laatste woord. Er is niemand die controleert of de despoot zich gewetensvol iets aantrekt van alle kritiek.
Het volk kan zich niet onbelemmerd uitspreken in geheime verkiezingen. De dictator zal daardoor nooit weten wat het volk écht vindt. Denk aan Popper: de autocraat is een charlatan, een tiran, omdat hij zijn hypotheses niet laat toetsen.
Dit argument is niet zo sterk. Kiezers op een autocraat, een sterke man (m/v/o) zogezegd, weten dat die niet geduldig op consensus gaat zitten wachten. Daar wordt hij niet voor aangesteld. Hij wordt aangesteld om knopen door te hakken, om puin te ruimen. Kiezers stemmen niet voor een sterke man om op een goedlopende winkel te passen. In België wil de meerderheid een sterke man omdat de democratie zichzelf in een houdgreep houdt. De staatsinstellingen zijn niet bij machte om de broodnodige staatshervormingen door te voeren.
En autoritaire regimes kunnen natuurlijk ook op hun besluiten terugkomen. Ook autoritaire regimes hebben een zekere steun van de bevolking nodig, of op zijn minst van de elites. Pure repressie van alles en iedereen put je land uit. Dat houd je normaal gesproken niet eeuwig vol.
Popper was voorstander van democratieën omdat die beter beleid opleveren: door het zelfcorrigerende mechanisme worden fouten rechtgezet. Democratieën leveren gemiddeld genomen vaak beter bestuur op, beter beleid en een gelukkigere bevolking. Maar dat is niet van doorslaggevend belang. Het electoraat heeft het recht op zijn eigen fouten. Democratie is er niet om kiezers voor stommiteiten te behoeden. Daarover straks meer.
Het grootste probleem met sterke mannen is: je komt niet meer van ze af. Maar ook dat moeten we nuanceren.
Ten eerst zijn ook autoritaire regimes niet voor eeuwig. Soms eindigen autoritaire regimes via een staatsgreep of militair ingrijpen vanuit het buitenland. Maar net zo vaak gaat het anders. Denk aan het einde van het franquisme in Spanje, het einde van het generaalsregime in Argentinië, het einde van het kolonelsregime in Griekenland, of de meest saillante: de val van de communistische regimes in Oost-Europa rond 1990. Makkelijk gaat het niet, en het gaat vaak gepaard met een flinke crisis, een opstand, gebruik van geweld of druk van buitenaf.
Maar (ten tweede) geldt dat ook voor democratie. Bezien vanuit het perspectief van een fictieve, overtuigde antidemocraat: ook van een democratie kom je niet zo makkelijk af. Een staatsgreep is een heel gedoe. Net als dictaturen willen democratieën zichzelf in stand houden, koste wat het kost.
Nu we het zelfreinigingsargument hebben afgepeld, wat houden we dan nog over? Dat een democratie geen onherroepelijke besluiten mag nemen. Maar democratieën nemen wel degelijk onherroepelijke besluiten. Een eenmaal afgegraven berg krijg je nooit meer terug. Een democratie kan een oorlog beginnen, met duizenden onherroepelijke doden. Grondwetten zijn in zekere zin ook onherroepelijk. Of de instelling van een erfelijke monarchie. En wat te denken van de eeuwigheidsclausule in de grondwet van handenvol landen, waaronder die in de Duitse:
Een wijziging van deze Grondwet (...) is niet toegestaan.
Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland, artikel 79 lid 3
Het argument van de zelfreinigende democratie heeft aantrekkelijke kanten. Maar het is niet stevig genoeg voor de mogelijkheid van de instelling van een partijverbod.
Blijft er dan nog wat over? Toch wel! De idee van de overlappende consensus van de oude vos Rawls geeft de doorslag.
Rawls’ overlappende consensus
Voor John Rawls (1921-2002) stond de vrijheid en gelijkwaardigheid van mensen niet ter discussie. Waar hij zich in zijn werken vooral mee bezighield, was de uitwerking van die twee beginselen, en hun onderlinge verhouding. Sociale rechtvaardigheid op basis van vrijheid en gelijkwaardigheid, dat was zijn ideaal.
