De kerk keurt het af, maar laat het toe
De christelijke kerk is verantwoordelijk voor tweeduizend jaar antisemitisme. Sorry, mooier kan ik het niet maken.
In English: The church disapproves, but allows it
In deze reeks kijken wij naar de geschiedenis van de tolerantie in het christendom. Wij kwamen ketters tegen, en heidenen, en moslims. Nu gaan wij kijken hoe het christendom zich door de eeuwen heen verhield tot het jodendom.
Het christendom begon met joodse volgelingen van de joodse leraar Jezus. Maar de gemeenschap begon pas echt te groeien toen de banden met het judaïsme werden losgelaten. De wrok van de vroege kerk tegenover het Joodse volk zat er al vroeg in, en pas sinds kort zijn de banden meer ontspannen. Wij gaan onder meer kijken naar de isolatie van de Joodse gemeenschappen in de middeleeuwen, de rol van de kerk bij jodenvervolgingen door de eeuwen heen. Wij sluiten af met de positie van de kerk van Rome tegenover de holocaust.
Een waarschuwing vooraf. In dit artikel komen akelige en racistische teksten voor over Joden. Niet om te choqueren, maar om te illustreren hoe er in het verleden door christenen over Joden werd gesproken. Hoe diep de haat soms zat. En ook als je als christen makkelijk overstuur raakt van een kritische benadering, kun je dit artikel misschien maar beter overslaan.
Christenen werden steeds minder Joods
Na Paulos trok het christendom in het Romeinse Rijk steeds meer niet-Joden aan. Inspanningen om Joden tot het christelijke geloof te bekeren waren grotendeels vruchteloos gebleken. Gaandeweg hadden de kerkvaders steeds minder boodschap aan de Joden en hun wetten.
Wat dreef de christenen en de joden nu uit elkaar? In de eerste plaats was het Paulos’ houding tegenover de joodse wet. Die was weliswaar bindend voor Joodse gelovigen, maar niet voor niet-Joodse aanhangers. Joden gingen zich daardoor steeds minder thuis voelen in de Jezus-gemeenschappen, die geleidelijk overspoeld werden door Romeinse burgers en ander gespuis.
In de tweede plaats was het de goddelijke status van Jezus, die theologisch geleidelijk de overhand kreeg in de Jezusgemeenschappen. Die was voor belijdende joden onverteerbaar. Ook binnen de vroege christelijke gemeenschappen was dat dogma lang niet onomstreden. Mede door die onzekerheid werden de christelijke standpunten geharnast: door zich af te zetten tegen Joden en dissidente christelijke theologen, werden de eigen dogma’s sterker.
De moord op Jezus
Retorisch werden de Joden na verloop van tijd neergezet als de moordenaars van Jezus, vooral aangezet in het evangelie van Johannes, zo rond 100 n.Chr. De Joden hadden God vermoord, volgens latere apocriefe evangeliën zelfs willens en wetens.
Wat was daarvan waar? Ik laat mij leiden door de welwillende maar sceptische blik van de bijbelhistoricus en priester Bruce Chilton. Het relaas van Jezus’ terechtstelling in de evangeliën blijkt gekleurd, maar op hoofdlijnen niet onaannemelijk.
Zoals eerder gememoreerd, was Jezus in de ban van het koninkrijk van God, dat aanstaande was. Het zou het Joodse volk verlossen van de Romeinse overheerser, de impopulaire Heriodiaanse dynastie en de controversiële hogepriesters. Het is goed denkbaar dat hij zichzelf gaandeweg was gaan zien als de Messias die de oudtestamentische profeten al hadden voorspeld, een onkreukbare, vrome nieuwe vorst van Israël. Jezus kon niet wachten tot die tijd zou aanbreken, en zou desnoods wel een handje helpen.
Jezus kende de Tenach op zijn duimpje. De voorspellingen over het einde der tijden van de profeet Zacharia zullen hem gefascineerd hebben. Zacharia beschreef spectaculair en tamelijk gedetailleerd wat er zoal zou gebeuren. Onder andere deze passage:
Iedereen die een offer wil brengen, kan zijn eigen kookpot gebruiken om het offervlees in te koken.
In die tijd zullen er geen handelaars meer zijn in de tempel van de machtige Heer.— Zacharia 14:21
Handelaars in de tempel, hoezo? Om praktische redenen had de hogepriester bepaald dat gelovigen niet meer hun eigen offerdieren mochten meenemen naar de tempel. Vooral op hoogtijdagen was het razend druk op het tempelterrein, en dat gesleep met dieren leverde chaotische taferelen op, en veel vuiligheid. Na de ingreep van de hogepriester konden gelovigen hun offerdieren alleen nog maar betrekken bij de officiële handelaars op het tempelterrein. Veel ordelijker. Bijkomend voordeel voor de priesters was dat de handelaars vermoedelijk een deel van de opbrengst moesten afdragen. Maar voor arme Joden was het een ramp: in plaats van hun eigen dieren mee te kunnen brengen, kosteloos thuis geteeld, moesten zij nu geld betalen voor vee om te kunnen offeren.
