Politieke tolerantie voor intolerantie?
Dode filosofen buigen zich over de tolerantieparadox: is er ruimte voor antidemocraten in een democratie?
In English: Should there be political toleration for intolerance?
In de vorige nieuwsbrieven behandelden wij achtereenvolgens de fascistische terreur van Mussolini en historische situaties waarin de kiezer genoeg had van democratie.
We kwamen tot opmerkelijke conclusies:
De uitslag is bijna altijd onder zware druk, geweld en manipulatie tot stand gekomen.
Zowel in Italië, Duitsland als Frankrijk hielpen keurige democratische partijen de dictator in het zadel.
Er heeft zich nog nooit in de geschiedenis een geval voorgedaan waarin de meerderheid van het electoraat willens en wetens een partij aan de macht heeft geholpen die expliciet beloofde om de democratie af te schaffen. Wat veel vaker voorkomt, zijn griezels die, eenmaal democratisch verkozen, het democratische stelsel grondig ondermijnden of zelfs afschaften.
Het meeste gevaar valt tegenwoordig te duchten van de islamisten, hoewel die niet per se anti-democratisch zijn.
In deze nieuwsbrief over politieke tolerantie gaat het over de tolerantieparadox: wat steken wij hierover op van uiteenlopende, dode filosofen?
De vraag van de tolerantieparadox is: moet tolerantie ook ruimte bieden aan intolerantie? Die vraag geldt niet alleen politieke partijen, maar bijvoorbeeld ook kerkgenootschappen of verenigingen.
En zelfs individueel: heeft iemand met heel intolerante opvattingen, bijvoorbeeld over de rechtsstaat of over de vrijheid van meningsuiting, nog wel aanspraak op bescherming door diezelfde rechtsstaat, of op diezelfde vrijheid van meningsuiting?
Verspelen intoleranten hun recht op tolerantie?
Nieuw is de kwestie niet: eind 17e eeuw schreef John Locke al over protestantse Engelse sektes die vonden dat contracten met personen die zij als ketters beschouwde niet bindend waren. Locke gunde die sektes geen verdraagzaamheid, omdat zij tolerantie voor zichzelf opeisten die zij anderen niet gunden.
(Zij), die aan de gelovigen, religieuzen en orthodoxen, dat wil zeggen, in duidelijke bewoordingen, aan zichzelf, enig bijzonder voorrecht of macht toekennen boven andere stervelingen, in burgerlijke aangelegenheden; of die onder het voorwendsel van religie enige vorm van autoriteit betwisten over degenen die niet met hen verbonden zijn in hun kerkelijke gemeenschap, ik zeg dat dezen niet het recht hebben om door de magistraat te worden getolereerd; evenmin als degenen die niet de plicht willen erkennen en onderwijzen om alle mensen te tolereren in zuiver religieuze kwesties.
— John Locke, A letter concerning toleration (1689)
Jean-Jacques Rousseau wilde een verbod op religies die andere religies geen ruimte geven:
Zij die burgerlijke en theologische intolerantie onderscheiden, zitten er volgens mij naast. De twee intoleranties zijn onafscheidelijk. Je kunt onmogelijk in vrede leven met mensen die je als verdoemd beschouwt; van hen houden zou God haten die hen straft: we moeten ze absoluut hervormen of tuchtigen. Overal waar theologische intolerantie wordt toegelaten, moet dit onvermijdelijk civiele repercussies hebben; en zodra dit gebeurt, is de soeverein niet langer soeverein, zelfs niet in het tijdelijke; vanaf dat moment zijn priesters de echte meesters, en koningen slechts hun dienaren.
Nu er geen exclusieve nationale religie meer is en kan zijn, moeten we al diegenen tolereren die de anderen tolereren, zolang hun dogma's niets bevatten dat in strijd is met de burgerlijke plichten. Wie het waagt om te zeggen: 'Buiten de kerk bestaat geen verlossing' moet uit de staat gezet worden, tenzij de staat de kerk is en de prins de paus. Zo'n dogma is alleen goed in een theocratische staat; in elk ander is het einde zoek.
— Jean-Jacques Rousseau, Du contrat social (1762)
Het klassieke argument van Locke en Rousseau doet kantiaans aan: wie een recht schendt, mag zich niet op datzelfde recht beroepen. Volgens Kant verspeelt een dief zijn recht op eigendom, een moordenaar zijn recht op leven.