Op de achtergrond stond een geabstraheerde sociaal-contractstheorie. Hij vroeg zich af: welke beginselen van maatschappelijke rechtvaardigheid zouden mensen op voorhand kiezen als zij niet weten welke positie zij in een willekeurige samenleving zouden hebben. Arm of rijk, religieus of seculier, meerderheid of minderheid, bedenk maar wat. Het stond voor hem vast dat mensen dan sowieso voor maximale gelijke vrijheid zouden kiezen, en voor een mate van herverdeling.
Waarom vrijheid en gelijkwaardigheid voor Rawls zulke onweersproken uitgangspunten zijn, heeft hij volgens mij nooit duidelijk uitgelegd. Het zou best kunnen dat iemand uit een andere culturele traditie heel andere uitgangspunten van sociale rechtvaardigheid zou kiezen: harmonie en verdienste bijvoorbeeld, of voorspoed en orde, of voortreffelijkheid en karma, voor mijn part.
Maar wat voor principes van rechtvaardigheid je ook voor ogen hebt, in een samenleving zul je moeten samenwerken. Een mate van dwang is daarbij onvermijdelijk: je kunt het niet iedereen altijd naar de zin maken. Maar die dwang moet wel door iedereen grosso modo als fair worden ervaren.
Rawls gaf in zijn boek Political liberalism (1993) toe dat democratie niet voor iedereen de ideale staatsvorm is. Sommigen hebben misschien liever een theocratie, of een eenpartijstaat, of een autoritaire leider. Sommigen hebben misschien wel heel andere morele idealen voor ogen dan vrijheid en gelijkheid. Sommigen willen misschien de invoering van de sharia, of radicale herverdeling, of de afschaffing van geld.
Maar redelijke voorstanders van zulke radicale opvattingen zullen moeten erkennen dat niet iedereen hun ideeën deelt. Dat zij in elk geval hun eigen idealen mogen bepleiten, is voor hen second best. Liever zien zij uiteraard verwezenlijking van hun idealen, maar zij realiseren zich dat rivaliserende idealisten dat ook willen. Liever de vrijheid om je eigen religie te belijden dan dat de communisten aan de macht komen die een verbod op religie invoeren. En vice versa. Een liberale democratie is niet voor iedereen ideaal, maar het is dan tenminste second best.
Tegen deze theorie van de overlappende consensus valt weinig in te brengen. Ja, liberalen krijgen meer hun zin zo, maar het stelsel is tenminste voor iedereen verteerbaar. Dat geeft het stelsel legitimiteit en stabiliteit. Het is een sterk argument om democratie weerbaar te maken tegen bewegingen die het stelsel van overlappende consensus kapot willen maken.
Maar we moeten wel precies zijn. Elke politieke beweging wil het hele land zijn idealen opleggen. Of dat nou een verzorgingsstaat is, of lage vennootschapsbelasting, of een bijbel in de vergaderzaal van het parlement. Welke maatregelen beschadigen de overlappende consensus, en welke vallen in de eerste categorie, die van rivaliserende idealen? De overlappende consensus beschadig je als je voor je eigen partij meer speelruimte opeist dan voor de anderen. Door bijvoorbeeld een eenpartijstaat na te streven, of door, eenmaal aan de macht, geen verkiezingen meer te houden. Of door je eigen partij bepaalde voordelen te gunnen die andere niet krijgen: campagnefinanciering bijvoorbeeld, of meer media-aandacht. Of door je eigen partij politieke invloed toe te eigenen op rechterlijke uitspraken.
Anderzijds: overlappende consensus beschadig je juist niet door een partij uit te sluiten die zelf de overlappende consensus wil beschadigen.
Er zijn dus twee redenen om partijen uit te sluiten:
Partijen die van het stelsel van overlappende consensus af willen.
Partijen die voor zichzelf meer voorrechten, meer speelruimte nastreven dan voor rivaliserende partijen.