Jezus had een plan. Met een groep aanhangers ging hij op de Tempelberg een einde maken aan die handel. Het werd een flinke rel. Hij had misschien verwacht dat de apocalyps meteen zou aanbreken. Maar dat gebeurde niet. In plaats daarvan werd hij met zijn medestanders van de Tempelberg afgejaagd. Jezus moest onderduiken.
Voor Kajafas, de hogepriester, was deze rel een vergrijp van de hoogste orde. Vergeet niet dat de tempel het epicentrum vormde van de religie: het hele geloof was daarop gericht. Verstoring van de orde bij de tempel was een zonde op Gods eigen drempel. Het duurde dan ook niet lang voordat Jezus werd ingerekend. Bij verhoor stelde Jezus zich uitdagend op, allerminst onder de indruk van de geestelijke. Wat hij precies zei tegen Kajafas kan in het midden blijven, maar duidelijk is dat Kajafas hem daarna niet alleen beschuldigde van ordeverstoring op de Tempelberg, maar ook van blasfemie. Er waren wel mensen voor minder aan hun einde gekomen.
Maar Kajafas kon godslasteraars niet op eigen gezag terechtstellen. Alleen het Romeinse gezag mocht dat. Kajafas dus naar de gouverneur, Pilatus. Tussen die twee was het voortdurend geven en nemen; zij hadden elkaar nodig. Bij wijze van concessie zal Pilatus Jezus’ terechtstelling hebben geaccordeerd. De volgende keer kon Pilatus dan weer een concessie aan Kajafas vragen, zo lagen de verhoudingen. Tegenover de Romeinen werd Jezus vooral aangewreven dat die zich de titel van Messias liet aanleunen. Dat lag gevoelig, want impliciet kon die titel worden geïnterpreteerd als een ondermijning van het Romeinse gezag.
Op de keper beschouwd stond de terechtstelling van Jezus dus in de eerste plaats op het conto van de joodse geestelijkheid. Maar de Romeinse gouverneur was er niet voor gaan liggen. En Jezus had zelf hoog spel gespeeld, en verloren.
Deze complexe werkelijkheid is grosso modo ook zo gedocumenteerd in de Evangeliën, maar is door de evangelisten gekleurd weergegeven. Vergeet niet, dat waren geletterde heren, postume fans van Jezus, en sterk georiënteerd op de Grieks-Romeinse beschaving. Jezus moest uiteraard vrij van blaam zijn, en de Romeinse gouverneur moest niet te hard worden gevallen. De schuld lag dus bij de hogepriester, en de schuld van de Joodse gelovigen werd nog eens extra sterk aangezet. Onderstaande passage is alleen al om die reden onwaarschijnlijk, en heeft christelijke jodenhaat eeuwenlang aangewakkerd:
Pilatus merkte dat de dingen die hij zei, niet hielpen. Het volk leek juist in opstand te komen. Daarom pakte hij wat water en waste zijn handen. Iedereen zag wat hij deed. Toen zei hij: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Jullie zijn verantwoordelijk.’ Toen gaf het hele volk dit antwoord: ‘Ja, zijn dood is de zaak van ons en onze kinderen.’
— Matteus 27:24-25
Christelijke Joden, vooral in Jeruzalem, hadden het zwaar. Jacobus, de broer van Jezus, kwam aan zijn einde doordat hij van de Tempelberg werd afgeflikkerd. Maar na de verwoesting van de Tempel door de Romeinen werd er van de Jezusbeweging in Jeruzalem weinig meer vernomen. Paulos’ christengemeenschap groeide daarentegen als kool, vooral in het westelijke deel van het Romeinse Rijk, en sneed geleidelijk de banden door met de Joodse diaspora. Voor zover een doorsnee jood al in aanraking kwam met de Paulos’ christengemeenschappen, zal die zijn schouders hebben opgehaald over die gekkies.
Maar geleidelijk veranderde dat. Sinds de bekering van keizer Constantinus in 312 werd het Romeinse Rijk geleidelijk steeds christelijker. In de 11e eeuw vormden Joodse gemeenschappen marginale klontjes in christelijk Europa, met uitschieters tot pakweg tien procent van de bevolking in met name Spiers, Worms, Mainz en Narbonne. De grootste Joodse gemeenschappen bevonden zich nog in de khalifaten: in Cordoba, Baghdad en Cairo, onder de vleugels van de islam. De Joodse gemeenschappen zochten vooral isolement.
