De eenzaamheid van het eigen hart
Het moderne individualisme heeft ons veel goeds gebracht, maar is doorgeschoten. De premoderne tolerantie van het gemeenschapsleven kan ons vooruithelpen. Maar hoe krijgen we meer gemeenschapszin?
De vorige aflevering ging over een afgelegen, premodern dorpje in het Zuid-Korea van 1966. De gemeenschap was springlevend, de zeshonderd inwoners bemoeiden zich intensief met elkaar, men bekommerde zich om elkaar, men had tijd voor elkaar. Ook als je over de schreef ging werd je niet uitgekotst; het dorp ging prat op zijn insim: grootmoedigheid. De antropoloog die het dorpje had beschreven, kwam vijfentwintig jaar later terug, en het dorp bleek in één generatie de moderniteit in te zijn gezeild. Mensen hadden geen tijd meer voor elkaar, tradities waren verbleekt, het was nu ieder voor zich en alles draaide om geld.
Wat in dat dorpje in vijfentwintig jaar gebeurde, daar hebben wij in Europa vijfhonderd jaar over gedaan. Wij zijn individualistisch geworden. Individualisme is onderdeel van de ontwikkelingen die zich de afgelopen vijfhonderd jaar hebben voorgedaan, waarnaar ik verwees onder de term moderniteit. Onze ethiek is individualistisch: alle ideeën worden herleid naar het individu. Wij zijn individualistisch gaan denken, en dat is uitzonderlijk. Voor premoderne en Aziatische denkers staat juist de menselijke gemeenschap voorop. Maar gemeenschappen zijn in onze cultuur aan het verdampen. De moderne mens leeft niet in gemeenschappen, maar in een samenleving, een maatschappij waar bijna niemand je naam nog kent. Waar vroeger de familie, de kerk, het gilde en de buren zich met je moraliteit bemoeiden, is dat nu enkel nog de overheid, de rechter en hooguit je werkgever.
In dat dorpje in Zuid-Korea hadden ze een andere vorm van tolerantie. Men bemoeide zich met elkaar; men sprak elkaar aan op traditie, familie, het belang van de gemeenschap en je welzijn. De normen waren tamelijk helder, maar er werd veel door de vingers gezien. Niemand was zonder zonde, dat wist iedereen. Je reputatie had eronder te lijden als je je misdroeg, maar ook met een twijfelachtige reputatie kon je nog prima functioneren in het dorp en aan gezelligheid bleef geen gebrek.
Onze moderne vrijheid is een andere. Moraliteit en het oordeel van je gelijken spelen minder een rol; overschrijd je een norm, dan is de eerste vraag: kom je ermee weg? De antropoloog Joris Luyendijk bestudeerde na de bankencrisis in Dit kan niet waar zijn (2015) de morele cultuur in de financiële sector in Londen. De cultuur was niet immoreel, zoals menigeen veronderstelde. De meeste individuen die daar werkten hadden een prima afgesteld moreel kompas. Maar de concurrentie werkte amoraliteit in de hand. Houd je aan de letter van de wet en verder speelt ethiek in het zakendoen geen rol van betekenis. De wet heeft de moraal verdrongen.
Wij zijn als samenleving veel onverschilliger geworden. Het bestwil van de ander speelt nauwelijks nog een rol, en zelfs als je vals speelt, hinder veroorzaakt of de samenleving tilt, is de kans niet groot dat je er door derden op aangesproken wordt. Bemoei je met je eigen zaken. De pakkans is laag, en als je een goede advocaat kunt betalen, kom je met veel weg.
Tegelijk kunnen overheden en de rechterlijke macht hemeltergend hard zijn. Sta je eenmaal te boek als belastingfraudeur of potentiële terrorist, berg je dan maar. Lankmoedigheid is dan zoek. Lex dura, sed lex: de wet is hard, maar het is nu eenmaal de wet.
Deze reeks gaat over vrijheid en tolerantie. De achterliggende vraag in dit artikel is: kunnen we nog terug naar een vorm van schappelijkheid als alternatief model van tolerantie? De vrijheid van de menselijke maat, waarbij je enerzijds niet genadeloos wordt afgerekend, maar anderzijds moet accepteren dat mensen elkaar onderling aanspreken op gedrag, en hun morele oordeel niet voor zich houden. Om die vragen te beantwoorden moeten wij ons verdiepen in de moderne individualisering en het verdwijnen van het gemeenschapsgevoel.
Romantisch individualisme
Individualisme had je hier altijd al. In eerste instantie als gevolg van de christelijke theologie van de vrije wil en de menselijke gelijkwaardigheid. Vergeet bovendien dat de kerk van Paulos haar aanhang zocht bij mensen die een bewuste keuze maakten zich aan te sluiten. Bekeringen had je voordien niet: je geloof, dat was de kerk van je volk en van je ouders. Het christelijke individualisme kreeg nog eens een extra zetje door Luther die zich tegenover de paus beriep op gewetensvrijheid. In die zin is het ironisch dat christelijke kerken zich zo druk maken over de individualisering. Zij hebben er zelf zo’n beetje hun bestaan aan te danken. Maar dat terzijde.
