Onze universele mensenrechten zijn tijdgebonden en niet universeel
Over de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Waarom grote delen van de wereld eigenlijk hun schouders kunnen ophalen over de mensenrechten.
In English: Our universal human rights are dated and not universal
In de vorige nieuwsbrief over mensenrechten beschreef ik hoe wij aan het begrip mensenrechten zijn gekomen. Het ging over het eeuwenoude begrip natuurrecht, de Franse en Amerikaanse constituties van 1789 en de theorie van John Locke, die formuleerde waar mensen van nature aanspraak op kunnen maken, ook tegen de overheid. En het ging over de Amerikaanse president Roosevelt, die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog vanuit het Vaticaan ingefluisterd kreeg dat mensenrechten wereldwijd vastgelegd zouden moeten worden. Roosevelt kwam dat idee goed van pas om steun te verwerven voor een oorlog tegen de nazi’s en de strijd aan te binden tegen het kolonialisme van de Europese mogendheden.
In deze nieuwsbrief gaan wij ons verdiepen in de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Wij gaan zien dat het een westers onderonsje was met één enfant terrible uit Moskou. Afgezien van Latijns Amerika speelde de rest van de wereld mee voor spek en bonen.
Ambitieuze netwerkers bij de Unesco
De oorlog was nog amper voorbij of in 1945 werden de Verenigde Naties opgericht, en haar dochterorganisatie Unesco. Er zou een mensenrechtenverklaring van de VN komen, dat was al duidelijk, maar bij de VN vlotte het niet zo. De Unesco was ambitieus en wendbaarder, en ging in 1946 alvast aan de slag met een onderzoek. Maar liefst 150 toonaangevende denkers wereldwijd werden bevraagd naar universele rechten, om zodoende tot een multiculturele consensus te komen.
De antropoloog Mark Goodale heeft in 2018 de totstandkoming van dat Unesco-rapport onderzocht. Zijn verslag is ontluisterend. De kar van het onderzoek werd getrokken door twee idealisten: de Britse patriciër Julian Huxley en de jonge, veelbelovende Franse filosoof Jacques Havet. Beiden beschikten door hun elitaire achtergrond over een prachtig internationaal netwerk. Er werden inderdaad zo’n 150 vragenlijsten over de hele wereld verspreid, vooral onder prominente denkers, politici en kunstenaars die zij — al dan niet via-via — kenden. Er kwamen echter slechts 56 antwoorden terug, en lang niet alle antwoorden zouden de onderzoekers bevallen, laat staan dat zij zouden worden verwerkt in de rapportage.
De Britse dichter T.S. Eliot antwoordde bijvoorbeeld:
Een verklaring van de rechten van de mens zou, behoudens een verdichtsel van dubbelzinnigheden, nooit zodanig kunnen worden opgesteld dat het de instemming van alle intelligente mensen afdwingt.
— T.S. Eliot, geciteerd in: Mark Goodale, The myth of universality: The UNESCO “Philosophers’ Committee” and the making of human rights, Law & Social Inquiry (2018)
Zelfs als het zou lukken om zo'n verklaring uiteindelijk op te stellen, zouden de gevolgen van een dergelijke verklaring volgens Eliot waarschijnlijk "bepaaldelijk boosaardig blijken te zijn.”
Eliots reactie werd wijselijk niet opgenomen in de rapportage.
Via-via lukte het om ook Mahatma Gandhi een reactie te ontlokken. Zijn reactie bleef bij een beleefd kattenbelletje, geschreven in een rijdende trein, met nochtans één inhoudelijk veelzeggende alinea:
Van mijn ongeletterde maar wijze moeder heb ik geleerd dat alle rechten die verdiend en behouden horen te worden, voortkomen uit goed uitgevoerde plichten. Dus het recht om te leven komt ons alleen toe als we de burgerschapsplicht van de wereld vervullen. Op basis van dit ene uitgangspunt is het wellicht goed doenlijk om de plichten van man en vrouw te definiëren en elk recht in verband te brengen met een overeenkomstige plicht die eerst moet worden vervuld. Elk ander recht is een aantoonbare usurpatie die nauwelijks de moeite waard is om voor te vechten.
— Mahatma Gandhi, brief aan Julian Huxley, 1947, gepubliceerd in: UNESCO, Human Rights: contents and interpretations (1948)
Dit contraire inzicht van Gandhi viel uiteraard zodanig buiten de orde, dat het in de latere compilatie wel werd opgenomen, maar vervolgens straal werd genegeerd.
