Hoe Mussolini een leider van de oppositie liet vermoorden
De moord op de socialistische politicus Matteotti in 1924. De Italiaanse verkiezingen van 1924 gaven een meerderheid aan een dictatuur. Had Mussolini's partij achteraf gezien verboden moeten worden?
In English: How Mussolini had a leader of the opposition assassinated
Op 10 juni 1924 verliet Giacomo Matteotti, 39 jaar, zijn huis in het noorden van Rome, lopend op weg naar de parlementsbibliotheek. Daar zat hij vaker: als prominent parlementariër stond hij bekend als studieus en gedegen. Maar hij was ook vaak koppig en bozig: onder zijn partijgenoten was zijn bijnaam Tempesta, onweer. Zijn familie kwam uit de Povlakte, op het platteland tussen Padua en Ferrara. Hoewel zijn vader fortuin had gemaakt in de ijzerhandel en het vastgoed, waren de Matteotti’s een rode familie gebleven.
Langs de oever van de Tiber stond een grote zwarte Lancia geparkeerd, met vijf mannen daarin.
Matteotti had het jaar daarvoor een boek gepubliceerd: Un anno di dominazione fascista (1923), een jaar van fascistische overheersing. In het boek had hij minutieus verslag gedaan van fascistisch geweld tegen opponenten. De fascistische beweging was regionaal georganiseerd, en elke regio had zijn eigen knokploeg. Vooral de vakbeweging en de gelieerde socialisten waren vaak slachtoffer van brute intimidatie en geweld. Volgens de fascisten was dat de enige manier om de macht van de socialisten te breken.
Corruptie en socialisme
Macht hadden de socialisten inderdaad. De industrialisering in Italië was laat op gang gekomen. Italië had in 1915, na lang aarzelen, besloten om mee te vechten in de Eerste Wereldoorlog, aan de kant van Engeland en Frankrijk. Voornaamste doel was de verovering van de Italiaanstalige delen van het Habsburgse rijk: de provincies Trentino en Triëst. Menig politicus dacht ook aan de oorlog als een manier om meer nationale eendracht te forceren. Italië was nog maar een paar decennia geleden geformeerd; voordien bestond het Italiaanstalige gebied uit een stuk of tien landjes en een Pauselijke Staat. Het jonge Italië was volgens de laatste liberale inzichten ingericht, met een districtenstelsel, constitutioneel koningschap, censuskiesrecht en een enorm huis van afgevaardigden in de hoofdstad, Rome. Het werd een catastrofe. Met uitzondering van de regio rondom Turijn en Genua was Italië premodern de democratie ingestommeld. De kerk en de adel had de touwtjes nog stevig in handen gehad. De Italiaanse traditie was regionaal, feodaal, familiaal en klerikaal. Wie als parlementariër in zijn regio verkozen wilde worden, moest zijn stemmen ritselen met achterkamerdealtjes, patronage, klinkende munt en desnoods met intimidatie van de opponent. Het zou zijn weerslag hebben op de Romeinse politiek: de Italiaanse democratie kwam inert en corrupt ter wereld.
Al snel hadden de meeste Italianen wel door dat er van Rome geen heil te verwachten viel. Rond de eeuwwisseling waarde er een spook door Europa: de geest van Marx en Lenin. De kerk, de grootgrondbezitters en de kapitalisten trokken aan de touwtjes. Dat was volgens de rode beweging de oorzaak van de miserabele staat van het land. De productiemiddelen moesten in handen komen van het proletariaat, dát was de oplossing. Het syndicalisme van de rode vakbonden kreeg, vooral in het meer geïndustrialiseerde noorden, grote aanhang. Met massale manifestaties en stakingen konden de socialisten de industrie lamleggen. Zonder instemming van de vakbonden kon een fabrikant geen kant meer op. Het syndicalisme had ook maffiose trekken: met substantiële donaties kon een fabrikant onrust afkopen. Toen Italië in 1915 de gewapende aanval op het Habsburgse Rijk had gekozen, werd de oorlogsindustrie cruciaal. Die industrie was grotendeels in de macht van de vakbonden, waardoor de socialisten zich in Rome een sleutelpositie hadden verworven.
Waar een aantal ministers op gehoopt had was werkelijkheid geworden: de oorlog had in zekere zin eendracht geforceerd, met name in de krijgsmacht. Dienstplichtigen leerden dat in een hiërarchische organisatie en met een gezamenlijke vijand Italiaanse samenwerking wel degelijk effectief kon zijn. Dat besef, en de netwerken van oude strijdmakkers, werden een belangrijke bron van het fascisme, die zich vooral keerde tegen de nationale verlamming. De socialisten waren een grote machtsfactor geworden. Conservatieven, liberalen en de machtige kerk vonden elkaar in hun afkeer van het syndicalisme. Waar de fascistische beweging aanvankelijk nog wel sympathie kon opbrengen voor het syndicalisme, groeide geleidelijk hun afkeer. De socialisten stonden vernieuwing en nationale eenheid in de weg, zo was de consensus onder de tegenstanders.