Vanaf 1750 kwam de Romantiek en ging de turbo erop, en in de 19e eeuw had de individualisering een flink gangetje bereikt. De zoekende mens had achtereenvolgens God gezocht, de moraliteit, de waarheid en zocht uiteindelijk zichzelf. Zichzelf ontdaan van historische ballast, knellende traditie, de moraliserende kerk, de burgerlijke familie, de bekrompen gemeenschap.
Men lijkt een soort op zichzelf, een ledemaat dat is losgerukt van de samenleving. (...) Ons romantische en ambulante karakter laat zich niet domesticeren. (...) We zijn aan onszelf verloren.
— William Hazlitt, Table-talk: essays on men and manners (1821)
De romantici van de 19e eeuw waren revolutionairen. De rede deed er niet zo toe, voorzichtigheid was verleden tijd. De bourgeoisie, met zijn compromis, voorzichtigheid en materialisme, dat was de vijand.
De 19e eeuw had een dorst naar sterke emoties, schreef de romancier Stendhal. Je waarde werd bepaald door de nobelheid van de gevoelens die je uitte, de elegantie of grootsheid van je emoties, ongeacht wat je ermee bereikte. Het ging om het eeuwige, het onvergankelijke, de liefde, de passie, gevoeligheid, verbeelding, waardoor de romantici verstrikt raakten in hun fantasieën en moeite hadden om hun dromen van de werkelijkheid te onderscheiden. De Franse playboy-componist Berlioz verlangde ernaar een struikrover te zijn op Sicilië en 'magnifieke misdaden te zien'.
Romantici haatten de wereld zoals die was, hun passies verteerden en kwelden hen, zij waren vurig en nerveus, de kinderen van angstige moeders en afwezige vaders, schreef de dichter Alfred de Musset. ‘Dertig jaar lang’, schreef de Franse historicus Hippolyte Taine, ‘was elke jongeman een kleine Hamlet, walgend van alles, niet wetend wat te verlangen, te geloven of te doen, ontmoedigd, twijfelend, verbitterd, behoefte hebbend aan geluk, kijkend naar de punten van zijn laarzen om te zien of hij daar toevallig niet het systeem van de wereld zou kunnen vinden.'
Romantici wilden de wereld verbeteren, maar dan op basis van hun dromen. Ze bepleitten een sociaal geweten en waren pioniers van sociale hervorming, maar hun dromen waren onpraktisch en utopisch. Het hier en nu was niet de realiteit.

De invloed van Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) is niet te missen. In zijn leven was hij al wereldberoemd. Al voordat het woord Romantiek was uitgevonden liep hij als romanticus in de 18e eeuw op de troepen vooruit.
Ik wil mijn gelijken een mens laten zien in de volle waarheid van de natuur, en deze mens, dat ben ik. Alleen ik. Ik voel mijn hart, en ik ken de mens. Ik ben niet gemaakt zoals anderen die ik heb gezien; ik durf te geloven dat ik niet gemaakt ben zoals wie dan ook. Als ik niet beter ben, dan ben ik op zijn minst anders. De mal waarin ik ben gegoten: of de natuur er goed of slecht aan heeft gedaan om die te breken, valt pas te beoordelen nadat ik gelezen ben.
— Jean-Jacques Rousseau, Confessions, Livre I (1782)
Gum je alle oude banden uit, de familie, de traditie, de gemeenschap, dan leidt dat onherroepelijk tot verlies van identiteit. De zoektocht naar een authentieke identiteit was dan ook kenmerkend voor de romantische individualist. Voor de oude banden kwam de natuur in de plaats, dat was de plek waar je jezelf kon zijn, of anders de vluchtige contacten op reis of in de stad, waar je op zijn minst anoniem kon blijven. Hooguit de natie was abstract genoeg om je aan vast te klampen, vandaar het romantische nationalisme van Herder. Over de eigenheid van de natie gaf hij hoog op.
Maar het westerse individualisme kwam niet alleen van de christelijke kerk en de romantici. Het individualisme had nog een andere aanloop. De westerse filosofische traditie is namelijk overstelpend individualistisch.
Het individualisme van de Westerse filosofie
Om te beginnen met de epistemologie. Alleen van het bestaan van onszelf kunnen wij zeker zijn, stelde Descartes. Alleen individuele ervaringen kunnen leiden tot kennis, stelden de empirici. Het geheel is de som der delen, stelde Hobbes: wij kunnen het geheel pas begrijpen als wij de onderliggende oorzaken kennen. Sociale verschijnselen kun je alleen begrijpen door een begrip van de beweegredenen van de menselijke individuen, verduidelijkte Karl Popper.