Het netwerk van Huxley en Havet was weliswaar uitgebreid, maar universeel was het bepaald niet. Van de 56 reacties kwam bijna de helft uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Tel je daar de reacties bij op uit de rest van het westerse blok, dan kom je op 80 procent westerse respondenten. Zes reacties kwamen uit de Sovjet-Unie, drie uit (koloniaal) India, twee uit (katholiek) Latijns-Amerika, en één van een Chinese medewerker van de Unesco in Parijs. Dat was het.
En dan de vragenlijst. Het begon al bij de inleiding, waarin in vijf kantjes de totstandkoming van de westerse ethiek werd toegelicht, met speciale aandacht voor de Verlichting en het marxisme. In één alinea werd terloops nog even aandacht besteed aan niet-westerse culturen, waarin verwezen wordt naar:
… die talrijke Indiase denkers die geloven in het sociale belang en de individuele waarde van meditatie en mystieke ervaringen. En wij kunnen er tamelijk zeker van zijn dat het uitvloeisel van denken dat je aantreft bij volkeren met een zwarte, bruine of gele huidskleur weer tot andere formuleringen zal leiden.
— UNESCO, Human rights: contents and interpretations (1948)
De onkunde en desinteresse in niet-westerse culturen is vanuit die tijd en context bezien nog wel verklaarbaar. Maar de pretentie dat het een universeel onderzoek zou hebben betroffen, daar valt je mond toch van open.
En dat was nog maar de inleiding. De vragenlijst zelf blinkt uit in vragen die het niveau van “vindt u ook niet dat …?” nauwelijks overstijgen. Het betreft vooral verzoeken om een onderbouwing van een lijst met 25 opgesomde rechten en vrijheden:
Wat zijn in de wereld van vandaag de theoretische gronden, de praktische reikwijdte en de efficiënte garanties van specifieke rechten of vrijheden, zoals: (…)
— UNESCO, Human rights: contents and interpretations (1948)
De vrome Roomse thomist Jacques Maritain leverde ook een bijdrage en mocht het voorwoord schrijven. Maritain was heel dik met de paus (hij staat nu op de nominatie voor heiligverklaring). Hem werd gevraagd hoe het toch mogelijk is dat zo’n wereldwijde diverse groep tot consensus kon komen over zo’n complexe vraag. Zijn antwoord: “Wij zijn het eens over de rechten maar alleen op voorwaarde dat niemand vraagt waarom.”
Geen wonder dat Maritain zei dat je niet moest vragen naar het waarom: de uitkomst stond al in de vragenlijst.
Het eindrapport van de Unesco dat eruit volgde werd uiteindelijk een onsystematische en partijdige samenvatting onder redactie van twee mensen: Havet en de Amerikaanse hoogleraar filosofie Richard McKeon, een aristoteliaan. Tot zover de intellectuele onderbouwing van de universele mensenrechten.
De damestafel
New York had inmiddels niet helemaal stilgezeten. In 1946 werd een Mensenrechtencommissie geformeerd met vertegenwoordigers van achttien landen: naast een aantal communistische landen, drie islamitische landen, India en China, vormde het westers-christelijke blok de meerderheid.
In 1947 installeerde dat orgaan een redactiecommissie, onder voorzitterschap van de weduwe Eleanor Roosevelt, een vrome protestant. Roosevelt was bepaald niet achterlijk, en zeer begaan, maar een intellectueel was zij zeker niet, laat staan een filosoof. Als de gemoederen weer te hoog opliepen over pakweg thomistische scholastiek, schonk zij maar weer een kopje thee in. Haar rol was in de eerste plaats die van ijverig procesbegeleider, vooral gefixeerd om de verhoudingen met de sovjets werkbaar te houden. En zij had uiteraard korte lijntjes met de politieke top in Washington.
De redactiecommissie bestond uit acht leden: een sovjetcommunist, een confucianist, een Franse jood en vijf christenen. De Canadese jurist John P. Humphrey werd ambtelijk secretaris en kreeg de taak om een eerste versie te schrijven, vooral op basis van diverse ingebrachte concepten. Humphrey was sociaal-democraat. Hij trok veel op met zijn geestverwant in de commissie, de Chileense katholieke socialist Hernán Santa Cruz. Mede name op aandringen van Latijns-Amerikaanse landen, waar een Rooms-rode ideologie veel aanhang had, waren sociale en economische rechten door hem al in het eerste concept opgenomen. Dat was uiteraard niet tegen de zin van de communistische afgevaardigden.