Wie een ander schade berokkent zonder schuld, doet zichzelf dat aan. (...) Wie steelt, maakt andermans eigendommen onveilig; hij berooft zich daarmee (volgens het recht op vergelding) van de zekerheid van alle mogelijke eigendommen; hij heeft niets en kan niets verwerven, maar wil toch leven; wat nu niet anders kan dan dat anderen hem voeren.
— Immanuel Kant, Metaphysische Anfangsgründe der Rechtslehre (1797)
Dat is wel heel consequent, maar radicaler dan wij tegenwoordig humaan vinden. Hebben op basis van een kantiaans standpunt intolerante mensen en bewegingen geen aanspraak op tolerantie?
Hoeveel mildheid kunnen wij opbrengen voor antidemocraten?
Wat verspelen mensen die ons hun religieuze normen willen opleggen? Hun recht op religieuze vrijheid? Mogen communisten geen eigen onderneming drijven? Hebben mensen die homoseksualiteit willen verbieden geen recht op een eigen seksleven? Hoeveel mildheid kunnen wij opbrengen voor antidemocraten?
Je antwoord hangt waarschijnlijk ook af van de verhoudingen. Als een enkeling een dictatuur wil vestigen, een verbod op vloeken wil invoeren, zich beijvert voor nationalisatie van alle productiemiddelen, of homo’s gevangen wil laten zetten, dan laten we dat lopen. Gaat het om bewegingen van miljoenen, dan wordt het andere koek. In de tijd van Locke en Rousseau wemelde het nog van de christenen die anderen hun religieuze normen wilden opdringen.
Wat is de sanctie op (politieke) intolerantie? Brengen wij kantiaanse vergelding in stelling?
Karl Loewenstein: In oorlog met het fascisme is legaliteit met vakantie
De Duitse constitutioneel jurist Karl Loewenstein (1891-1973) zag in 1937 dat de fascistische regimes zich als een olievlek over Europa verspreidden. In 1924 had Benito Mussolini in Italië 66 procent van de stemmen gekregen, waarop hij een eenpartijstaat invoerde. Er waren ook in een aantal andere landen eenpartijstaten ingevoerd, maar dan niet met een meerderheid van stemmen, doch met geweld. In de meeste West-Europese landen bleven de fascisten en hun geestverwanten rond de 10% van de stemmen hangen.
Democratie is geen zelfmoordpact
Niettemin maakte Loewenstein zich grote zorgen dat de fascisten de democratie gingen misbruiken om aan de macht te komen om vervolgens de democratie af te schaffen, zoals onder andere in Duitsland en Italië was gebeurd. Het was wel duidelijk dat de fascisten weinig respect hadden voor de spelregels van de parlementaire democratie. Democratie stond weerloos tegenover de tactieken van demagogie, verleiding, sabotage en geweld die de fascisten toepasten, vond Loewenstein. De fascisten hadden de oorlog verklaard aan de democratie, en in een tijd van oorlog “is legaliteit met vakantie”. Fascisme mocht met onconstitutionele middelen bestreden worden. Democratie moest militant worden.
Loewensteins argumentatie, hoewel invloedrijk, is vrij zwak. Alleen in Italië hadden de fascisten bij verkiezingen de meerderheid gehaald, in de rest van Europa waren zij aan de macht gekomen met geweld, zonder een electorale meerderheid te hebben verworven. En de opkomst van het fascisme, een dreiging van binnenuit, vergelijken met een oorlog, een aanval van buitenaf, gaat ook mank.
Waar hij ook niet bij stilstaat is hoe je ervoor zorgt dat het concept van een weerbare democratie niet misbruikt wordt door het establishment om zichzelf te verdedigen tegen legitieme aanvallen.
Wat maakt democratie zo bijzonder dat het zich met ondemocratische middelen mag verdedigen?
Hij gaat bovenal niet in op de essentiële vraag wat democratie zo bijzonder maakt dat het zichzelf met ondemocratische middelen mag verdedigen. Wat is een democratie waard die zichzelf niet vertrouwt, die alleen geldt als het volk braaf doet wat er van ze verwacht wordt?
Karl Popper: Aanzetten tot intolerantie is misdadig
De Oostenrijks-Britse wetenschapsfilosoof Karl Popper (1902-1994) boog zich in 1945 over de tolerantieparadox, in zijn boek The open society and its enemies. Hij schreef het boek in de Tweede Wereldoorlog, vanuit Nieuw-Zeeland, waar hij in 1937 naar toe was geëmigreerd vanwege het nazisme in zijn vaderland Oostenrijk. Zijn voorouders waren joods; hijzelf was Luthers gedoopt.