En dan de ethiek. Kant zag de individu als een doel op zichzelf, bekleed met Würde. De gemeenschap of de samenleving is louter een middel, zou je kunnen concluderen. Ook zag Kant het individu als moreel autonoom. Daarmee stond hij in de christelijke traditie, waarin de mens uiteindelijk alleen aan God verantwoording verschuldigd is. Iedereen is gehouden om zijn eigen gedrag te toetsen in het licht van de kennis die van God afkomstig is, schreef Tomasso d’Aquino al. Met het wegvallen van religieuze moraliteit kan er uiteindelijk maar één persoon morele keuzes voor je maken, en dat ben je zelf, vond de existentialist Sartre, in navolging van Nietzsche onder andere. Wij zijn veroordeeld tot vrijheid, schreef hij. Het christelijke leerstuk van de vrije wil is al zo oud als het christendom zelf.
Net zo liberaal individualistisch is de idee van een persoonlijke levenssfeer, een innerlijke wereld waar ongenodigden geen toegang tot hebben. Over zichzelf, zijn eigen lichaam en geest, is de individu soeverein, schreef John Stuart Mill. Die idee bestond al in het christelijke mysticisme die het innerlijke leven cultiveerde. Augustinus schreef al over God die hem innerlijker was dan zijn meest innerlijke deel. Wij zijn Gods eigendom, schreef John Locke, en dus moet iedereen met zijn tengels afblijven van ons eigendom, ons leven en onze vrijheid. Sterker nog: die rechten zijn onderdeel van het natuurrecht: rechten die wij tegenover iedereen kunnen inroepen die ons te na komen.
Elke individu is bovendien uniek, vond Rousseau, en wij moeten onze uniciteit koesteren en cultiveren. De diversiteit die daardoor ontstaat, de interactie tussen al die unieke individuen, leidt tot een prachtige, inspirerende dynamiek, voegde Mill daaraan toe.
Gemeenschappen en samenlevingen ontlenen hun bestaansrecht aan de wil en de belangen van de individuen die daar deel van uitmaken, dat is de portee van het sociaal contract zoals uitgewerkt door onder meer Hobbes en Rousseau.
Ook de economie kan alleen drijven op particuliere afwegingen, ondernemingszin, zucht naar economisch gewin en particulier eigendom, vonden Locke en Mandeville. De effectiviteit van dat systeem werd later beschreven door Adam Smith en David Ricardo. Economische dwang is de weg naar horigheid, schreef Friedrich von Hayek. De mens is zelf het beste in staat om te bepalen wat hem gelukkig maakt, vonden de utilitaristen. Het grootste opgetelde geluk bereik je door mensen zo veel mogelijk zelf te laten bepalen waar zij happy van worden.
Noord-Amerikaans individualisme verovert de wereld
In zijn geruchtmakende boek Bowling alone (2000) beschreef de socioloog Robert Putnam (geb. 1941) de afname van sociaal kapitaal in de Verenigde Staten sinds het midden van de 20e eeuw. Putnam betoogt dat Amerikanen steeds meer losgekoppeld zijn van familie, vrienden, buren, clubjes en democratische structuren, wat leidt tot een afname van maatschappelijke betrokkenheid, onderling vertrouwen en betrokkenheid bij de gemeenschap. Hij gebruikte de metafoor van de bowling om deze trend te illustreren: hoewel er meer Amerikanen bowlen, doen er minder mee aan bowlingcompetities. De eenzame bowler is een metafoor voor de staat van de samenleving.
In zijn boek The upswing (2020) probeerde Putnam dit fenomeen te verklaren. Met vernuftige variabelen laat hij zien dat de Amerikaanse gemeenschapszin in 1960-1962 haar hoogtepunt had, en sindsdien gestaag aan het kelderen is. Individualisme viert hoogtij, en een kentering is nog lang niet in zicht.

Een eenduidige verklaring bestaat niet. Putnam ziet meerdere oorzaken:
Urbanisering en suburbanisering: een trek van plattelandsgemeenschappen naar de stad.
Technologie, en dan met name de verspreiding van de televisie en de auto.
Ontkerkelijking.
Verdwijning van het traditionele gezin met moeder de vrouw thuis, en voor de kostwinner een negen-tot-vijf-baan.
En, volgens Putnam de belangrijkste: de doorbraak van de op individualisme gerichte populaire cultuur.
Inwoners van grote taalgebieden kijken vaak niet verder dan hun neus lang is. Die neiging heeft Putnam ook. Bij de populaire cultuur verwijst hij naar Amerikaans individualisme in de twintigste eeuw, te beginnen met schrijvers als Hemingway en Fitzgerald, die gedesillusioneerd uit de Eerste Wereldoorlog kwamen en in de jaren ‘20 een nihilistische, op het individu gerichte cultuur vertegenwoordigden. De crisis van de jaren ‘30 en de oorlog van de jaren ‘40 doorbraken dat patroon: nu even samen de schouders eronder. Het idealisme van John Steinbecks boeken en Frank Capra’s films weerspiegelde dat. Maar na de Tweede Wereldoorlog kwam het individualisme terug in de populaire cultuur. Putnam noemt Salingers Catcher in the rye (1951), Kerouacs On the road (1957), de gekwelde James Dean in de film Rebel without a cause uit 1955, en de filosofische roman Atlas shrugged van Ayn Rand uit 1957. Kenmerkend noemt hij ook de overgang van de sociaal geëngageerde Bob Dylan naar zijn zogeheten “ik-periode” die begon in 1965. De Amerikaanse popcultuur heeft inderdaad de hele wereld de individualisering ingetrokken.
