Zo kwamen wij in de moderniteit terecht
Met de Reformatie brak de moderniteit aan, met welvaart en onbehagen tot gevolg. Lees hoe de moderniteit ons leven nog steeds domineert, en de grote thema's van tolerantie beheerst.
Engeland telt mooiere streken dan Staffordshire. Het landschap van de Midlands is niet zo inspirerend. Middenin ligt de industriestad Stoke-on-Trent. Zoek online naar de reputatie van de stad, en je stuit op termen als “grimmig” en “de stad zonder hoop.” Door de stad loopt de rivier de Trent, die rode klei afzette in de vallei. Vlakbij werd ook steenkool gewonnen. Door de aanwezigheid van klei en steenkool wemelde het er al sinds de vroege middeleeuwen van de pottenbakkerijen. Kleine bedrijfjes die meestal van vader op zoon werden overgedragen, en waar weinig geraffineerd aardewerk werd geproduceerd.
Wedgwood, de moderne pottenbakker
In een van die pottenbakkersfamilies kwam in 1730 Josiah Wedgwood ter wereld. Hij werd unitarisch opgevoed, een betrekkelijk vrijzinnige protestantse stroming buiten de Church of England. Totdat hij, na de dood van zijn vader, als veertienjarige aan de slag moest als leerling-pottenbakker, bezocht hij een calvinistisch-puriteinse school. Sinds de door John Locke geïnspireerde Act of Toleration van 1688 was het niet zo’n punt meer als je niet bij de Church of England kerkte. Het unitarisme verhield zich goed met de Verlichting: God was niet alleen te vinden in de Bijbel, maar ook in de natuurlijke wereld. Wetenschap en geloof gingen hand in hand.
Na leerjaren in een aantal familiebedrijven begon Josiah als dertigjarige voor zichzelf. Het Engelse aardewerk was nog niet bijster verfijnd. Door toegenomen welvaart was er grote behoefte aan mooi servies als statussymbool, vooral ook door de stormachtige populariteit van thee op het eiland. Het mooiste aardewerk kwam nog van overzee: de rijksten dronken hun thee uit Chinees porselein. Aanvankelijk produceerde Wedgwood rijk gedecoreerd rococo-aardewerk, maar toen de mode strakker en eenvoudiger werd, brak hij door met de blanke creamware serviezen. Al gauw opende hij een winkel in Londen, en gaandeweg vonden zijn producten aftrek in heel Europa, vooral ook onder de Europese vorstenhuizen.
In zijn biografie komt Wedgwood naar voren als een serieuze, hardwerkende, capabele zakenman. Zijn succes had hij te danken aan een combinatie van innovaties: technisch, financieel, artistiek en zakelijk, en zijn vermogen om talent aan zich te binden. Bij pottenbakken komt meer chemie kijken dan je zou vermoeden. Je moet de eigenschappen van elke kleisoort kennen, de mengverhoudingen beheersen, de toevoeging van metalen en mineralen aan de klei, en de beheersing van de temperatuur in de ovens. Ook voor het glazuur is goede chemische kennis essentieel. Hierin ging Wedgwood systematisch te werk, waarbij hij ook een beroep kon doen op een uitstekend netwerk van bevriende natuuronderzoekers. Ook voor artistieke innovatie wist Wedgwood een groot aantal kunstenaars aan zich te binden voor ontwerp en de beschildering van zijn vazen en serviezen. Zijn zakelijke talent kwam tot uiting in een fijn gevoel voor marketing en de modes van de tijd.
Wedwood wilde expansie. Er kwamen kanalen die Staffordshire een betere verbinding gaven met de zeehavens. Om de winstgevendheid te verbeteren pionierde Wedgwood met cost accounting, zodat hij precies inzicht had in de vaste en variabele kosten van zijn producten. Hierdoor kwam hij erachter dat de variabele kosten in het niet vielen bij de vaste kosten. De kosten van personeel en grondstoffen waren laag in verhouding tot de kosten van de apparatuur en de ovens. Bedrijfseconomisch lag het in de rede om het productievolume op te schroeven, zodat de bedrijfsmiddelen intensiever gebruikt werden.
De aardewerkindustrie was in de 18e eeuw nog ambachtelijk georganiseerd. Pottenbakkers waren vaklui die een schotel of een vaas van klei tot afbakken in handen hadden. Het duurde jaren voordat je dat vak in de vingers had. Meester-pottenbakkers waren daardoor schaars, en dat wisten zij zelf maar al te goed. De arbeidsethos was laag en de looneisen waren hoog. Berucht was ‘Sint Maandag’: op de eerste dag van de week kwam er weinig uit hun handen.
Wedgwood gooide het roer om. Het arbeidsproces werd opgesplitst. Er kwam een soort lopende-bandsysteem, met specialisten voor elk onderdeel van het fabricageproces: draaiers, schilders, slijpers, polijsters, graveurs, spuiters. Ook de aansturing van de fabriek werd gebureaucratiseerd. Er werd een klerk voor de fabricage aangesteld, een functionaris van maten en gewichten, en inspecteurs voor personeelszaken. Het productievolume spoot erdoor omhoog, de kostprijs daalde. De fabriek kon toe met minder gespecialiseerd, goedkoper personeel.
Wedgwoods moderniteit beperkte zich niet tot zijn bedrijfsvoering. Hij was een vurig voorstander van vrijhandel en afschaffing van protectionisme. Toen de gelijkgezinde industrieel Boulton dreigde om ook in het aardewerk te stappen, toonde Wedgwood zich niet onder de indruk: van concurrentie zou de industrie alleen maar profiteren.
Sinds 1707 vormden Engeland, Schotland en Wales samen één koninkrijk: Groot-Brittannië. Onder het koningschap van een reeks achtereenvolgende Georges stelde het Verenigde Koninkrijk zich in de 18e eeuw als zelfbewuste natiestaat op, een soevereine handelsnatie, koloniale macht en op zee haast onaantastbaar. Wedgwood dreef van harte mee op die golven van patriottisme. Met chauvinistische taferelen van nationale helden en gewonnen veldslagen droeg Wedgwood daar bewust aan bij.