De oorlogstijd, de strijd tussen goed en kwaad, tussen de wereld van democratie en vrijhandel enerzijds en de wereld van totalitarisme anderzijds, moeten Popper tot in zijn vezels geraakt hebben. Maar hij toont een zodanige academische distantie dat hij het in het eerste boek bijna uitsluitend heeft over de geschiedenis van het klassieke Griekenland.
Het boek gaat over de overgang van de Atheense beschaving van een tribaal geregeerde stadstaat naar de open democratie die het werd. Het boek is in wezen één grote afrekening met de politieke ideeën van Plato, die hij verwijt te zijn blijven hangen in de ideeën van een tribale samenleving en die daarbij bovendien de modernere opvattingen van zijn leermeester Sokrates zou hebben verraden, uit ijdelheid en ambitie.
Met instemming citeert Popper in zijn boek uit een redevoering van Perikles. De generaal en staatsman Perikles (ca. 495-429 v.Chr) gaf in 430 v.Chr. een herdenkingstoespraak Logos epitafios. Daarin maakte hij een retorische combinatie van de begrippen open samenleving, democratie en gelijkheid. Athene zat op de top van haar macht, had alle oorlogen gewonnen. Perikles verbond die successen met de unieke, experimentele bestuursvorm waarin openhartigheid, gelijkheid en rechtvaardigheid een sleutelrol speelde. De opvattingen van Perikles plaatst Popper tegenover die van Plato, die de democratie goed kende en de woorden van Perikles becommentarieerde.
Plato kwam tot de conclusie dat een democratie en een open samenleving gedoemd zijn om te verworden tot een tirannie. Te veel vrijheid leidt er volgens Plato onvermijdelijk toe dat er iemand opstaat die de meute gaat manipuleren en misbruik gaat maken van de vrijheden die de democratie hem biedt.
Popper is het er niet mee eens, en beschouwt Plato als iemand die nog dacht in termen van een tribale, organische samenleving, en die uit het oog verloor dat een grote, open samenleving fundamenteel onverenigbaar is met het systeem van de filosoof-heerser dat Plato als ideaal voor ogen had. Ook Marx krijgt er van langs.
Ik las Poppers boek, en kwam tot mijn verbazing niets over de tolerantieparadox tegen. Bleek dat hij zijn opmerkingen daarover, die filosofen tot op heden bezighouden, had beperkt tot een voetnoot:
Als wij onbeperkte tolerantie verlenen aan degenen die intolerant zijn, als wij niet bereid zijn om een tolerante samenleving te verdedigen tegen de vernietigende kracht van de intoleranten, zullen de toleranten worden vernietigd, en tolerantie net zozeer.
Ik impliceer bijvoorbeeld niet dat wij de uiting van intolerante opvattingen altijd moeten onderdrukken; zolang wij deze kunnen weerleggen met rationele argumenten, en deze door publieke opinie in toom kunnen houden, zou onderdrukking beslist onverstandig zijn.
Maar wij zullen tegelijkertijd het recht moeten voorbehouden om deze desnoods met geweld te onderdrukken; want het kan er heel goed op uitdraaien dat deze niet met ons op rationeel niveau willen argumenteren, maar door alle argumenten te verwerpen; zij kunnen hun volgers verbieden om naar rationele argumenten te luisteren, omdat deze misleidend zouden zijn, en hen te instrueren om argumenten te beantwoorden met het gebruik van hun vuisten of pistolen.
Wij moeten ons daarom in naam van de tolerantie het recht voorbehouden om het intolerante niet te tolereren. (…) Wij eisen een overheid die handelt overeenkomstig de beginselen van gelijkberechtiging en bescherming; die iedereen tolereert die bereid is om te tolereren (…).
Wij moeten claimen dat elke beweging die intolerantie predikt zich daarmee buiten de wet plaatst, en wij moeten overwegen om aansporing tot intolerantie en vervolging als misdadig te beschouwen, net zoals wij dat doen met het aanzetten tot moord of ontvoering, of tot het heropenen van de slavenhandel.
— Karl Popper, The open society and its enemies (1945)
Het standpunt van Popper is duidelijk: afgezien van geïsoleerde zonderlingen moeten wij hard optreden tegen intolerantie. Het prediken van intolerantie staat gelijk aan een misdrijf.
Waarom is het een misdrijf? Omdat democratie de enige gestructureerde manier is om in vreedzaamheid maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen. Belangen komen sowieso in conflict. Dat kun je oplossen met dwang of met overleg. Wie overleg afwijst, kiest dus voor dwang, voor tirannie, en dat is een misdrijf.