De kiezers wilden een sterke man tegen de socialisten en de chaos
Onder het electoraat groeide de fascistische aanhang. Op de achtergrond stonden het Vaticaan en de koning de opkomst van het fascisme zeker niet in de weg. Uit angst dat het leger en de politie met een staatsgreep de kant van de fascisten zouden kiezen, durfde de koning de confrontatie niet aan met de steeds brutalere fascisten. Regionaal bezondigden de fascistische kandidaten zich aan dezelfde tactieken die onder hun opponenten al decennialang gemeengoed waren. Intimidatie van de tegenstanders werd een goed fascistisch gebruik. Waar het geweld en agressie tegen de socialisten betrof, konden zij bij menigeen op begrip rekenen. Zo groeide de aanhang van de fascisten als kool. In 1922 werd hun leider Mussolini benoemd tot minister-president in een coalitieregering. Om meer nationale daadkracht te forceren werd de kieswet gewijzigd: de alliantie die de verkiezingen won, kon rekenen op een twee derde meerderheid in het parlement. In de verkiezingen van 1924 kreeg de alliantie onder leiding van Mussolini 66 procent van de stemmen, en dus een absolute meerderheid. Zelfs voor Italiaanse begrippen was de verkiezingscampagne ongekend rauw verlopen, met fascistische intimidatie in het hele land en ook een flink aantal politieke moorden.
De socialisten waren verslagen en lieten zich niet onbetuigd. Matteotti had zijn boek tegen het fascistische geweld het jaar daarvoor al gepubliceerd, en liet na zijn herverkiezing in 1924 ook in het parlement van zich horen. Hij betwistte de verkiezingsuitslag: “geen enkele Italiaanse kiezer was vrij om naar eigen goeddunken te beslissen.” Na zijn toespraak zei hij tegen zijn partijgenoten: “bereid mijn begrafenisrede maar vast voor.”
Binnen een maand kreeg Matteotti gelijk. Hij werd de zwarte Lancia ingetrokken. Mateotti verzette zich heftig, maar was tegen vijf man niet opgewassen. Met messteken kwam hij om het leven. Zijn lichaam werd pas maanden later gevonden.
Of Mussolini persoonlijk opdracht had gegeven voor deze politieke moord, is niet bewezen. De meeste historici denken dat hij er vooraf in elk geval wel van geweten heeft. Misschien had hij in een driftbui Matteotti dood gewenst. Matteotti was ook op het spoor van corrupte dealtjes met een oliemaatschappij, en dat was tegen het zere been. Maar voor de schuld van de fascisten maakt het niet uit: de moord maakte deel uit van een patroon waar de partij zich stelselmatig aan bezondigde, en waar Mussolini willens en wetens de eindverantwoordelijkheid voor droeg.
De Italiaanse verkiezingen van 1924 zijn de geschiedenis ingegaan als een van de zeer schaarse gelegenheden waar democratische verkiezingen een meerderheidsuitslag gaven aan een dictatuur.
Achteraf bezien, had de partij van Mussolini verboden moeten worden, en zo ja: waarom?
In deze reeks van vijf of zes nieuwsbrieven bespreken wij de voors en tegens van het verbieden van antidemocratische partijen. Verdienen anti-tolerante bewegingen ook tolerantie? Dat is de achterliggende vraag, die ook wel bekend staat als de tolerantieparadox:
Hebben intoleranten ook aanspraak op tolerantie?
Meer afleveringen
Dit is de eerste aflevering in een serie over politieke tolerantie. Hier is een overzicht van de artikelen in deze serie:
Hoe Mussolini een leider van de oppositie liet vermoorden
De moord op de socialistische politicus Matteotti in 1924. De Italiaanse verkiezingen van 1924 gaven een meerderheid aan een dictatuur. Had Mussolini's partij achteraf gezien verboden moeten worden?Wat als de kiezer genoeg heeft van democratie?
Bestaat er een reëel gevaar dat kiezers de democratie willen afschaffen? Of is het vooral een theoretisch probleem? De geschiedenis van democratieën die zichzelf afschaften.Politieke tolerantie voor intolerantie?
Dode filosofen die nadenken over de paradox van tolerantie. Is er plaats voor antidemocraten in een democratie?Om deze redenen is het verbieden van antidemocratische partijen een slecht idee
In een democratie beslist de meerderheid. Als de meerderheid voortaan wil dat iemand anders beslist, dus niet meer de meerderheid, dan is dat heel jammer, maar het zij zo.Dit zijn goede argumenten voor een partijverbod
Niet-gewelddadige partijen die meer ruimte voor zichzelf opeisen dan voor anderen, of die af willen van het systeem van overlappende consensus, moeten geweerd worden.Wanneer moet je een politieke partij verbieden?
Laat de kiezer beslissen. Behalve wanneer vrije en eerlijke periodieke verkiezingen of onbeperkte mogelijkheden voor publieke discussie en onbeperkte informatievoorziening in gevaar komen.Hoe een democratie kan ontaarden in tirannie
Intolerante trekjes van het democratische stelsel. Over tweedracht en het algemeen belang, de tirannie van de meerderheid, apathie, publiekekeuzetheorie en pathologische politici.Betere alternatieven voor de parlementaire democratie
Parlementaire democratie als het minst intolerante systeem. Op zoek naar een stelsel met meer legitimiteit. Over systeemkritiek, Habermas' deliberatieve democratie, digitale democratie en loting.
Mooi stuk! Ik denk dat een oplossing wellicht te vinden is in het idee dat de staat toestemming moet hebben van ruim 50% van de kiezers om beleid te voeren. Waarom niet 75%? Dit zorgt er voor dat de overheid alleen dingen doet waar een tuime meerderheid van kiezers het me eens is. Ik zou dit ook combineneren met een soort van geldigheidstermijn voor alle wetgeving: wetten vervallen automatisch na (bijv) 10 jaar.