Hoewel inmiddels ook nog hofleverancier, stond Wedgwood kritisch tegenover de monarchie. Het moest stukken moderner en democratischer. Toen de koloniën in Noord-Amerika zich in 1776 onafhankelijk verklaarden, vond Wedgwood dat het koninkrijk dat maar had te accepteren. Wedgwood bepleitte vrijhandel, minder corruptie, lagere belastingen en hervorming van het kiesstelsel. De koning en zijn aristocratische kliek stonden vernieuwing in de weg.
De Franse Revolutie van 1789 kon daarom op Wedgwoods enthousiasme rekenen. Na de val van de Bastille schreef hij aan zijn vriend Erasmus Darwin (de opa van…): 'Ik weet dat u zich met mij verheugt over de glorieuze revolutie die in Frankrijk heeft plaatsgevonden. De politici vertellen mij dat ik als fabrikant geruïneerd ben als Frankrijk haar vrijheid krijgt, maar ik ben bereid mijn kans te wagen in dat opzicht.'
Wedgwood was ook begaan met de medemens. In 1787 liet hij medaillons produceren met een Afrikaanse slaaf op zijn knieën, met de tekst: "Ben ik dan geen mens, geen broeder?” De opbrengst kwam ten goede aan de Society for the Abolishment of Slavery.
Hieronder kun je een korte documentaire bekijken over het leven en werk van Josiah Wedgwood.
Maar wat boeit je deze pottenbakker? Omdat Wedgwood een veranderde tijdsgeest illustreert, met een term die hijzelf ook vaak gebruikte: moderniteit. Ik sluit de reeks over tolerantie en het christendom af met de moderniteit die deels het gevolg was van de mentaliteitsverandering waar wij het de vorige afleveringen over hadden.
Moderniteit en Reformatie
Martin Luther was een opmerkelijk mens en een begaafd theoloog. Maar zijn historische betekenis is groter dan de mens Luther. Voordat Luther aan de weg timmerde, waren er ook anderen die de autoriteit van de kerk van Rome hadden uitgedaagd. Maar door een samenloop van omstandigheden slaagde Luther waar anderen faalden.
Zo werd de Reformatie de sleutel tot een groot aantal historische processen. Sommige daarvan, zoals de individualisering, waren al eeuwen eerder begonnen. Sommige, zoals het ontstaan van de constitutionele democratie, zouden pas veel later beginnen, maar zijn te herleiden tot de beweging die de Reformatie op gang bracht. Andere, zoals het ontstaan van massacommunicatie, zijn niet veroorzaakt door de Reformatie, maar Luthers reformatie was waarschijnlijk niet geslaagd zonder het gedrukte boek. En dan zijn er nog processen waarin de Reformatie zelf een sleutelrol speelde, zoals de ontwikkeling van het kapitalisme en de wetenschappelijke revolutie.
Dit artikel gaat over de moderniteit, die een enorme impuls kreeg met de Reformatie. Als je uitzoomt, en dat doe ik graag, kun je dit hele tolerantieproject zien als een commentaar op de moderniteit.
Ik bespreek de volgende essentiële elementen van de moderniteit:
Secularisering
Scheiding van kerk en staat
Individualisering en egalitarisme
Van gemeenschap naar samenleving
Natiestaten en nationalisme
Constitutionele democratie
Mensenrechten, vrijheid en gelijkheid, ideologie
Globalisering en massamedia
De wetenschappelijke revolutie
Commodificatie
Het thema is erg groot om in één artikel te behandelen. Ik leg ze de elementen van moderniteit alleen maar even kort uit, ik leg een link met de geschiedenis van het christendom, zet uiteen of zij later nog aan bod komen als er een verband is met tolerantie, en ik probeer kort te schetsen welke complicaties eraan verbonden zijn.
Secularisering
De Schotse socioloog Steve Bruce heeft de complexe relaties tussen Reformatie, secularisering en moderniteit gemodelleerd. Uiteraard valt over details te twisten, maar hij heeft zijn punt gemaakt. Onderstaand een vereenvoudigde weergave van zijn model. Je ziet allerlei elementen van de moderniteit verweven met elkaar, met de Reformatie en met de secularisering.
Tot pakweg de 11e eeuw speelde de kerk een ondergeschikte rol in het dagelijkse leven van de doorsnee Europeaan. In naam was iedereen christen, maar als je je niet geroepen voelde, stond de kerk op een afstand. Met de opkomst van een handelsklasse, verstedelijking en verbrokkeling van het feodalisme trok de kerk vanaf de 11e eeuw geleidelijk de touwtjes aan. Maar tot aan de Reformatie bleef de theologische kennis van de gewone man gering. Tenzij je een gevaar werd voor de macht van de kerk, kon je er prima je eigen ideeën op nahouden. Middeleeuwse tolerantie was er vooral een van gemoedelijkheid en schappelijkheid.
Met de Reformatie zou dat veranderen. Theologische discussies werden op het scherpst van de snede uitgevochten. Geletterde burgers kregen nu ook toegang tot de Bijbel in de eigen taal, met wild uiteenlopende interpretaties tot gevolg. Waar je tot aan de Reformatie algemeen christelijk was (het woord katholiek was nog niet in zwang), werd je geloofsgemeenschap nu een individuele keuze, en een onderdeel van je identiteit.
Het was nog maar een kwestie van tijd voordat de discussie over geloofsvrijheid zou leiden tot nieuwe inzichten die het begin zouden betekenen van de secularisatie. Vooral de rol van Pierre Bayle was groot. Om een goed mens te zijn, hoef je geen gelovige te zijn. En kennis en geloof moet je niet met elkaar willen verenigen. Zo belandde de kerk steeds meer in de coulissen van het dagelijkse leven: geloof werd een individuele, persoonlijke kwestie. Discussie over het tolereren van ongewenst gedrag, ongewenste meningen en ongewenste mensen verplaatste zich van de theologie naar politieke en sociale theorie.