Popper was vooral een wetenschapsfilosoof, een rationalist. Zijn boek over de open samenleving was in zeker zin een uitstapje. Hij stelde democratie op een lijn met waarheidsvinding in de wetenschap. Falsificatie stond centraal in Poppers wetenschapstheorie. Wie de democratie afwijst, stond voor hem gelijk aan een wetenschappelijke charlatan: iemand die niet openstaat voor falsificatie van zijn hypotheses.
Democratie is vreedzaam overleg en georganiseerde tegenspraak
Loste Popper daarmee de tolerantieparadox op? Dat nou ook weer niet. Wie vreedzaam overleg in de weg staat, en wie geen tegenspraak organiseert, die is af. Die wil tirannie. Maar dat zegt op zichzelf niet veel over democratie. En stond Poppers voorkeur voor overleg en tegenspraak zelf eigenlijk wel open voor tegenspraak? En zo vreedzaam zijn democratieën nou ook weer niet altijd. En moet het volk het per se voor het zeggen hebben? Er zijn toch ook andere staatsvormen denkbaar met overleg en tegenspraak? Is democratie een doel op zichzelf, of een instrument om de onderliggende waarden van de open samenleving te laten functioneren?
John Rawls: Pas als politieke vrijheid in gevaar komt, moet je ingrijpen
De Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) wijdde in zijn beroemde boek A theory of justice (1971) een artikel aan de tolerantieparadox.
Hij begint met de volgende vraag. Er is een intolerante groep in een tolerante samenleving. Wat zijn zij elkaar verschuldigd?
Punt een is volgens Rawls: mag een aanhanger van een intolerante groep klagen als hij geen gelijke vrijheid krijgt? Rawls vindt van niet. Iemand heeft alleen recht van klagen op basis van schending van principes die hij zelf ook huldigt.
Als twee inbrekers bij elkaar inbreken, worden zij allebei vervolgd.
Maar daar ben ik het niet mee eens. Mag een inbreker aangifte doen bij de politie als er bij hem is ingebroken? Natuurlijk mag hij dat! Misschien zal de politie niet alle zeilen bijzetten bij de opsporing van de dader. En als hij zich bij vrienden beklaagt, lachen ze hem hopelijk uit. Maar eenmaal betrapt, verdient de dader vervolging. Zelfs als twee inbrekers bij elkaar inbreken, worden zij allebei vervolgd.
Dan Rawls’ tweede punt. De toleranten hebben het recht om zich te verdedigen als hun vrijheid in gevaar komt, stelt hij.
Zo lang die vrijheid niet in gevaar komt, moeten intolerante partijen worden getolereerd, vindt Rawls. Ten eerste vanwege het pedagogische effect: intolerante partijen worden zich misschien gaandeweg bewust van de bescherming die zij genieten. En ten tweede omdat een tolerant systeem zichzelf zou ondermijnen als het op alle slakken zout gaat leggen. Je moet ook een beetje durven te vertrouwen op de spankracht van het systeem. Politieke tolerantie is immers een fair systeem: zelfs tegenstanders van democratie zullen moeten toegeven dat het nog altijd minder erg is dan een concurrerend totalitair systeem. Als een islamist moet kiezen tussen democratie en communisme of fascisme, kiest hij wijselijk voor democratie.
Maar zodra hun vrijheid bedreigd wordt, is het afgelopen met de tolerantie voor de antidemocraten.
Rechtvaardigheid gebiedt niet dat mensen lijdzaam afzijdig blijven als anderen de basis van hun bestaan vernietigen.
- John Rawls, A theory of justice (1971)
Laten we stilstaan bij die stelling. Mag je je verdedigen als iemand het op je vrijheid heeft voorzien? Zeker. Als iemand je wil kidnappen mag je jezelf met hand en tand verweren, geen twijfel mogelijk.
Behalve als het de politie is, die je met inachtneming van de wet in hechtenis wil nemen. Dan wordt het spel volgens de regels gespeeld. Je mag een advocaat inhuren, praten als Brugman, maar je mag de agent geen kaakslag verkopen.
Hoe ver mag je gaan met je verdediging tegen antidemocratische partijen? Ik bedoel, burgers en democratische partijen hebben alle democratische middelen in handen om een antidemocratische partij te bestrijden. Ze kunnen debatteren, ze kunnen protesteren, ze kunnen stemmen, en de kiezer heeft het laatste woord. Dat is een verdediging volgens de spelregels.