Het antisemitisme van de kerkvaders begon tamelijk vroeg: al in het begin van de derde eeuw. Het doet denken aan de woede van de afgewezen minnaar. De houding van een aantal kerkvaders ten opzichte van de Joden was ronduit giftig. De Romeinse theoloog Tertullianus (160-230) had een persoonlijke afkeer van Joden en vond dat de christenen door God waren gekozen om de Joden te vervangen als zijn volk, omdat zij eerzamer waren. Augustinus vond dat de Joden in leven moesten blijven om er met hun lijden aan te herinneren dat zij Jezus hadden vermoord. De Joden hadden het verdiend om te worden onderdrukt door de christenen. En in de hel was er een speciale afdeling voor ze gereserveerd. Ioannis Chrysostomos (345-407), aartsbisschop van Constantinopel, staat bekend om zijn antisemitistische preken. Er waren echter ook theologen die de joden gunstiger gezind waren, met name Eusebios van Caesarea.
Toen het Romeinse Rijk christelijk werd, kwamen de Joden in het nauw. Zij mochten geen belangrijke ambten bekleden, geen nieuwe synagogen bouwen, en omgang met christenen werd belemmerd. Het isolement dat zij zelf al zochten, werd daardoor versterkt.
Door de kerk werd dus neergekeken op de Joden maar pas vanaf de 11e eeuw vonden er incidenteel pogroms plaats: spontane lynchpartijen, aanvankelijk doorgaans gericht op Joden die lokaal economische macht of politieke invloed uitoefenden. Het initiatief kwam niet vanuit de kerk, maar de kerk hield het ook niet tegen. De eerste uitwassen ontstonden in de Boerenkruistocht van 1095, een spontane trek van Frans en Duits uitschot richting Jeruzalem. Onderweg werden Joodse gemeenschappen in Rouen, Trier, Spiers, Worms, Mainz, Regensburg en Praag geplunderd en werden Joden afgemaakt als zij zich niet spontaan lieten dopen.
Waarom deden zij dat? In de eerste plaats omdat het uitschot was, desperado’s. Maar in de tweede plaats omdat de beweging religieus gemotiveerd was. Paus Urbanus had opgeroepen om de Heilige Stad te bevrijden van de muzelmannen die zich zo akelig gedroegen tegen pelgrims. De stad van Jezus moest weer christelijk worden, en dat kon alleen met geweld. Geloof en geweld werden zodoende in één adem uitgesproken. Meutes havelozen op doortocht gaan plunderen, dat ligt voor de hand. Maar geweld tegen christenen was uitgesloten, hun religieuze missie verhinderde dat. Moslims moesten eraan geloven, maar die waren nog ver weg. Wie blijven er dan nog over? Precies, de Joden, de moordenaars van God. En laat die nou precies op de route oostwaarts wonen …
Het moet gezegd, de kerk reageerde afkeurend. In 1120 vaardigde de paus een bul uit, Sicut Judaeis, waarin christenen op straffe van excommunicatie verboden werd om Joden tot bekering te dwingen of hun bezittingen af te nemen. Hun religieuze rituelen, synagogen en begraafplaatsen moesten met rust gelaten worden. De bul werd tot in de 15e eeuw door de meeste pausen onderschreven.
Vanaf de 12e eeuw werd canoniek recht ontwikkeld. De wetteksten noemen de joodse gebruiken waar de kerk zich afzijdig van moet houden. ”Ecclesia non approbat, sed permittit”: de kerk keurt het niet goed, maar laat het toe. Judaïsme is verwerpelijk, maar Joden moeten met rust gelaten worden.
Tommaso d’Aquino, die de joden ”onze vijanden” noemde, dacht er ook zo over. Veracht ze, maar laat ze met rust. In die lijn moeten ook de wereldlijke decreten worden gezien, die diverse vorsten in de middeleeuwen uitvaardigden om de godsdienstvrijheid van de joden te beschermen, waaronder het Poolse Statuut van Kalisz (1264).
Godsdienstvrijheid was er dus doorgaans wel voor joden, al was het niet van harte. Er werden ook stigmatiserende maatregelen genomen. Joden (en moslims) moesten afwijkende kleren dragen, of een gele ster. Huwelijken tussen joden en christenen waren verboden. Joden moesten meer belasting betalen. Veel beroepen waren verboden, Joden moesten in afgezonderde wijken wonen (getto's) en mochten geen land bezitten. Geregeld werden Joodse gemeenschappen verjaagd.
Een populaire legende was dat joden bloed van christelijke kinderen dronken om de eucharistie te bespotten, het bloedsprookje. Vanaf de 14e eeuw kwamen pogroms vaker voor. Joden werden ervan beschuldigd de zwarte dood (de pest) te hebben verspreid en moesten daarvoor boeten. In 1348 sprak de paus zich in de bul Quamvis perfidiam uit tegen die pogroms. De geestelijkheid werd opgedragen om de Joden te beschermen.