Geleidelijk werd het maatschappelijk steeds meer geaccepteerd als je je niet meer in de kerk liet zien. De trend in Europa loopt al eeuwen, en is onomkeerbaar. Over een paar generaties speelt het georganiseerde christendom in Europa nog maar een marginale rol, kijk hieronder maar naar de achteruitgang van het christendom in het bestek van een halve generatie (12 jaar).
Scheiding van kerk en staat
Onderdeel van de moderniteit is een scheiding van kerk en staat. De kerk oefent in Europa formeel hoegenaamd geen invloed meer uit op staatszaken. Aan de scheiding van kerk en staat heb ik eerder een heel artikel gewijd. Daar heb ik verder weinig aan toe te voegen.
Door de Reformatie werd de invloed van de kerk in staatszaken herijkt. In staatszaken had de kerk zowel in lutherse als in calvinistische staten nog wel invloed, maar weinig macht.
Dat betekent niet dat de kerkelijke moraliteit geen invloed heeft op het overheidsbeleid. Via het democratische proces oefenen christelijke kiezers wel degelijk invloed uit. Maar door voortschrijdende legalisering van bijvoorbeeld het homohuwelijk, euthanasie en abortus zie je in Europa dat de kerk geleidelijk ook via haar kiezers invloed aan het verliezen is.
Individualisering en egalitarisme
De kerk van Rome had haar succes grotendeels aan individualisering te danken: bekering tot het christendom was een individuele keuze, los van het geloof van je familie of de goden van je volk. Daarmee stond de deur open voor steeds verdergaande individualisering. Je kon op basis van overtuiging kiezen voor het christelijk geloof. Wat zou je dan beletten om ook binnen dat geloof individuele keuzes te maken? Nou, zei de kerk, alleen bij haar was verlossing verkrijgbaar. Maar dat dogma sneuvelde na de Reformatie. Al in 1588 dacht Jean Bodin dat je in de hemel kunt komen ongeacht het geloof dat je aanhangt. Dat idee kreeg gaandeweg steeds meer aanhang, wat bijdroeg aan kerkelijke versplintering en secularisatie.
Een andere religieuze factor die bijdroeg aan de individualisering was de gelijkheidsgedachte die zit ingebakken in het christendom. Vanuit de positie van God zijn wij allemaal gelijk, wij zijn allemaal zondaars. Als wij dan toch gelijk zijn, hoeven wij ons ook niets aan te trekken van de mening van anderen: andermans mening is ‘ook maar een mening’. Wij kunnen ons eigen pad kiezen.
De individualisering van het geweten ging daarmee gelijk op. Ik schreef al over Jean de Gerson, die brak met de scholastieke traditie van risicomijding in morele kwesties. Voor het dagelijkse leven is het onmogelijk om eindeloos te wikken en te wegen. Soms moet je gewoon een knoop doorhakken. De toegang tot geschreven bronnen als gevolg van de boekdrukkunst droeg daaraan bij. Was je voorheen aangewezen op geletterde priesters voor je informatie, nu kon je de Bijbel zelf lezen in je moerstaal, je had toegang tot vertaalde klassieke auteurs, en gedrukte pamfletten over godsdienstige en staatkundige zaken gingen van hand tot hand.
Ook de economische ontwikkeling droeg bij aan de individualisering. Als stedeling kreeg je een vrije beroepskeuze, en als je economisch succesvol was, kon je je autonoom opstellen. Zelfs fabrieksarbeiders individualiseerden. Velen besloten bewust om van het platteland naar de stad te verkassen, de moderniteit in, met een bestendige baan in het vooruitzicht, en misschien wel meer.
En hun beroep definieerde niet meer hun gehele identiteit. Sociale status werd taak-specifiek: mensen konden verschillende posities innemen in verschillende hiërarchieën. Als persoon kon je meerdere rollen spelen, die van familielid, werknemer en kerkeling bijvoorbeeld. Later zou het stedelijke verenigingsleven daar nog verder aan bijdragen.
Van gemeenschap naar samenleving
Het onderscheid tussen gemeenschap en samenleving is in 1887 gemunt door de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies in zijn boek Gemeinschaft und Gesellschaft en werd een generatie later uitgewerkt door de eveneens Duitse denker Max Weber. Wat zij beschreven is een eeuwenlange ontwikkeling van kleinschalige, informele gemeenschappen, denk aan een boerendorp bijvoorbeeld, naar een (verstedelijkte) samenleving waarin mensen anoniem door het leven gaan, en hun buren bijvoorbeeld nauwelijks nog kennen.
In de gemeenschap zijn er intensieve onderlinge banden, is er nauwe sociale controle, wordt sterke waarde gehecht aan tradities en is samenwerking vanzelfsprekend. Tolerantie is aanwezig als je de roddel kunt verdragen, maar je moet het niet te bont maken, want dan ben je al snel een outcast.
In een samenleving kunnen mensen veel oppervlakkiger met elkaar omgaan. Sociale controle is zwakker, je kunt tradities aan je laars lappen, waardoor je je vrijer, autonomer en nonconformistischer kunt opstellen, maar vervreemding is de keerzijde. Er is meer sociale mobiliteit en diversiteit; kennis en dynamiek zijn ruimer voor handen. Samenlevingen draaien om industrialisatie, bureaucratisering en efficiency. Een typerend probleem in de samenleving is het free rider probleem: parasitair gedrag van wel de lusten, niet de lasten komt veel voor. Publieke voorzieningen kunnen alleen in stand gehouden worden door formele regels, gehandhaafd door bureaucratische instellingen. Samenlevingen kunnen daardoor makkelijk ontaarden in totalitarisme. Wil je dat voorkomen, dan moet ook tolerantie geformaliseerd worden.
Natiestaten en nationalisme
Je zag bij onze achttiende-eeuwse pottenbakker Wedgwood hoe hij enerzijds heel kritisch was over het politieke bestel van zijn land, maar anderzijds een fanatieke patriot was: Rule Britannia! Dat hing samen met de opkomst van de natiestaat.