De Frans-joodse René Cassin zou later zijn rol in de totstandkoming van de tekst schromelijk overdrijven. Het zou hem de Nobelprijs voor de Vrede opleveren. In werkelijkheid was Cassin een charismatische ijdeltuit, met niet meer dan gemiddelde inhoudelijke invloed, die louter met hulp van tolken kon communiceren omdat hij alleen Frans sprak. Hij verdiepte zich nauwelijks in de anderen, en vond dat de verklaring zo veel mogelijk moest lijken op de Franse Déclaration van 1789.
Op de achtergrond las de al genoemde Franse katholieke filosoof Jacques Maritain mee. Hij had op een aantal delegatieleden grote invloed, met name op Charles Malik, een van de meer spraakmakende leden van de commissie. De Libanees Malik was katholiek, sterk beïnvloed door Tomasso d’Aquino’s natuurrecht, en gevormd op Amerikaanse universiteiten. Malik was een man met een missie: de verspreiding van het christelijke gedachtengoed in het Midden-Oosten.
Malik had het vaak aan de stok met de Chinese afgevaardigde, de confucianist P.C. Chang. Chang had zijn academische opleiding in de Verenigde Staten gehad. Hij vertegenwoordigde China, maar om precies te zijn niet het China van Mao, maar de pro-Amerikaanse Kwomintang, die haar toevlucht had gezocht op Taiwan. Chang was een outsider in de groep, die zijn medeleden er voortdurend op moest wijzen dat christelijk natuurrechtsdenken en 18e-eeuwse westerse verlichtingsidealen beslist geen universele ideeën waren. Hij slaagde erin om al te expliciete westerse perspectieven aan de kaak te stellen, maar de op rechten gebaseerde hoofdstructuur van de verklaring, met een hoofdrol voor vrijheids- en gelijkheidsidealen, bleef vanaf de eerste opzet ongewijzigd. Zijn buigzame houding baseerde hij op het dunne verhaal dat het confucianisme een wezenlijke invloed had gehad op de westerse Verlichting. Naarmate de tijd vorderde, stond Chang steeds vaker als eenling tegenover de zeven wijzen uit het westen, die niet eens de moeite hadden genomen om zich te verdiepen in het confucianisme of andere oosterse filosofische culturen. Chang werd gaandeweg steeds narriger.
De communistische afgevaardigden vormden één blok, en deden intensief en doorgaans zelfs constructief mee aan de beraadslagingen. Toch besloten zij uiteindelijk zich van stemming te onthouden. De idee van universele mensenrechten waren niet verenigbaar met hun marxistisch-leninistische opvattingen: mensenrechten kunnen alleen gelden binnen een staat. Als zulke rechten niet beschermd en geïmplementeerd worden door de staat, worden mensenrechten louter abstracties, holle illusies, makkelijk opgeschreven en even makkelijk weer terzijde gelegd. Alleen in een klasseloze samenleving als de hunne bestond er eenheid tussen de individu en de staat, waardoor rechten werkelijke betekenis konden hebben.
Waar ging de discussie over?
Als je kijkt naar de uiteindelijke tekst van de verklaring, zie je in de eerste plaats een amalgaam van de Amerikaanse Bill of rights en de Franse Déclaration, beide van 1789. In de opdracht aan de commissie stond dan ook letterlijk dat er een universele Bill of rights moest komen. Dat die er zou komen, was tijdens de oorlog al bedisseld tussen Washington, Londen en Moskou. Van begin af aan was duidelijk dat de verklaring uit rechten zou worden opgebouwd.
Op basis van vooral inbreng uit Latijns-Amerika en de Verenigde Staten kwam de Canadees Humphrey met een eerste versie. Voor zover er buiten Europese inbreng ook nog aanzetten uit andere werelddelen waren ontvangen, is daar uit de stukken niets van terug te vinden. Humphreys aanzet is duidelijk een liberaal werkstuk, met alle klassieke vrijheden van dien. De hand van Locke is herkenbaar in een recht op leven, op vrijheid en op eigendom. Alles wat niet bij wet verboden is, is toegestaan, stond in artikel 25. De uitoefening van rechten wordt begrensd door de rechten van anderen, stond in artikel 3.