Maar we zijn er nog niet. Er zijn nog meer argumenten om de democratie weerbaar te maken.
De verdediging van de liberale democratische rechtsstaat
Menigeen vindt dat het niet gaat om de verdediging van democratie als procedure, als enkelvoudig beginsel (de meerderheid beslist), maar om een materiële democratie. Wat we willen verdedigen, is de liberale democratische rechtsstaat. Wie die omver wil werpen, moet worden gediskwalificeerd.
Wat wij onder de liberale democratische rechtsstaat verstaan, is niet altijd helemaal helder. Ik doe maar een gooi naar de kenmerken, ik hoop dat ik geen belangrijke heb gemist.
Scheiding van machten tussen de uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht. De rechterlijke macht is onafhankelijk.
Burgers kunnen een beroep doen op constitutionele rechten, waaronder vrijheids- en gelijkheidsrechten.
Gewoonlijk heeft een liberale rechtsstaat een representatieve democratie, met een gekozen volksvertegenwoordiging.
Het bestuur is gebonden aan wetten. Burgers kunnen het bestuur op basis van die wetten terugfluiten.
Er is een vrije, pluriforme pers; de liberale rechtsstaat zorgt ervoor dat alle meningen aan bod komen en de ruimte krijgen en dat er geen informatie wordt achtergehouden.
Burgers en bedrijven hebben doorgaans een behoorlijke mate van economische vrijheid en een recht op eigendom. Er is een wezenlijke rol voor het marktmechanisme.
De liberale rechtsstaat heeft als het goed is ook oog te voor de belangen van minderheden; er is geen ‘tirannie van de meerderheid’, en het bestuur streeft ernaar dat er met minderheden vreedzaam en respectvol wordt omgegaan.
Als je ook elementen van de liberaal-democratische rechtsstaat wilt beschermen tegen de wil van de meerderheid, zul je goede argumenten moeten hebben. De argumenten die ik kan bedenken zetten we op een rij.
Bepaalde rechtsstatelijke beginselen vloeien voort uit universeel recht
Er is universeel recht dat voor alle mensen geldt, en waar iedereen zich aan moet houden. Vaak vinden aanhangers van dit standpunt dat recht van nature gegeven is, vandaar de term natuurrecht. Het is een belangrijke inspiratiebron voor de aanhangers van universele mensenrechten, zoals die bijvoorbeeld door de Verenigde Naties zijn vastgelegd.
Maar ikzelf zit niet in dat kamp. Zelfs als je vindt dat er een natuurrecht geldt, blijkt het verdraaid lastig om het te definiëren. Veel natuurrechtsdenkers vinden dat het natuurrecht aan ons is opgedragen door een opperwezen. Maar het bestaan van opperwezens die ons voorschriften geven is erg speculatief.
Je kunt ook stellen dat het natuurrecht volgt uit de natuurwetten. Maar daarover schreef David Hume al in 1739 dat kennis van de natuur ons op zichzelf geen kennis over moraliteit oplevert. In zijn eigen woorden: “de natuur hecht even weinig belang aan het goede boven het kwade als aan warmte boven kou.”
Je kunt universeel recht ook relateren aan het vage begrip menselijke waardigheid. Maar dat begrip noemde Arthur Schopenhauer al in 1840 “kletspraat van verwarde en leeghoofdige moralisten die achter die imposante uitdrukking hun gebrek verborgen aan enige echte morele basis, of in ieder geval aan een die enige betekenis had.” En daar had hij gelijk in. Een latere reeks in de Tolerantie Campagne zal ik gaan wijden aan mensenrechten, waarin ook aandacht voor de vergaarbak van menselijke waardigheid.
Kortom: universeel recht is niet te definiëren, niet te onderbouwen en of het bestaat is zwaar omstreden. Daarmee ontvalt de basis om het electoraat te verbieden om de liberale rechtsstaat af te wijzen op basis van universeel recht.