In het algemeen wordt de oorsprong van de natiestaat geassocieerd met de Vrede van Augsburg van 1555 en de Vrede van Westfalen van 1648. Vanouds was er weinig verband tussen de natie (een volk met een eigen etniciteit) en de staat. De omvang van de staat werd bepaald door wat de soeverein onder controle had, vanouds door veroveringen en overerving. Taalgrenzen deden er bijvoorbeeld nauwelijks toe. Grote rijken zoals de Karolingische, Habsburgse en Ottomaanse waren een etnische vergaarbak. Anderzijds waren naties zoals de Duitse en Italiaanse verdeeld in microstaatjes.
Met de Vrede van Augsburg werd afgesproken dat de religieuze keuze van de vorst gerespecteerd moest worden. Dat beginsel werd uitgewerkt in de Vrede van Westfalen, waarmee er een einde kwam aan de Dertigjarige oorlog en de Nederlandse opstand, oorlogen tussen katholieke en protestantse staten. Die oorlogen waren ontstaan toen talrijke vorsten de kant van de Reformatie hadden gekozen. De Vrede van Westfalen werd gesloten met een aantal onderliggende uitgangspunten: soevereiniteit, gelijkwaardigheid en non-interventie. Het moest gedaan zijn met dat eeuwige spel van landjepik.
Toen tot de soevereinen doordrong dat de grenzen van hun landen in principe niet meer zouden worden bepaald door de toevallige militaire machtsverhoudingen, begon in landen als Frankrijk en Groot-Brittannië een proces van natievorming, met centralisatie en bureaucratisering van het bestuur. Zo ontstond bovendien de kiem voor het romantische nationalisme dat Europa (en de rest van de wereld) sinds de 19e eeuw in haar greep houdt. Dat kwam handig uit, want door het wegvallen van religie als bindende factor konden staatshoofden een vervangende bron van eendracht goed gebruiken, zoals Jean Bodin al in 1576 suggereerde.
Bij de schaduwzijden van dit etnische nationalisme zal ik later nog uitgebreid stilstaan: het blijkt in de praktijk een onuitputtelijke bron van sociale intolerantie.
Constitutionele democratie
Eerder legde ik al uit dat wij onze democratie niet van de oude Grieken hebben geleerd. Democratie is wel een Europese uitvinding.
Andere grote beschavingen, zoals de Chinese, Byzantijnse en Abbasidische, waren top-down georganiseerd, als een piramide, met de heerser bovenaan. Dat is de meest logische keuze, waarin de soeverein uiteindelijk aan alle touwtjes trekt. Maar in Europa centraliseerde de macht van de soevereinen pas met de opkomst van de natiestaat, in de 18e eeuw, en toen werden zij al onder de duim gehouden door hun parlementen. Hoe dat ging, ga ik nu uitleggen.
Europese koningen waren sinds de val van het Romeinse Rijk niet bij machte om de belastinginning centraal te regelen. De Romeinen deden dat wel. Maar toen werd in de 5e eeuw het Romeinse Rijk onder de voet gelopen door talloze barbaarse stammen. Die stammen hadden weinig met elkaar gemeen, en ze stemden zaken ook niet onderling af. Zo viel het grote Romeinse Rijk uiteen in ettelijke ministaatjes en verdween het Romeinse stelsel van centrale belastinginning. Al die ministaatjes stonden voortdurend op voet van oorlog met elkaar. De oorlogskas was daardoor altijd leeg. Slaagde een lokale machthebber erin om een flink land bij elkaar te veroveren, dan bleef zijn heerschappij fragiel. Er was amper genoeg geld om het land te verdedigen, laat staan om een behoorlijk bestuursapparaat op te tuigen. Voor de belastinginning bleven die vorsten daardoor afhankelijk van lokale edelen en steden. Maar die vroegen daar wel iets voor terug, namelijk medezeggenschap, in de vorm van een landdag of een parlement.
In heel Europa werd daardoor min of meer hetzelfde spel gespeeld. De koning zat krap bij kas, meestal vanwege oorlog, en die wendde zich tot de lokale machthebbers. Die zegden meestal uiteindelijk wel toe, maar die hulp kwam nooit gratis. De koning moest toezeggingen doen, en die toezeggingen vergrootten de macht van de parlementen en verkleinden de macht van de koning. Voor de koningen werd dat een vicieuze cirkel.
Zo kreeg Willem III van Oranje in 1689 de touwtjes in handen in Engeland. Maar in ruil moest hij aanzienlijke concessies doen aan het parlement. Die concessies staan bekend als de Bill of Rights van 1689. Hij was voortaan verplicht om parlementsverkiezingen te houden en het parlement te raadplegen voor belangrijke beslissingen. Die Bill of Rights zouden in de daaropvolgende honderd jaar (of misschien nog wel langer) de toon zetten voor de verhoudingen tussen soeverein en parlement in heel Europa. De Europese burgers hadden hun koningen bij de ballen, en zouden niet meer loslaten. Het zou resulteren in de Franse constitutie van 1791, die uiteindelijk in heel Europa zou leiden tot constitutioneel koningschap, democratie en scheiding van de machten volgens de leer van Montesquieu.
Pas tegen het einde van de achttiende eeuw slaagden de eerste Europese natiestaten erin om de belastingheffing te centraliseren. Niet toevallig viel die ontwikkeling ongeveer samen met de invoering van een voorloper van algemeen kiesrecht. Grosso modo kreeg de belastingbetaler ook stemrecht. Door toenemende welvaart als gevolg van de Industriële Revolutie werden steeds meer burgers belastingplichtig, nam het opleidingsniveau toe, en kregen zij ook stemrecht. Uiteindelijk zou de idee van egalitarisme en de opkomende arbeiders- en vrouwenbewegingen vanaf het einde van de 19e eeuw het laatste zetje geven: in het begin van de twintigste eeuw kwam er in de meeste Europese landen algemeen kiesrecht.
Zoals de meeste andere, komt ook de democratie als onderdeel van de moderniteit niet zonder nadelen en bedenkingen. Constitutionele, indirecte democratie heeft zeer disfunctionele trekken. In een aparte reeks over politieke tolerantie heb ik die nadelen uitgebreid uiteengezet. Wil je daar meer over lezen, dan verwijs ik in het bijzonder naar het slotartikel uit die reeks, over parlementaire democratie als het minst intolerante systeem en over de zoektocht naar stelsels met meer legitimiteit.