Wat als antidemocraten zich aan de democratische spelregels houden?
Maar mag je ook overgaan tot diskwalificatie? Dat mag pas als de antidemocratische partij zich niet aan de democratische spelregels houdt. Erop los slaan, verkiezingen saboteren, een staatsgreep voorbereiden, dat soort dingen. Zolang daar geen sprake van is, blijven beide kampen elkaar bestrijden volgens de regels van het spel. Ook al is een van de partijen het niet eens met de spelregels, die hij wil veranderen, nadat hij heeft gewonnen.
De rechtsfilosoof Bastiaan Rijpkema heeft in zijn boek Weerbare democratie nog een ander bezwaar tegen Rawls’ verdedigingsargument. Namelijk dat je het dan wel eens moet zijn over gelijke vrijheid als moreel ideaal van rechtvaardigheid. Daar heeft Rijpkema een punt. Je kunt er ook een heel ander stelsel van morele idealen op nahouden waarin vrijheid geen rol van betekenis speelt. Twee teams staan tegenover elkaar; het ene team speelt voetbal en het andere team hockey. Wie mag wie dan diskwalificeren?
Rawls’ tweede punt is dus ook niet zo sterk als het lijkt.
Samengevat
Intuïtief sta ik aan de kant van de tolerantie voor de intoleranten. Een stelsel is pas tolerant als het zich ook openstelt voor haar eigen ondermijning. Of ik er ook zo over zou denken in 1937, of als Sharia for Europe de grootste partij dreigt te worden, durf ik niet te zeggen.
“Everybody has plans, until they get hit for the first time,” zei de bokser Mike Tyson in 1987.
In deze nieuwsbrief bekeken wij argumenten om antidemocraten juist niet te tolereren. Deze week kwamen de volgende argumenten langszij:
Wie een ander geen tolerantie gunt, mag ook geen beroep doen op tolerantie voor zichzelf.
Democratie is kwetsbaar, maar mag niet misbruikt worden. Democratie moet zich kunnen wapenen tegen haar eigen ondergang.
De kern van democratie is vreedzaam overleg en georganiseerde tegenspraak. Wie zich daartegen keert, wil een tirannie vestigen, en dat is misdadig.
Als je (politieke) vrijheid wordt bedreigd, moet je je kunnen verdedigen.
Van deze argumenten houdt eigenlijk alleen het derde stand, het argument van Karl Popper. Volgende week gaan wij daarop door.
Meer afleveringen
Dit is de derde aflevering in een serie over politieke tolerantie. Hier is een overzicht van de artikelen in deze serie:
Hoe Mussolini een leider van de oppositie liet vermoorden
De moord op de socialistische politicus Matteotti in 1924. De Italiaanse verkiezingen van 1924 gaven een meerderheid aan een dictatuur. Had Mussolini's partij achteraf gezien verboden moeten worden?Wat als de kiezer genoeg heeft van democratie?
Bestaat er een reëel gevaar dat kiezers de democratie willen afschaffen? Of is het vooral een theoretisch probleem? De geschiedenis van democratieën die zichzelf afschaften.Politieke tolerantie voor intolerantie?
Dode filosofen die nadenken over de paradox van tolerantie. Is er plaats voor antidemocraten in een democratie?Om deze redenen is het verbieden van antidemocratische partijen een slecht idee
In een democratie beslist de meerderheid. Als de meerderheid voortaan wil dat iemand anders beslist, dus niet meer de meerderheid, dan is dat heel jammer, maar het zij zo.Dit zijn goede argumenten voor een partijverbod
Niet-gewelddadige partijen die meer ruimte voor zichzelf opeisen dan voor anderen, of die af willen van het systeem van overlappende consensus, moeten geweerd worden.Wanneer moet je een politieke partij verbieden?
Laat de kiezer beslissen. Behalve wanneer vrije en eerlijke periodieke verkiezingen of onbeperkte mogelijkheden voor publieke discussie en onbeperkte informatievoorziening in gevaar komen.Hoe een democratie kan ontaarden in tirannie
Intolerante trekjes van het democratische stelsel. Over tweedracht en het algemeen belang, de tirannie van de meerderheid, apathie, publiekekeuzetheorie en pathologische politici.Betere alternatieven voor de parlementaire democratie
Parlementaire democratie als het minst intolerante systeem. Op zoek naar een stelsel met meer legitimiteit. Over systeemkritiek, Habermas' deliberatieve democratie, digitale democratie en loting.