De rechtsstaat als doel op zichzelf
Het begrip rechtsstaat heeft veel vaders en ook veel kinderen. Het begon als idee dat de regering aan regels gebonden moet zijn. Maar het begrip rechtsstaat werd gaandeweg iets wat de Amerikanen een Dutch party noemen, en de Nederlanders vreemd genoeg een American party: alle gasten nemen zelf eten mee, en iedereen snaait van elkaars lekkernijen. Het begrip is daardoor lastig te definiëren. In elk geval staat vast dat het begrip rechtsstaat van oorsprong helemaal niet democratisch was.
Voor een filosofische onderbouwing van het begrip rechtsstaat kijken wij in de eerste plaats naar Immanuel Kant (1724–1804). Hoewel diens politieke theorie minder consistent is dan zijn morele theorie. Waar Kants morele theorie verbijsterend strak in elkaar zit, is de link met zijn politieke theorie niet altijd even stevig, en gebruikt hij zelfs af en toe tamelijk pragmatische redeneringen. Kant was al oud toen hij het schreef, en hij moest misschien ook op zijn woorden passen; zijn koning was niet gecharmeerd van al te revolutionaire gedachten.
Het voert te ver om Kants politieke theorie hier uitvoerig te bespreken. De kern is een sociaal contract van autonome burgers. Burgers beschikken over wettelijke vrijheden. Burgers hebben toegang tot de rechter. Het bestuur moet erop toezien dat de morele wet door de burgers niet overtreden wordt. Het bestuur zelf moet constitutioneel worden beperkt tegen willekeur.
Over democratie was Kant ambivalent. Het volk moest meepraten, dat wel, maar dat kon bijvoorbeeld ook in een soort medezeggenschapsorgaan. Directe democratie wees hij af, dat vond hij despotisme, destructief voor het sociale contract. Overleg is beter.
Als je de essentie van de rechtsstaat moet formuleren, dan ligt die in de rol van het recht, niet in democratie. Een rechtsstaat zonder democratie is best denkbaar, zo lang het bestuur zich maar aan de regels houdt. Er is een onafhankelijke rechter. Er is een grondwet waar het bestuur aan gebonden is. Het bestuur mag niet willekeurig handelen. Het recht moet voorspelbaar zijn; de burger moet niet voor verrassingen komen te staan.
Al met al komen we tot de conclusie dat het begrip rechtsstaat de afschaffing van democratie niet in de weg staat. Beschouw je het begrip rechtsstaat als iets waar sowieso niet aan valt te tornen, dan kom je vooral uit op rechtsbeginselen en constitutionele vrijheden waar de kiezer van af moet blijven, en onafhankelijke rechtspraak. De filosofische basis van een onaantastbare rechtsstaat is op zichzelf ook al niet heel erg stevig.
Maar tegelijkertijd is de idee van een rechtsstaat nauwelijks omstreden. Geen zinnig mens wil tornen aan onafhankelijke rechtspraak of aan het feit dat er constitutionele beperkingen zijn voor het bestuur.
Liberale democratie is beter voor de mensheid
Een lezer wees mij er terecht op dat er een duidelijke correlatie is tussen democratie en geluk. Mensen zijn gemiddeld gelukkiger in liberale democratieën. Je kunt daar natuurlijk allerlei kanttekeningen bij maken, maar laten we niet flauw doen. Laten we veronderstellen dat het waar is. Is dat een afdoende reden om mensen te verbieden om de liberale democratie af te schaffen?
Dat zou veronderstellen dat je mensen mag verbieden om keuzes te maken die slecht voor ze zijn, waar ze minder gelukkig van worden. Dat is een heel paternalistisch argument. Daar valt van alles over te zeggen; ik houd het kortheidshalve hier maar even bij het schadebeginsel van John Stuart Mill: je mag iemands vrijheid alleen beperken om te verhinderen dat hij anderen schade toebrengt. Voor schade aan jezelf is geen dwang toegelaten; overreding moet volstaan. Daar kun je tegenin brengen dat de meerderheid ook schade kan toebrengen aan een minderheid die wel de verstandige keuze maakt. Dat argument komt zometeen. Aan paternalisme ga ik trouwens nog een hele reeks wijden in deze Tolerantie Campagne.