In aanvulling daarop had Humphrey ook sociale en economische rechten opgenomen. Gelijke toegang tot alle beroepen (artikel 23), een recht op gezondheidszorg (artikel 35) en onderwijs (artikel 36), goede arbeidsomstandigheden (artikel 38), een eerlijk inkomen (artikel 40) en sociale zekerheid (artikel 41). Ook een recht op huisvesting, voedsel en vrije tijd waren opgenomen.
Het hoogst liepen de gemoederen in de commissie op over het kolonialisme. Ondanks druk vanuit de Sovjet-Unie, Afrika en Azië is de bescherming van minderheden en zelfbeschikkingsrecht van volkeren niet opgenomen. Met name Engeland en Frankrijk blokkeerden dat. De meeste gekoloniseerde landen waren simpelweg nog niet vertegenwoordigd in de VN.
Ook over vrouwenrechten werd veel gediscussieerd. Vooral rooms-katholieke afgevaardigden waren niet erg toeschietelijk. En vanuit Latijns-Amerika en de Sovjet-Unie was er druk om vakbondsrechten expliciet op te nemen, waar Europa en de Verenigde Staten minder enthousiast over waren. Er werd ook nog een aantal family values opgenomen, en de tekst vermijdt verwijzingen naar een opperwezen of naar de schepping. Het woord recht komt 54 keer voor in de tekst, het woord plicht één keer, het woord verantwoordelijkheid nergens.
Wie meer wil lezen over de gevoerde discussies, verwijs ik naar het boek van Johannes Morsink, The Universal Declaration of Human Rights: origins, drafting & intent (1999). Ik volsta met de observatie dat vooral Latijns-Amerikaanse landen, de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten, de West-Europese vertegenwoordigers en India de toon zetten in de beraadslagingen. En dat veel discussies te herleiden zijn tot de ideologische en politieke onderwerpen die in die tijd actueel waren. Onder de participanten is eigenlijk geen distantie te bespeuren: de verslaggeving geeft geen blijk van inspanningen om de Verklaring te abstraheren van tijdgebonden, culturele of politieke meningsverschillen.
Net als de sovjetlanden en Zuid-Afrika (apartheid!) onthield Saoedi-Arabië zich van stemming over het voorgelegde concept van de Universele Verklaring. De Saoedi’s hadden vooral aanstoot genomen aan het recht op vrije huwelijkskeuze en het recht om van geloof te veranderen. De Arabische bezwaren waren door de vergadering terzijde geschoven.
De auteurs van de conceptverklaring hebben grotendeels standaarden overwogen die in de Westerse beschaving erkend worden en hebben oudere beschavingen genegeerd die voorbij het experimentele stadium zijn en waarvan instituties zoals het huwelijk hun wijsheid door de eeuwen heen hebben bewezen. Het was niet aan de commissie om de superioriteit van de ene beschaving over alle andere uit te roepen en uniforme standaarden vast te stellen voor alle landen van de wereld.
— Jamil Al-Baroody, ambassadeur van Saoedi-Arabië bij de Verenigde Naties, in de Algemene Vergadering (1948)
Conclusie
De wereld van 1948 ziet er anders uit dan die van de 21ste eeuw. Het kolonialisme is grotendeels voorbij, het communisme is bezweken, de koude oorlog is voorbij, de westerse dominantie is op haar retour, er zijn nieuwe wereldmachten als China en India verschenen, de islamitische wereld stelt zich assertief op, de bevolking van Afrika is aan het exploderen, de naoorlogse westerse ontwikkelingshulp is grotendeels paternalistisch en ineffectief gebleken; niettemin zijn de globale welvaart en levensverwachting immens toegenomen. In 1948 vormden in de rechtsfilosofie het religieus geïnspireerde natuurrecht en het achttiende-eeuwse verlichtingsdenken nog de mainstream opvatting. Waar de auteurs in 1948 er nog oprecht van overtuigd waren een universeel toepasbare, superieure standaard op te leggen naar westerse snit, is er nu alle reden om daar kanttekeningen bij te plaatsen.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een tijdsgebonden document, een amalgaam van de Franse en Amerikaanse Bill of rights, een weergave van de politieke verhoudingen voor de dekolonisatie en tijdens de koude oorlog, een document met een disproportionele invloed van rooms-katholiek natuurrechtsdenken en wankele verlichtingsideeën. De idee dat burgers überhaupt rechten hebben ten opzichte van de staat, en dan met name vrijheids- en gelijkheidsrechten, is in uiteenlopende mate wezensvreemd aan diverse vooraanstaande, vooral Aziatische religieuze culturen.