Maar de individualiseringstrend die Putnam beschrijft liep natuurlijk al veel langer, zoals wij zo-even al zagen. Al vanaf Rousseaus eerste geschriften in 1750 om precies te zijn. Wat niet zou moeten verbazen is waarom het individualisme ook de Verenigde Staten twee eeuwen later de overhand kreeg, maar waarom de gemeenschapszin het in de Verenigde Staten zo lang heeft volgehouden.
De Verenigde Staten waren een anomalie. Het meest informatief daarover was de Franse denker Alexis de Tocqueville (1805-1859), in zijn tweedelige studie over de Verenigde Staten, De la démocratie en Amérique (1835/1840). Individualisme zag hij als gevaar voor de democratie. Want iedereen zal zich terugtrekken in zijn particuliere leven, “teruggeworpen op de eenzaamheid van het eigen hart.” Je hebt met niemand meer wat te maken; je leven speelt zich achter de voordeur af. Dat is gevaarlijk voor de democratie: door de onverschilligheid van de burger krijgt de staat te veel macht. En die macht kan worden uitgeoefend (en misbruikt) door een handjevol volksmenners, wat de onverschilligheid en onmaatschappelijkheid van de burgers nog eens zal doen toenemen. Toch deed dit fenomeen zich nog niet voor in de Verenigde Staten toen Tocqueville daar op reis was. Hij zag dat de Amerikanen sociaal nog heel betrokken waren, met een actief maatschappelijk leven en met het belang van de publieke zaak voor ogen. De kerkelijke (onder meer puriteinse) achtergrond van veel immigranten zag hij als een belangrijke oorzaak, evenals het egalitarisme van de nieuwe bewoners: de erfelijke hiërarchie van het oude Europa speelde in de nieuwe kolonie geen rol meer.
Kritiek op het individualisme
De Westerse individualisering is dus een trend die al minstens tweeduizend jaar gaande is. Niet tot ieders genoegen. Maar tegenstemmen tegen het Europese individualisme hadden altijd iets van een achterhoedegevecht, en om het tij te keren moet je van goeden huize komen.
De term individualisme is eind 18e eeuw gemunt door tegenstanders, als reactie op de Franse Revolutie. Reactionairen als Edmund Burke en Joseph de Maistre zagen de beschaving ten onder gaan in een asociale, onbeschaafde, onsamenhangende chaos. De samenleving zou volgens Burke verkruimelen door het egoïsme van de individu. Je moet mensen in hun verlangens beknotten, hun wil beheersen, en hun passies onderwerpen, anders loopt de boel uit de hand. Daarom heb je religie nodig, vond De Maistre. Mensen kunnen niet zonder bevoogdende autoriteit, anders vervallen we in anarchie.
Niet alleen reactionairen zagen de wereld al ten onder gaan aan het individualisme, ook socialisten en communisten zagen het somber in. In de woorden van de revolutionair Louis Auguste Blanqui: "Communisme beschermt het individu, individualisme betekent zijn ondergang.” De bevrijding uit de ketenen van de kerk was een stap in de goede richting. De autonomie die mensen daardoor hadden, kon alleen resulteren in een keuze voor het collectief. “Socialisme is de logische voltooiing van het individualisme”, schreef Jean Jaurès.
Over de autonomie van de mens onder het communisme komen wij later nog te spreken, als wij het gaan hebben over het begrip positieve vrijheid zoals Isaiah Berlin ons voorhield. Ik verklap geen geheim als ik zeg dat de menselijke autonomie onder het communisme niet hoog scoort.
Zelfs een liberaal als Benjamin Constant was beducht voor het isolement van het op zichzelf aangewezen individu:
Het natuurlijke effect (van de moderne maatschappij) is dat ieder individu zijn eigen centrum wordt. Maar wanneer ieder zijn eigen centrum is, is iedereen geïsoleerd. Wanneer iedereen geïsoleerd is, zijn wij niets dan stofkorrels. Als het onweer komt, wordt stof modder.
— Benjamin Constant, geciteerd in Tzvetan Todorov, Benjamin Constant. La passion démocratique (1997)
Daar had Constant een punt. Als macht je prioriteit is, heb je misschien meer aan een veld stofkorrels. Die zijn makkelijker te manipuleren dan een veld met rotsblokken.
Ook op een meer fundamenteel niveau was er kritiek op het individualisme. Het welzijn van het individu zou niet de maat moeten zijn, maar het gedijen van structuren, van samenwerkingsvormen en gemeenschappen, stelde de socioloog Auguste Comte.
Een samenleving kun je niet meer ontleden in individuen dan een geometrisch oppervlak in lijnen, of een lijn in punten.
— Auguste Comte, Système de politique positive (1851)
Met dat laatste ben ik het niet eens. Het welzijn van de individu kan prima de maatstaf zijn. Als het goed is, dragen samenwerkingsvormen en gemeenschappen daaraan bij. Als collectieven en genootschappen gedijen, maar de individuele leden zijn diep ongelukkig, dan heb je je prioriteiten niet goed op orde. Je kunt een lijn beter in punten ontleden dan een punt in lijnen.