Mensenrechten, vrijheid en gelijkheid, ideologie
Nog zo’n typisch product van de moderniteit is het uitroepen van mensenrechten. In een aparte reeks heb ik daar uitgebreid bij stilgestaan, dat gaan wij hier niet nog eens dunnetjes overdoen.
Een van de grootste politieke controverses in de moderniteit is de spanning tussen de idealen van vrijheid en gelijkheid. De meeste zogenoemde mensenrechten zijn ofwel vrijheids- of gelijkheidsrechten. Voor het begrip tolerantie zijn zij allebei van groot belang: zij verdienen elk een eigen reeks in dit project. Die reeksen volgens spoedig. Historisch gezien zijn de belangrijkste ideologieën die van het liberalisme en het socialisme. Beide zijn een product van de moderniteit. De ene legt de nadruk vooral op vrijheid, en de andere meer op gelijkheid. En dan heb je met enige goede wil nog een derde grote ideologie, conservatief of reactionair van aard. Typerend is een verzet tegen modernisering an sich.
Globalisering en massamedia
In het begin van deze eeuw had een van mijn vrienden zijn eerste mobiele telefoon. Op de een of andere manier was hij aan een willekeurig Zuid-Koreaans telefoonnummer gekomen, dat hij op zijn toestel had opgeslagen. Als hij verveeld was, en waarschijnlijk ook aangeschoten, gaf hij zijn telefoon het stemcommando “Koreaan”. De telefoon ging over in Korea, en hij had contact met deze willekeurige man, die natuurlijk geen idee had waarom hij wakker gebeld werd door deze vreemdeling wiens taal hij niet begreep. Hoe radelozer de Koreaan reageerde, hoe leuker wij het vonden.
Globalisering is de transformatie van lokale naar mondiale verschijnselen, een proces van convergentie, in de richting van één enkele, mondiale samenleving waar alle mensen van de wereld deel van uitmaken. Mensen uit verschillende delen van de Aarde kunnen beter, makkelijker en sneller met elkaar communiceren, zij kunnen meer mensen bereiken en economische activiteiten met elkaar ontwikkelen. Technologische ontwikkeling speelt daarin een sleutelrol. Ook cultureel begrijpen zij elkaar beter; er ontstaat zelfs een mondiale (massa)cultuur en er ontstaan gezamenlijke instituties. Samenwerking wordt daardoor makkelijker.
Globalisering leidt onvermijdelijk tot gevoelens van ongemak. Lokale tradities en culturen staan onder druk, diversiteit verdwijnt, intensief contact met vreemdelingen leidt tot botsingen, en de transformatie van instituties leidt tot angst voor verlies van controle. Massale migratie naar rijke landen leidt tot grote onvrede; het is een belangrijke oorzaak van de huidige polarisatie in Europa en Noord-Amerika. Globalisering kan ook leiden tot argwaan over de agenda van mondiale elites wier greep op de wereld steeds groter wordt. Een vlak ook de verspreiding van ziektes niet uit, van malaria en de pest tot de coronapandemie.
Mensen hebben altijd gemigreerd. Afgezien van een paar eilanden, Hawaii en Nieuw Zeeland onder meer, waren er in 10.000 v.Chr al mensen in alle bewoonbare delen van de wereld. Handelsreizen zijn er ook altijd al geweest. Met enige goede wil zou je de aanleg van wegen en handelsroutes en het ontstaan van grote rijken als het begin van de globalisering kunnen aanwijzen, evenals bijvoorbeeld de domesticatie van lastdieren als kamelen in het derde millennium v.Chr, en de gelijktijdige ontwikkeling van de scheepvaart, beide vooral zo ongeveer in het gebied tussen Egypte en India. Geleidelijk nam in het eerste millennium v.Chr. de handel tussen beschavingen toe, met de Chinese handel met het Romeinse Rijk via de zijderoute als bekendste voorbeeld, maar ook over zee, vooral over de Indische Oceaan. De Middellandse Zee werd als Romeinse binnenzee intensief bezeild, vooral voor handel.
De volgende golf van convergentie was niet commercieel van aard, maar religieus. Het boeddhisme verspreidde zich over India en omliggende gebieden in de derde eeuw v.Chr. Het christendom volgde een paar honderd jaar later, gevolgd door de Islam. Die laatste, in het Abbasidische kalifaat (750-1258), vormde een enorm multi-etnisch netwerk met enorme convergentie. Onder toepassing van dezelfde (sharia-)wetgeving vond intensieve handel en uitwisseling van kennis en technologie plaats.
Aanvankelijk waren de maritieme verkenningen in de 15e en 16e eeuw door de Spanjaarden, Portugezen, Hollanders en Britten een logische voortzetting van exploraties die andere culturen al eerder hadden ondernomen. Wat ze een blijvertje maakten, was de bureaucratische aansturing van de handelsposten overzee en de ongekende winstgevendheid van handelsmonopolies, die afgedwongen werden door de superieure vuurkracht van het Europese geschut. Er kwam wereldhandel op gang in porselein, zijde en katoen, suiker, thee, tabak, specerijen, goud en zilver: zaken die aanvankelijk alleen de elites zich konden permitteren. Toen rond 1800 de Europese welvaart begon toe te nemen als gevolg van de Industriële Revolutie, nam de vraag naar die goederen vanuit de middenklassen toe, en verschoof de nadruk van handel naar kolonisering, met de inrichting van grote plantages en de inzet van Afrikaanse slaven.