Het is prima als je ondanks al die kanttekeningen liever een wereld hebt met dan zonder deze mensenrechtencatalogus. Maar de geclaimde universaliteit is een mythe. ‘Wij’ hebben de wereld onze culturele waarden opgelegd. En als dat in andere werelddelen niet meer gepikt wordt, is dat misschien akelig, maar tegelijk volstrekt begrijpelijk.
Meer lezen?
United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (Unesco), Human rights, comments and interpretations (1948)
Johannes Morsink, The Universal Declaration of Human Rights: Origins, drafing & intent (1999)
Mary Ann Glendon, A world made new. Eleanor Roosevelt and the Universal Declaration of Human Rights (2001)
Michael Ignatieff, The attack on human rights, Foreign Affairs (2001)
Samuel Moyn, The last utopia: Human rights in history (2010)
Mark Goodale, The myth of universality: the UNESCO “Philosophers’ Committee” and the making of human rights, Law & Social Inquiry (2018)
Meer afleveringen
Dit is de tweede aflevering van een reeks over mensenrechten en tolerantie. De reeks bevat de volgende afleveringen:
Was het opstellen van mensenrechten nou wel zo’n goed idee?
Wie het bestaan van universele mensenrechten ter discussie wil stellen, kan rekenen op verontwaardiging. Toch is dat precies wat ik hier doe.Onze universele mensenrechten zijn tijdgebonden en niet universeel
Over de totstandkoming van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Waarom grote delen van de wereld eigenlijk hun schouders kunnen ophalen over de mensenrechten.Hoe je waardigheid te verliezen
Van menselijke waardigheid kan iedereen zijn eigen chocola maken. Handig als er universele mensenrechten moeten komen. Over tegenstrijdige betekenissen en waarom wij er niet mee geboren worden.Nee, je hebt nergens recht op
Waarom wij niet met rechten geboren worden. Rechten als sociale constructie. Over natuurrecht versus natuurlijke rechten. Over aangeboren morele modules en ons ingebakken gevoel voor rechtvaardigheid.Tegen de mensenrechten
Wie zich sceptisch over mensenrechten uitlaat, maakt zich niet populair. Maar al sinds de 17e eeuw is de kritiek op mensenrechten niet mals. Over kritiek van Hobbes, Bentham, Marx, de communitaristen en de confucianisten.Weg met de mensenrechten!
De negatieve effecten van universele mensenrechten overheersen. Wij moeten er van af. Er zijn alternatieven. Van rechten moeten wij naar plichten. Van juridische naar morele dialoog.
Sarandë, 13 april 2023
Tot slot: deel deze nieuwsbrief of de Tolerantie Campagne gerust met vrienden.
Ik ben dol op lezers!
Ik volg de serie met grote interesse Kaj! De legpuzzel samen leggen zoals je dat noemt is een mooie metafoor. Je bijdrage over de Verklaring RvdM en de niet bepaald ‘universele’ manier waarop die tot stand kwam schudden de voorkant van de puzzel van waaruit ik altijd dacht lekker door elkaar. Tolerantie en medemenselijkheid zijn tegelijk termen die tegenwoordig maar al te vaak ondergesneeuwd worden en dat morele kompas is voor mij belangrijke drijfveer in deze vaak naar ratio en efficiency / algoritmen doorgeslagen maatschappij. Graag tot de volgende nieuwsbrief weer.
Interessant is Gandhi's bijdrage: geen rechten zonder plichten Wat zouden de plichten kunnen zijn? En wie gaat die bepalen en wat is het uitgangspunt? De plicht om goed voor de natuur te zorgen? Wat is goed? De plicht om lief te zijn voor een ander? De zeven werken van barmhartigheid uitvoeren leveren rechten op? De zeven doodzonden strafpunten?. Zullen we ons anders gewoon aan de 10 geboden houden? Maar dan schat ik in dat 99% van de mensheid geen rechten krijgt. Dan toch maar zonder plichten. Uit the dawn of everything (Graeber and Wengrow) haalde ik drie universele rechten: het recht om je te verplaatsen, het recht om Nee te zeggen en het recht om een samenleving te beginnen of om te vormen..... Maar ik zie al haken en ogen. "Je mag je wel verplaatsen, maar dan moet je wel.... en dan volgen voorwaarden"..... Dan maar deze drie rechten onvoorwaardelijk maken. Alleen bij wie moet je zijn als je niet worden nageleefd? Moeilijk moeilijk