De natiestaat als surrogaatgemeenschap
Met de Franse Revolutie boette de kerk aan macht en moreel gezag in. Maar of er inderdaad chaos en modder zou ontstaan, valt niet met zekerheid te zeggen. Want met de afname van de betekenis van de kerk nam de natiestaat de opengevallen ruimte in. De macht werd gecentraliseerd in de hoofdsteden, waar een almaar uitdijend bestuursapparaat steeds meer greep kreeg op het dagelijkse leven van de burgers. Kleine gemeenschappen verdwenen, en werden verdrongen door een verstedelijkte, nationale samenleving. Die ontwikkeling is nog steeds gaande. Ontkerkelijking, internationalisering, verstedelijking, digitalisering: allemaal leiden zij tot een afname van gemeenschapsleven. Zelfs bij de winkelkassa praat je met niemand meer; streepjescodes kun je zelf ook best scannen, daar heb je geen mens voor nodig.
In plaats daarvan vormen wij een ‘nationale gemeenschap’. De natiestaat als surrogaatgemeenschap, met een vlag en een volkslied, een eigen taal, massamedia, sociale media, celebrities, een parlement, en sporthelden om voor te juichen. Het probleem is alleen: met miljoenen mensen kun je geen gemeenschap vormen. Gemeenschappen bestaan uit een paar honderd mensen die elkaar kennen en dagelijks met elkaar omgaan. Een dorp of buurt, de mensen van je werk of van de kerk of van de badmintonclub. Geen natiestaat van miljoenen.
Typerend aan totalitaire regimes is dat zij proberen om de sociale kenmerken van de gemeenschap op nationaal niveau af te dwingen, met sociale controle en zo. Maar dat loopt nooit goed af: mensen zijn niet zo gediend van massasurveillance, een verklikkersmaatschappij en geheime diensten, en bureaucratieën leggen het af tegen de effectiviteit van dorpsroddel, een buurvrouw die de speeltuin in de gaten houdt, en de buurtopa die een jonge vandaal de oren wast.
De nadelen van het individualisme
Is ons individualisme doorgeslagen? Niet in de zin dat het individuele welzijn de maatstaf der dingen is. De zondebok, de goeden die maar onder de kwaden moeten lijden: onze compassie verzet zich tegen het slachtofferschap van mensen die aan het systeem onderdoor gaan. Al is het systeem op papier nog zo mooi: als er mensen buiten de boot vallen, dan deugt het systeem niet.
Maar dat neemt niet weg dat individualisme wel degelijk kan doorschieten.
Individualisme kan doorschieten in egoïsme en entitlement. Mensen kijken niet meer naar elkaar om, leven zonder compassie langs elkaar heen. Mensen gaan parasitair gedrag vertonen, waarbij de medemens er louter is om van te profiteren. Soms moet je investeren in samenwerkingen om er later de vruchten van te plukken. Als mensen die opoffering niet accepteren, of niet vertrouwen in de voordelen op langere termijn, dan komen samenwerkingen niet meer tot stand. Wij zijn groepsdieren van nature: het wegvallen van verbinding, groepen en gemeenschappen kan leiden tot isolement en vervreemding. Je kunt letterlijk ziek worden van eenzaamheid.
Kenmerkend aan gemeenschappen is dat zij zelfcorrigerend zijn. In gemeenschappen kennen de leden elkaar goed. Je hebt weinig voor elkaar te verbergen. Wij willen ons tegenover onze groep van onze beste kant laten zien. Er ontstaat een groepscultuur waarin normoverschrijdingen op een informele manier worden gecorrigeerd, met reputatie als valuta, en uitsluiting als ultieme sanctie.
Wie geen deel uitmaakt van zulke gemeenschappen, of alleen van heel vluchtige gemeenschappen, wordt niet meer gecorrigeerd, of haalt zijn schouders erover op. Vluchtige online gemeenschappen hebben daardoor lang niet zo’n gunstig effect als een gemeenschap waar je bijna dagelijks mee verkeert, waar je echt verdrietig bent als de groep zich tegen je keert, waar het pijn doet als je wordt verstoten.
Ons respect voor autoriteit is verdampt. Wij laten ons door niemand meer wat zeggen. Alles is ‘ook maar een mening’. Dat heeft zeker voordelen. Leeghoofdige ijdeltuiten die zich laten voorstaan op hun positie krijgen lik op stuk. Ministers, artsen, wetenschappers worden kritisch bevraagd en moeten zich in gewone mensentaal uitdrukken. Maar in gemeenschappen leren wij dat sommige leden simpelweg meer wijsheid in pacht hebben dan anderen. Gezag moet je verdienen, maar als je dat eenmaal hebt, dan hebben je woorden meer gewicht dan die van een luidruchtige pummel die zijn sporen nooit verdiend heeft.