Het grote kantelpunt in de globalisering vond plaats rond 1850. Was globalisering tot die tijd vooral een aangelegenheid voor de elites, rond 1850 gingen de massa’s zich roeren. Stoomtreinen en stoomschepen maakten grootschalig transport mogelijk. De aanleg van het Suezkanaal en het Panamakanaal werden serieuze opties. Telegraafkabels verbonden continenten. Landen begonnen te onderhandelen over de opheffing van importblokkades en er kwam een internationaal postverdrag. Er kwamen wereldtentoonstellingen waarin landen elkaar de loef afstaken over hun technologische innovaties. Singer, een grote Amerikaanse fabrikant van naaimachines, begon ook overzee te produceren. Miljoenen Europeanen besloten te migreren, vooral naar Noord- en Zuid-Amerika. Evenredige aantallen Chinezen en Indiërs zochten hun heil ook overzee. Karl Marx stichtte in 1864 de eerste Internationale. Franse, Britse en Amerikaanse architectuur, mode, gastronomie en kunst werden wereldwijd geïmiteerd. Zuid-Amerikaanse gewassen als de tomaat en de aardappel kwamen overal ter wereld op tafel.
De onderstroom in de globalisering die rond 1850 op gang kwam was technologische innovatie in combinatie met toenemende welvaart. Het was een naijleffect van de Industriële Revolutie. Waren de vruchten van globalisering aanvankelijk alleen bereikbaar voor de allerrijksten, geleidelijk konden steeds bredere lagen van de middenklasse zich ook steeds meer veroorloven. Daardoor kwam er steeds meer geld beschikbaar voor technologische innovaties, die op hun beurt weer zorgden voor meer welvaart. Hoewel het af en toe hapert, draait dat vliegwiel nog steeds. Miljarden Afrikanen, Aziaten en Latijns-Amerikanen staan nog te popelen om toe te treden tot de lagere middenklasse die internationaal kan reizen, pizza eten en online buitenlandse spulletjes bestellen. In het rijke Westen is alleen de elite cultureel, politiek en financieel onafhankelijk van het land van oorsprong. Dat perspectief lonkt nu ook voor de middenklasse. Het proces van globalisering is nog lang niet voltooid.
De wetenschappelijke revolutie
In middeleeuws Europa waren met name de kloosters centra van kennis en innovatie. Maar die innovaties waren tot aan de 16e eeuw nog hoofdzakelijk mechanisch van aard; grondige natuurwetenschappelijke kennis was nog niet vereist. Als een uurwerk of een lens het deed, dan deed het het, je hoefde niet precies te weten hoe.
Kennisvinding was gebaseerd op Aristoteliaanse deductie op basis van retorische syllogismen. Om een voorbeeld te geven van een syllogisme:
Alle mensen zijn sterfelijk. Francis is een mens. Dus Francis is sterfelijk.
De Engelse denker en politicus Francis Bacon (1561–1626) vond die methode tekortschieten. Want ten eerste moeten stellingen die je opvoert (empirisch) geverifieerd worden door experimenten. En kennis begint niet met aannames, maar met waarnemingen, dus moet je niet beginnen met syllogismen, maar met experimenten, om op basis daarvan conclusies te trekken (inductie). Onder meer onder invloed van Bacons missionaire werk gingen vooral in de landen rondom de Noordzee Jan en Alleman driftig over tot waarnemingen en experimenten, die zouden leiden tot een lawine aan wetenschappelijke ontdekkingen.
Kennis is macht. Wie weleens in een verpolitiekte organisatie heeft gewerkt, weet hoe dat gaat. Strategische informatie deel je niet met je collega’s, want dat doen zij ook niet. Je bent Gekke Henkie niet. Pas als er een cultuur ontstaat waarin iedereen informatie deelt, plukt iedereen daar de vruchten van. Maar daar heb je vertrouwen voor nodig. In de middeleeuwen was het gebruikelijk om wetenschappelijke ontdekkingen onder de pet te houden, te verbergen in jargon of zelfs in geheimschrift. Maar op de een of andere manier kwam er met de Reformatie een andere cultuur op gang, gericht op het delen van kennis. De drukpers was daar uiteraard heel behulpzaam bij.
Beschavingen zijn in het algemeen geneigd om zich af te sluiten voor invloeden van buitenaf. De elite heeft een hoop te verliezen, en je weet niet wat je binnenhaalt als je kennis toelaat van overzee. Die houding kenmerkte in de late middeleeuwen zowel het Ottomaanse rijk als het Chinese en Japanse keizerrijk. Handel was mondjesmaat welkom, maar de uitwisseling van kennis was meestal een brug te ver. Maar Europeanen waren veel nieuwsgieriger geworden. Dat er een cultuur van nieuwsgierigheid ontstond, had er mee te maken dat Europa verdeeld was in ettelijke vorstendommen, die zo dicht bij elkaar lagen dat zij met elkaar moesten rivaliseren. De Europese elites raakten vanaf de 16e eeuw bezeten door een zucht naar kennis en innovatie. Ook universiteiten voerden onderling een prestigestrijd: het aanwerven van een beroemde geleerde kwam het prestige van de hele academie ten goede.
Alle kennis – ook die uit vreemde bron – kon zo een concurrentievoordeel met zich meebrengen. Zo raakten de Europeanen in de ban van vreemde kennis, bijvoorbeeld in Arabische algebra of Japans lakwerk. Ook verachtelijke heidenen konden nuttige handelspartners zijn of interessante technologieën hebben. De nieuwsgierigheid naar nieuwe ontdekkingen en vreemde beschavingen werd zelfs een cultuurverschijnsel. Boeken over nieuwe ontdekkingen, uitvindingen, geheimen en onbekende landen werden bestsellers; er werden curiositeitenkabinetten ingericht, en Franse diplomaten brachten rond 1540 schatten aan nieuwe kennis mee uit het Ottomaanse Constantinopel. Later zou Europa zelfs in de ban raken van oriëntalisme en chinoiserie.
Met René Descartes, Pierre Bayle en later David Hume werd bovendien het taboe op scepticisme doorbroken. Alle kennis mocht bevraagd worden, zelfs kennis die sinds mensenheugenis was beschermd door christelijke dogma’s.