Nog iets anders: in de praktijk maken democratieën allerlei keuzes die slecht voor ze zijn. Er wordt onverantwoord fiscaal beleid gevoerd, corruptie wordt niet aangepakt, energietransitie wordt tegengewerkt, bedenk zelf nog maar meer voorbeelden. Democratie houdt ook in dat kiezers domme dingen mogen doen (waar ze dan later weer op terug kunnen komen).
Moeten de goeden onder de kwaden lijden?
De wil van de meerderheid is wat anders dan de wil van iedereen. Stel dat de meerderheid ervoor kiest om de liberaal-democratische rechtsstaat af te schaffen. Dat is sowieso sneu voor de minderheid, die wel hecht aan de rechtsstaat. Meer dan sneu, zelfs. Want stel nou dat het juist die minderheid is die het meest te vrezen heeft van een afgeschafte rechtsstaat?
Om een willekeurig Latijns-Amerikaans land A als voorbeeld te nemen, waar een grote kloof bestaat tussen arm en rijk, en de armen vormen de meerderheid. Die armen kiezen voor een dictatuur waar alle ondernemingen worden genationaliseerd, de vrije pers wordt afgeschaft en de rechterlijke macht onder politieke controle wordt gebracht. De bevolking, inclusief de rijken, vervalt in diepe armoede en het land gaat bijna bankroet.
Vergelijk dat met een naburig Latijns-Amerikaans land B. Daar is net zo’n grote kloof tussen arm en rijk, met de armen in de meerderheid. De sociaal-democraten krijgen een riante meerderheid. Het parlement blijft functioneren, er wordt niets genationaliseerd, de vrije pers krijgt alle ruimte en de rechterlijke macht blijft onafhankelijk. Niettemin wordt er een desastreus economisch beleid gevoerd. De bevolking, inclusief de rijken, vervalt in diepe armoede en het land gaat bijna bankroet.
Uit oogpunt van de bescherming van minderheden: waarom zou in land A moeten worden ingegrepen, en in land B niet? De positie van de (voorheen) rijke minderheid is in beide landen even slecht.
Het zou anders kunnen zijn als je een bijzonder kenmerk van de liberaal-democratische rechtsstaat toepast: een adequate bescherming van minderheden. In theorie zou dat moeten leiden tot een plicht van de regering om ook voor de rijken op te komen. Maar in de praktijk is de bescherming van minderheden ook in democratische rechtsstaten vaak een wassen neus, vooral als het niet gaat om etnische of religieuze minderheden.
Maar goed, hier hielden we het nog betrekkelijk fatsoenlijk. Het kan erger.
Wat als de meerderheid echt over de schreef gaat?
Stel, in een willekeurig Balkanland vormt de slavische bevolkingsgroep de meerderheid. Maar er woont ook een etnisch Albanese minderheid, merendeels moslim. Een ultranationalistische slavische partij wil van die minderheid af, goedschiks of kwaadschiks. Het plan is: bied elk lid van de minderheid de gelegenheid om zijn biezen te pakken. Wie dat niet doet, wordt in concentratiekampen geplaatst met amper voedsel, zonder schoon drinkwater en zonder medische verzorging. De sterfte in die kampen zal massaal zijn.
Genocide mag niet. Als dat toch gebeurt, zal de internationale gemeenschap ongetwijfeld ingrijpen. Er komt waarschijnlijk, na de nodige waarschuwingen, een internationale interventiemacht. De regering wordt geloosd en het land zal waarschijnlijk jarenlang veel van zijn soevereiniteit kwijt zijn.
Dat moet je niet willen. Die partij moet bestreden worden. Dat geldt ook voor een partij die wil dat een vreedzaam buurland wordt aangevallen.