Een individualistische samenleving is oppervlakkiger en makkelijker te manipuleren. In plaats van mensen die je persoonlijk kent en waar je al dan niet tegen opkijkt, komen er idolen, celebrities en influencers die je niet persoonlijk kent, en die bedreven zijn om je een eendimensionale werkelijkheid voor te spiegelen. Een politicus die je persoonlijk kent, waarvan je weet dat hij uit zijn mond stinkt en onaardig doet tegen zijn vrouw, neem je minder serieus dan de politicus die je alleen van het scherm kent, die wordt omringd door voorlichters en stylisten, die altijd gunstig wordt uitgelicht, en soundbites uit haar hoofd heeft geleerd.
De oplossingen van de communitaristen
De moderniteit bracht ons individualisme. Gemeenschappen smelten weg als sneeuw voor de zon. Dit artikel is geen pleidooi om het individualisme de rug toe te keren. Het heeft ons veel goeds gebracht. Maar ons individualisme schiet hier en daar door, en de revival van gemeenschappen zou ons leven mooier en dieper maken. In die mening sta ik niet alleen. Er is een groep sociologen, politicologen en filosofen die bekendstaan als communitaristen, die er net zo in staan.
Mensen zijn groepsdieren, en wij gedijen het beste in kleine gemeenschappen. In gemeenschappen vinden wij gezelligheid, verdiepen wij ons in elkaar, kunnen wij van elkaar leren, leren wij om met schappelijkheid en gemoedelijkheid met elkaar om te gaan, en ontstaat een morele cultuur waarin wij elkaar bijsturen. Een samenleving van individuen is een kille, egoïstische samenleving. In een samenleving die bestaat uit een mozaïek van gemeenschappen is het leven rijker, en heb je een minder sturende overheid nodig.
Lang niet alle kenmerken van premoderne gemeenschappen laten zich makkelijk verenigen met de zegeningen van de moderniteit. De herintroductie van nulsomdenken, erfelijke hiërarchie en religieuze dwang zou een achteruitgang betekenen. Maar er zijn ook elementen van de premoderne gemeenschap die prima verenigbaar zijn met onze idealen van autonomie en meritocratie. Want wij hebben meer gemeenschap nodig, en minder individualisme.
De vlaggendrager van het communitarisme was de Israëlische socioloog Amitai Etzioni (1929-2023), die bij leven wezenlijke invloed uitoefende op het denken van menig politicus. Hij zag het terugbrengen van de gemeenschap als een kwestie van bijsturen, niet als het afdanken van het individualisme. Een aantal van zijn ideeën waren zinvol, en zal ik hieronder uitwerken.

Maar Etzioni vermengde zijn pleidooien voor de revival van de gemeenschap ook met een conservatieve, moralistische en paternalistische agenda. Er zijn te veel echtscheidingen, vond hij, en dus zou een paar maanden bedenktijd voorafgaand aan een huwelijk een goede zaak zijn. Hij wilde kinderopvang ontmoedigen, hij was tegen de legalisering van narcotica omdat daar het verkeerde signaal van zou uitgaan, hij vond dat scholen zich moeten richten op karakterontwikkeling en morele vorming, hij wilde maatschappelijke dienstplicht voor adolescenten invoeren. Het is kenmerkend voor veel communitaristen die ik tegenkwam: er schemert meestal een dubbele agenda achter. Veel communitaristen willen de gemeenschap weer onder de gezegende deken van het ware geloof brengen, de premoderne hiërarchie herstellen of de eigen conservatieve moraal opleggen aan anderen. Niet voor niets hoor je pausen geregeld pleiten voor de terugkeer van de gemeenschap. Wij van WC-eend benadrukken het belang van een schoon toilet, vooral ook onder de rand.
Niet alleen reactionairen en conservatieven trekken aan de gemeenschap. Onder de vlag van civil society wensen sommigen de gemeenschap te politiseren. De gelauwerde politicoloog Benjamin Barber bijvoorbeeld. Iedereen wordt verondersteld belangen te hebben, en ideologieën, die verhandeld worden in belangenverenigingen en de politieke arena. Politiek als burgerplicht. Wie daar niet aan meedoet, wordt geframed als zelfzuchtig, ondankbaar en passief. Wie het door politiek gedomineerde nieuws niet volgt, geldt als ongeïnformeerd. De stad wordt bezaaid met standbeelden voor staatslieden, straten en vliegvelden worden vernoemd naar dode politici. Politieke leiders, niet zelden sjacheraars van dubieus moreel gehalte, worden neergezet als grote geesten en heldhaftige celebrities.
Een gepolitiseerde samenleving is niet het soort samenleving dat ik voor ogen heb. Wie aan het politieke spel van handel in belangen en idealen wil meedoen, moet zich vooral uitleven. Maar politiek polariseert ook, zet mensen en hun belangen en idealen tegen elkaar op. Collega’s die prima met elkaar door één deur kunnen, moet je niet tegen elkaar opzetten omdat de een linkse idealen heeft, en de ander rechtse. De betrekkingen tussen buren die op basis van schappelijkheid met elkaar omgaan, moet je niet vergiftigen met hoog opgespeelde controverses over immigratievraagstukken of het klimaat waar iedereen een mening over schijnt te moeten hebben.