Zo kwam de wetenschappelijke revolutie op gang die nauw verband hield met de Reformatie. De kerk van Rome had haar greep op de kennisvinding verloren, in de eerste plaats met de astronomische ontdekkingen van Copernicus, Kepler en Galilei. Protestanten, vooral dominant in de landen rondom de Noordzee, hadden maling aan pauselijke wetenschappelijke taboes. Voor calvinisten stonden wetenschappelijke ontdekkingen gelijk aan de studie naar het werk van God als schepper van de natuur, zoals wij zo-even ook bij Wedgwood nog zagen. Bovendien ontstond er door de komst van religieuze gewetensvrijheid ook in de wetenschap een cultuur van tegenspraak. De waarheid komt uiteindelijk altijd bovendrijven, had Coornhert gesteld. Zo lang je elkaar niet te lijf gaat, is het juist zaak om elkaar onverbloemd de waarheid te vertellen, had Roger Williams bepleit. Bayle had godsdienstige discussies gelijkgesteld aan de wedijver op een marktplaats die uiteindelijk iedereen ten goede komt.
De kenmerken van de wetenschappelijke revolutie waren empirisme, experimentering, afwijzing van teleologie, falsificatie en een cultuur van tegenspraak, publicatie en verantwoording, mathematisering, vooruitgangsdenken, en institutionalisering. Geen van die uitgangspunten is achterhaald gebleken. De wetenschappelijke revolutie is nog steeds gaande.
Commodificatie
Het heetste hangijzer heb ik voor het laatst bewaard. Dit onderwerp is een studie op zich waard, dus moet ik mijn best doen om er beknopt de kern uit te halen.
Commodificatie is het proces waardoor goederen uitwisselbaar worden, waardoor de prijs omlaag gaat. Vergelijk een olieverfschilderij met een pak kopieerpapier.
Het olieverfschilderij is uniek, er zit veel handwerk in, de marktprijs is moeilijk vast te stellen, de waardering is persoonlijk, bezit kan je status opleveren, en het is lastig uitwisselbaar met een ander schilderij. Het is een van de redenen waarom investeren in kunst heel veel geld kan opleveren, als je weet wat je doet.
Het pak kopieerpapier is gestandaardiseerd; het maakt jou niets uit welke merknaam er op de wikkel staat. Niemand loopt warm voor een mooi gefabriceerd velletje kopieerpapier. De markt voor A4’tjes is daardoor zo transparant dat fabrikanten er alleen een flintertje winst op kunnen maken als zij er enorme volumes van kunnen afzetten.
In 1905 publiceerde de Duitse socioloog Max Weber een revolutionair geschrift: De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme. Het was hem opgevallen dat de welvaart in Europa ongelijk verdeeld was: protestantse gebieden waren rijker en moderner; katholieke gebieden waren relatief arm en achterlijk gebleven. Dat kon toch geen toeval wezen? Hij verdiepte zich in de protestantse leerstellingen en kwam tot een opmerkelijke conclusie: protestantse, en dan vooral calvinistische, theologische dogma’s hadden een directe invloed op de arbeidsethos van hun gelovigen. Katholieken waren vanouds gewend om het leven te nemen zoals het kwam. Zo lang je braaf meedeed aan de katholieke rituelen en deed wat de pastoor je opdroeg, kwam je vast wel in de hemel terecht, uiteindelijk. Maar voor protestanten, en met name calvinisten, lag dat heel anders. Of je in de hemel kwam, was nog helemaal de vraag. Daar moest je goed je best voor doen, en zelfs dan kon je maar beter nergens op rekenen.
Premoderne samenlevingen zijn van nature afkerig van sociale mobiliteit en de opeenhoping van welvaart. Dat brengt sociale onrust teweeg. En bij lage economische groei, die typerend is voor pre-moderniteit, gaat de rijkdom van de een ten koste van de ander. Premoderne samenlevingen waren zero sum samenlevingen. Je moest je sociale positie accepteren, dat was de norm; je beloning voor goed gedrag komt wel in het hiernamaals. Het Judaïsme en het Confucianisme namen overigens een iets andere positie in, daar kom ik ooit nog op terug.
De premoderne afkeer van rijkdom en sociale mobiliteit gold ook in katholiek Europa. Maar de protestanten draaiden het om: welvaart is bewijs dat God het goed met je voor heeft. Deze nieuwe ethiek genereerde een enorme bedrijvigheid in Noordwest-Europa en in Noord Amerika. Pas halverwege de twintigste eeuw begonnen de katholiek gebleven gebieden hun economische achterstand in te halen.
Wij hadden het over commodificatie. De Industriële Revolutie staat daarin centraal. Er is consensus dat die begon in Engeland, rond 1760, toevallig precies toen Wedgwood zijn eigen fabriek begon. De Wetenschappelijke Revolutie was toen al zo’n 200 jaar aan de gang. Kennis was er inmiddels volop in Europa. In 1688 had het Engelse parlement aanzienlijke toezeggingen afgedwongen van de nieuwe koning, die vooral de eigendomsrechten goed beschermde. Wie geld of land had, boerde er goed van. Kapitaal zocht daardoor een bestemming. Ook had het parlement besloten om patenten te beschermen. Uitvinders hadden daardoor een grotere prikkel om hun vindingen aan de man te brengen. Een en een is twee: de combinatie van kapitaal en kennis leidde tot investeringen in innovatieve productie. Zo kwam een vliegwiel op gang: productie werd grootschaliger, machinaler en efficiënter, en daardoor goedkoper. Meer mensen konden zich daardoor goederen veroorloven, de welvaart van de middenklasse nam toe, de handel ook, en de winst van de fabrikanten investeerden zij weer in schaalvergroting.
In het geval van Wedgwood lazen wij dat hij ook middenmanagers aanstelde, en vaklui zo veel mogelijk onnodig maakte door serieproductie in te voeren. Hij kon daardoor toe met goedkoper personeel. Dat deden er meer. Het leidde tot het ontstaan van grote industriële ondernemingen met veel laaggeschoold personeel, bureaucratisch en onpersoonlijk aangestuurd. Het was precies die ontwikkeling die Karl Marx met afgrijzen vervulde. Waar in de premoderne bedrijvigheid mensen nog persoonlijke banden hadden en als mens behandeld werden, waren mensen nu een productiefactor geworden, uitwisselbaar en goedkoop: de commodificatie van de arbeid. Het was niet eerlijk: wie kapitaal had, had letterlijk goud in handen. Maar wie met zijn handen moest werken, had een kommervol en uitzichtloos bestaan. Ik meldde al hoe troosteloos Stoke-on-Trent nu is. Dat heeft daar alles mee te maken. De achterstand van de onderklasse in een vervuild en verarmd, verstedelijkt industrieel gebied is nog steeds niet ingehaald. Wedgwood laat zijn schoteltjes daar al lang niet meer maken; dat gebeurt nu in Indonesië.