Maar moet de partij ook verboden worden? Is er misschien een verschil tussen wat staten (al dan niet mogen) en wat partijen mogen bepleiten? Hebben politieke partijen misschien meer ruimte? In het electorale proces kunnen tegenstanders dan aanvoeren dat wat die partij wil, in strijd is met de internationale rechtsorde, en dat dat tot internationale interventie zal leiden. De internationale gemeenschap kan hier ook een rol bij spelen, door publiekelijk te verklaren waar de grenzen liggen, en door daadwerkelijke interventie te beloven als de ultranationalisten hun plannen ten uitvoer brengen.
Afgezien van deze internationale dimensie: als de slavische ultranationalisten verboden moeten worden, wat is dan de grondslag van dat verbod? Had ik net zitten oreren dat universeel recht een te wankele grondslag biedt voor een partijverbod, dreig ik daar toch op uit te komen. Een wat laffe oplossing is om het te zoeken in een verbod op gewelddadigheid. De plannen van de ultranationalisten zullen onherroepelijk leiden tot geweld. Dat geldt ook voor de partij die een buurland wil binnenvallen.
Een betere oplossing is om partijen niet alleen te verbieden die zich bedienen van geweld, maar dat verbod te verbreden tot het gericht plegen van internationale misdrijven. Genocide is een internationaal misdrijf. Het aanzetten tot oorlogshandelingen met bevriende staten zou dat wellicht ook moeten zijn. Een partij die zich stelselmatig bezondigt aan afpersing of corruptie zou ik trouwens ook geen ruimte willen geven, maar dat is al gedekt.
Anderzijds opent dat dan wel weer een heel verleidelijke sluipweg voor tegenstanders om een partij verboden te krijgen. Een uit de lucht gegrepen voorbeeld: stel dat er een partij is van veehouders, die veel weerstand oproept. De tegenstander zou dan kunnen proberen om veehouderij wettelijk tot misdrijf te verklaren. Dan zou een enkelvoudige meerderheid in het parlement volstaan om de partij van veehouders verboden te krijgen. Maar goed, met wat juridische finetuning zou dit probleem opgelost moeten kunnen worden.
Steekhoudende argumenten samengevat
Hierboven zagen wij allerlei mogelijk argumenten voor een partijverbod. Sommige argumenten hielden stand, andere vielen door de mand. Ik vat nog even samen welke argumenten stand houden.
Op basis van Rawls’ overlappende consensus moeten partijen verboden worden die voor zichzelf of voor hun beweging meer speelruimte opeisen dan voor andere of die van het stelsel van overlappende consensus af willen.
Niet alleen gewelddadige bewegingen, maar ook bewegingen die zich stelselmatig bezondigen aan internationale misdrijven of die het plegen daarvan aanmoedigen, moeten verboden worden.
Een twijfelgeval betreft partijen die willen tornen aan onafhankelijke rechtspraak of aan constitutionele beperkingen voor het bestuur. De filosofische basis van die elementen van de rechtsstaat is dun, maar geen zinnig mens beijvert zich om eraan te tornen. Zekerheidshalve kun je het opnemen, maar dan wel heel nauw geformuleerd. Je moet niet willen dat een partij die daar te goeder trouw wijzigingen in wil doorvoeren een partijverbod boven het hoofd hangt.
Op basis deze beginselen ronden we volgende keer dit onderwerp af. Het beginsel van overlappende consensus wordt uitgewerkt, en de ontwerpwet Politieke partijen besproken.
Bedankt voor het lezen van deze nieuwsbrief. Wil je me een plezier doen? Ik ben dol op lezers. Deel het.
Leuk dat je De Tolerantie Campagne volgt! Als je dat nog niet hebt gedaan, kun je je hier gratis abonneren om nieuwe berichten te ontvangen en mijn werk te ondersteunen.
Mooi geschreven. Ik ben tegen een partijverbod. Heb liever een grondwet die alleen door een super-meerderheid (75% 1e en 2e kamer?) gewijzigd kan worden. Als 60% de democratie wil afschaffen, dan lukt het niet. Als leden van politieke partijen illegale daden verrichten, moeten die daden bestraft worden.