En dan is er nog een derde rol waar de burger ingezogen wordt: die van de markt. De burger als consument wiens grootste genoegen zou zijn om rond te hangen in zielloze shopping malls, wiens grootste verlangen consumptie is, het nieuwste model auto, kleren waaraan je welvaart kunt aflezen, een huis vol impulsaankopen.
Waarom is de publieke ruimte zo slecht vormgegeven naar de menselijke maat? Omdat de grond voor gemeenten en projectontwikkelaars zo veel mogelijk moet opbrengen. Uniforme betonskeletbouw, zonder buitenruimte, aan rechte straten, dat is het efficiëntst en levert het meeste op. Wij moeten zo snel mogelijk naar een glanzende kantoorflat kunnen komen, en in onze vrije tijd met de auto naar de Ikea. Wie daar niet aan meedoet, wordt neergezet als achterlijk, onmodern of onaangepast, een buitenbeentje.
Politieke en religieuze leiders en corporates hebben niet altijd het beste met ons voor. Het gaat ze om controle. Het zijn krachtige magneten die ons in hun invloedssfeer willen zuigen, terwijl de burger het best tot zijn recht komt in haar eigen ruimte, zich thuis wil voelen met haar eigen familie, in haar eigen gemeenschap, het best gedijt als zij haar eigen ding doet en zelf haar doelen kiest, en met wie zij omgaat.
Zinvolle oplossingen
Ontdoe je het communitarisme van dubbele agenda’s en moreel paternalisme, dan streef je naar een samenleving met een menselijke maat, een samenleving waarin persoonlijke contacten voorop staan, waar individualisme niet ontaardt in egoïsme en entitlement, waarin mensen uit hun isolement komen en in vrijheid functioneren in verbanden waarin zij zich van nature thuis voelen: de kleine, overzichtelijke gemeenschap. Wie ziel en zaligheid zoekt in religieus moralisme, de politiek of in uitbundig materialisme, of de moderne anonimiteit van de metropool verkiest, moet dat vooral doen. Maar we hoeven niemand daarin aan te moedigen, net zo min als wij de vorming van gemeenschappen zouden moeten frustreren.
Wat kunnen we doen? Dat is nog niet zo makkelijk. Je kunt mensen moeilijk dwingen om lid te worden van de muziekvereniging of een hardloopclub te beginnen. Wat je misschien mag hopen, is dat zulke aandrang vanzelf ontstaat als mensen meer interacties met elkaar aangaan. Bij de speeltuin leer je iemand kennen, twee blokken verderop, die net zo’n passie heeft voor esoterie als jij, en die je uitnodigt voor een introductieavond over de Vrijmetselarij. Daar ontmoet je iemand uit een andere buurt die een nieuwe beleggingsclub wil beginnen. De buurt is de sleutel, althans dat hoop ik. En de dynamiek van de buurt in een stedelijke omgeving, dat is nog grotendeels onontgonnen terrein. Voor zover er in stedenbouw plaats is voor buurten, zijn die veel te groot en zijn ze slecht ontworpen. Met duizenden bewoners vormen zich geen gemeenschappen, zeker niet als de buurt gebouwd is voor efficiëntie en anonimiteit.
De gemeenschap in de stedenbouw
De Internationale Stijl bouwde vele mooie gebouwen, maar haar urbanistische theorie en praktijk verwoestten de stad. Ze schreef slechte wetten. Haar thema was uiteindelijk individualiteit; vandaar dat haar puurste creaties voorstedelijke villa's waren (...). Deze vierden het individu, vrij van geschiedenis en tijd. Er viel geen gemeenschap van te maken.
— Vincent Scully, The architecture of community, in: Peter Katz, The new urbanism: Toward an architecture of community (1994)

In planologie en architectuur kun je zorgen dat gemeenschappen vanzelf ontstaan. Groepeer wooneenheden zodanig dat er de bewoners vanzelf intensief met elkaar te maken hebben, met op loopafstand een basisschool, een horecagelegenheid, een huisartsenpost, een wijkagent, een supermarktje, een speeltuin, een sportveld, een parkje, een ruimte waar mensen vanzelf naar toe trekken als zij gezelschap zoeken. Zorg ervoor dat er ruimte is om samen te werken, of op afstand (een coworkingruimte bijvoorbeeld). Zorg dat in het wijkje jong en oud, rijk en arm, singles en gezinnen bij elkaar wonen. Waar de onderwijzer, de huisarts en de wijkagent zelf ook wonen.
Urbanologen ontwerpen doorgaans wijken met duizenden inwoners, maar dat is te groot om een gemeenschap te vormen. Hoe kleiner hoe beter, zo lang er in de wijk een winkeltje, een cafeetje en een schooltje kunnen functioneren. De drempel schijnt te liggen rond de duizend inwoners per wijk, maar iets minder zou nog beter zijn. Dat is inderdaad duurder. Het buurtwinkeltje zal geen kiloknaller zijn, grotere scholen zijn efficiënter, en de wijkagent zal zich misschien af en toe vervelen. Dat is helemaal niet erg. De inefficiëntie betaalt zich terug in de vorm van lagere criminaliteit, meer normbesef, meer samenwerking, meer initiatief en dynamiek, lager verzuim, misschien zelfs in een hogere belastingmoraal.