Marx’ analyse was briljant, maar hij zag toch ook veel over het hoofd. De herinnering aan de industrieel Henry Ford wordt tegenwoordig overschaduwd door zijn antisemitisme en zijn hartelijke banden met de nazi’s, maar hij was ook een visionaire innovator. Auto’s waren een dure luxe aan het begin van de twintigste eeuw. Ford stelde alles in het werk om een auto te produceren die ook voor de gewone man betaalbaar was. De productie werd tot in het absurde gerationaliseerd, en de massaal geproduceerde Model T was een tot op het bot uitgekleed automobiel. Zo wist hij de auto op de markt te brengen voor een tiende van de toen gangbare prijs. Maar nog steeds was het hem niet genoeg. In 1914 besloot hij het loon van al zijn arbeiders drastisch te verhogen. Zijn concurrenten begrepen er niets van. Waarom zou je dat doen als je zo op de kleintjes let? Het antwoord van Ford was revolutionair: zijn arbeiders moesten zich ook een Model T kunnen veroorloven. Arbeiders waren niet alleen een productiefactor; als zij genoeg verdienden, zouden zij een massale consumptie-economie op gang brengen.
Net zoals Marx dat over het hoofd had gezien, had hij ook niet gezien dat fabrikanten geleidelijk behoefte zouden krijgen aan beter opgeleid personeel. Personeel dat aanvankelijk op zijn minst moest kunnen lezen, schrijven en rekenen. Zo werd in de tweede helft van de 19e eeuw in de meeste Europese landen een algemene leerplicht ingevoerd. Er draaide weer een vliegwiel: de beroepsbevolking werd steeds beter opgeleid, werd productiever, verdiende steeds beter, en had steeds meer te besteden, waardoor de consumptie steeg, wat weer ten goede kwam aan de bedrijven, die daardoor weer meer en beter betaald personeel konden aannemen.
Traditie, modernisme, postmodernisme
Moderniteit heeft overal tegenstanders. De premoderne wereld vindt moderniteit onnatuurlijk en amoreel en hecht aan tradities, oude banden met de geboortegrond, de familie en de gemeenschap, en aan de mysteriën van het leven die je ongemoeid moet laten. Individualisering kan worden neergezet als egoïsme. Secularisatie leidt tot onttakeling van naastenliefde, spiritualiteit en moraliteit, hoor je in religieuze kringen. Globalisering leidt tot vervlakking en eenheidsworst, tot pandemieën, grootschalig machtsmisbruik en tot etnische spanningen, hoor je van de antiglobalisten. Bureaucratisering en juridisering haalt de menselijkheid uit het systeem en maakt van mensen automaten. Constitutionele democratie leidt tot suboptimale uitkomsten waar niemand echt tevreden over is. Ideologie simplificeert en polariseert. Nationalisme zet volken tegen elkaar op, en is de bron van ettelijke gewapende conflicten. En dan hebben wij het nog niet eens gehad over de kritiek op de markteconomie met haar commodificatie. Die leidt tot uitholling van de menselijke waardigheid, vervreemding, klassentegenstellingen, uitbuiting, ongelijkheid en ecologische uitputting, verklaren de tegenstanders.
De moderniteit wordt daardoor al eeuwenlang doodverklaard. Het is tegenwoordig modieus om te spreken van postmodernisme, alsof wij een levensbatbaar alternatief zouden hebben ontwikkeld. In dit artikel heb je kunnen zien dat de moderniteit nog springlevend is. “De berichten over mijn dood zijn sterk overdreven,” telegrafeerde Mark Twain in 1897 naar het persbureau dat zijn overlijden meldde. Hij hield het nog jaren vol.
Maar hoe om te gaan met al die nadelen van de moderniteit? In wezen is dat de rode draad van dit tolerantieproject. De omgang met omstreden mensen en ideeën. En het bewust toelaten daarvan, ondanks de nadelen. Is tolerantie misschien zelf ook een onderdeel van de moderniteit?
Meer lezen?
Ferdinand Tönnies, Gemeinschaft und Gesellschaft (1887)
Max Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (1905), online ook in het Engels beschikbaar als The protestant ethic and the spirit of capitalism
Leo Gross, The Peace of Westphalia, 1648-1948, The American Journal of International Law (1948)
Anthony Giddens, The consequences of modernity (1990)
Mark Meier, Henry Ford “and a car in every garage”, Origins (1994)
István Bejczy, Tolerantia: a medieval concept, Journal of the History of Ideas (1997)
Ronald Inglehart, Modernization and postmodernization. Cultural, economic, and political change in 43 societies (1997)
Mark Dincecco, Fiscal centralization, limited government, and public revenues in Europe, 1650–1913, The Journal of Economic History (2009)
Peter Stearns, Globalization in World history (2010)
David Stasavage, Representation and consent: why they arose in Europe and not elsewhere, Annual Review of Political Science (2016)
Steve Bruce, Secularization and its consequences, in: Phil Zuckerman, John Shook (red.), The Oxford handbook of secularism (2017)
Linda Raeder, Postmodernism, multiculturalism, and the death of tolerance: the transformation of American society, Humanitas (2017)
Joel Mokyr, A culture of growth (2017)
J. Brookes Spencer et al., Scientific revolution, Encyclopaedia Britannica (2019)
Tristam Hunt, The radical potter. The life and times of Josiah Wedgwood (2021)
Dit was de laatste nieuwsbrief in een lange reeks: tolerantie en het christendom. Een overzicht van alle artikelen in deze reeks tref je aan in het overzichtsartikel Tolerantie in de geschiedenis van het christendom.
In de volgende aflevering hervat ik de reeks over tolerantie en moraliteit, met een artikel over de deontologie van Immanuel Kant.