Moet iedereen in zo’n wijkje gehuisvest worden? Natuurlijk niet. Wie de voorkeur geeft aan galerijflat, vinexwijk of boerderette heeft die vrijheid. Vooralsnog wemelt het daarvan. Planologie is een kwestie van generaties. Het is simpel: als de kleinschalige wijk aanslaat, komen er meer van. Zo niet, dan niet.
Herwaardering van reputatie in de gemeenschap
Reputatie is in premoderne gemeenschappen een belangrijke drijfveer voor goed gedrag. Heb je een goede reputatie, dan krijg je makkelijker dingen gedaan. Heb je een slechte reputatie, dan betekent dat niet meteen dat je wordt uitgekotst, maar het schrikt wel af. Naming en shaming kan je voor eeuwig wereldwijd achtervolgen, zeker als de details op internet belanden. Dat is te hardvochtig. Maar ik denk dat wij onze gevoeligheid voor pricacy te ver hebben opgerekt. Het zou enorm afschrikken als in je eigen gemeenschap offline bekend werd dat je veroordeeld bent voor drugshandel, oplichting of mishandeling. Laat er maar flink geroddeld worden.
Later in deze reeks zal ik uitgebreider stilstaan bij tolerantie in het strafrecht.
Geen morele rechten maar plichten
Ik schreef er al eerder over: wij moeten afscheid nemen van rights talk. De morele idealen die wij nu formuleren als rechten, moeten vertaald worden in plichten. Rechten creëren een mentaliteit van entitlement, verleggen de verantwoordelijkheid naar een ander, ze zorgen voor polarisatie, ze onderdrukken een morele discussie en ondermijnen consensus. Wij hebben geen recht op schone lucht, wij hebben de plicht om te zorgen voor schone lucht voor iedereen. Wij hebben geen recht op vrije meningsuiting; wij moeten zorgen dat iedereen vrijelijk zijn mening kan uiten. Enzovoort.
Om kort te gaan
De achterliggende vraag in dit artikel was: kunnen we nog terug naar een vorm van schappelijkheid als alternatief model van tolerantie? De vrijheid van de menselijke maat, waarbij je enerzijds niet genadeloos wordt afgerekend, maar anderzijds moet accepteren dat mensen elkaar onderling aanspreken op gedrag, en hun morele oordeel niet voor zich houden. Het zou voor beginnende criminaliteit een slok op een borrel kunnen schelen, en het normbesef zou er flink op vooruit kunnen gaan.
Individualisering is in onze cultuur al tweeduizend jaar gaande, beweerde ik in dit artikel. Die trend buig je niet zomaar om, als je dat al zou willen. Je kunt hooguit een beetje bijsturen. Bijvoorbeeld door meer te spreken over morele plichten, en minder over rechten.
De verdamping van gemeenschappen is van recenter datum, en verdient het om bestreden te worden. Maar dan zonder dubbele agenda: reactionair moralisme, kerkelijk paternalisme en politisering kunnen wij missen als kiespijn.
In dit artikel heb ik betoogd dat mensen zich van nature thuis voelen in gemeenschappen, en dat met name in de planologie wij kansen laten liggen die voor het oprapen liggen. De transformatie van stadswijken naar natuurlijke gemeenschappen van hooguit duizend inwoners zouden weleens een ommekeer kunnen betekenen. Wie pakt de handschoen op?
Meer lezen?
Alexis de Tocqueville, De la démocratie en Amérique (1835/1840), ook in Engelse vertaling online beschikbaar als Democracy in America
Ferdinand Tönnies, Gemeinschaft und Gesellschaft (1887/1920), ook in Engelse vertaling online beschikbaar als Community and society
Steven Lukes, Individualism (1973)
Theodore Zeldin, France 1848–1945, hoofdstuk 16, Individualism and the emotions (1977)
Robert Bellah c.s., Habits of the heart. Individualism and commitment in American life (1985)
Robert Bellah c.s., The good society (1991)
Amitai Etzioni, The spirit of community (1993)
Peter Katz, The new urbanism: Toward an architecture of community (1994)
Benjamin Barber, A place for us (1998)
Cosmo Howard (red.), Contested individualization. Debates about contemporary personhood (2007)
Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn (2015)
Robin Dunbar, Richard Sosis, Optimising human community sizes, Evolution and Human Behaviour (2018)
Robert Putnam, Bowling Alone. The collapse and revival of American community (2000/2020)
Robert Putnam, The upswing (2020)
Daniel Bell, Communitarianism, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2001/2024)
Dit was de tweede aflevering in de reeks over vrijheid en tolerantie, over individualisme en gemeenschapszin. De vorige aflevering ging over tolerantie in premoderne gemeenschappen. De volgende aflevering gaat over paternalisme.