In de bul Cum nimis absurdum (1555), de reformatiestrijd was op zijn heftigst, beperkte de paus echter de rechten van de Joden in de pauselijke staat, het stuk Italië waar de paus de soeverein was. Getto's werden overal ingevoerd, elke stad mocht nog maar één synagoge hebben, het recht op grondbezit werd in de praktijk afgeschaft en de meeste beroepen werden verboden.
En, hoewel joodse religieuze gebruiken getolereerd moesten worden, zou de kerk het toejuichen als alle Joden zich vrijwillig zouden bekeren tot het christendom. Dat lukte eeuwenlang echter maar zeer mondjesmaat.
Pfefferkorn en Reuchlin
De Joodse Duitser Johannes Pfefferkorn was een uitzondering. Hij bekeerde zich in 1505 van het judaïsme tot het christendom. Hij werd aangesteld om zich op het “Joodse vraagstuk” te werpen. Dat deed hij met verve:
Er zijn drie oorzaken die de bekering van Joden belemmeren: ten eerste: woeker. Ten tweede: omdat zij niet gedwongen worden om in christelijke kerken naar de preken te luisteren, en ten derde: omdat zij de Talmoed bestuderen.
— Johannes Pfefferkorn, Judenspiegel (1508)
In 1509 kreeg Pfefferkorn van de keizer een opdracht. Alle joodse boeken die zich keren tegen het christendom moesten in beslag worden genomen en vernietigd worden. Moest alleen nog worden vastgesteld welke boeken dat precies betrof. Pfefferkorn schakelde daarbij de hulp in van de Duitse geleerde Johann Reuchlin, die in de jaren '90 van de 15e eeuw in Rome Hebreeuws had gestudeerd bij een aantal Joodse leraren. In 1510 leverde Reuchlin zijn conclusie. Hij toonde aan dat joodse geschriften waarin christenen openlijk worden beledigd zeer schaars zijn en door de meeste joodse geleerden niet serieus werden genomen. De rest van de joodse geschriften zijn ofwel noodzakelijk voor de joodse godsdienst (die zowel bij pauselijke als bij keizerlijke wet beschermd was), of hebben zoveel wetenschappelijke waarde dat vernietiging zou neerkomen op vandalisme. Hij stelde voor om op elke Duitse universiteit twee leerstoelen Hebreeuws in te stellen en de joden te vragen daar hun boeken voor beschikbaar te stellen. Reuchlin had door zijn expertise precies het tegenovergestelde gedaan van wat van hem verwacht werd.
Pfefferkorn reageerde furieus. Hij bracht een pamflet uit, Handspiegel wider und gegen die Juden (1511). Reuchlin reageerde met zijn eigen pamflet, Augenspiegel (1511), die op keizerlijk bevel in beslag werd genomen. Reuchlin moest zich verantwoorden bij de Inquisitie en uiteindelijk bij de paus zelf.
De kwestie deed onder de intellectuelen van zijn tijd veel stof opwaaien. Ook Erasmus liet zich over de kwestie uit. Over Pfefferkorn:
Ik mag sterven als hij zich om een andere reden heeft laten dopen dan om meer verderf onder de christenen te kunnen zaaien en als één van ons het hele volk met zijn joods gif te besmetten. Want wat had hij de christenen kunnen aandoen als hij de jood was gebleven die hij was? Nu pas handelt hij als een echte jood, na het masker van een christen te hebben opgezet, nu beantwoordt hij aan zijn soort. De joden belasterden Christus alleen, maar hij gaat tekeer tegen vele integere mannen die uitmunten in leefwijze en geleerdheid. Hij had zijn joden geen grotere dienst kunnen bewijzen dan, vermomd als overloper, het christendom aan zijn vijanden over te leveren.
— Desiderius Erasmus, Brief aan Willibald Pirckheimer (1517)
Het betaamde uw verstand na te gaan of dat boekje van Reuchlin iets bevatte wat het christelijk geloof ernstige schade zou kunnen toebrengen. Maar daarin wordt niets anders gezegd dan dat men de joden moet tolereren binnen de grenzen van de redelijkheid. Waar was het voor nodig met zoveel ijver haat tegen de joden te wekken? Is er soms iemand onder ons die dat soort mensen nog niet genoeg verafschuwt? Als jodenhaat christelijk is, dan is ieder van ons in dit opzicht meer dan voldoende christelijk.
— Desiderius Erasmus, Brief aan Jacob van Hoogstraten (1519)
Waren Erasmus en Luther antisemiet?
Over de beoordeling van dit antisemitisme van Erasmus zijn de geleerden het nog niet eens. Iedereen waarschuwt ervoor om hem met onze moderne ogen te beoordelen. De houding van Erasmus ten opzichte van het judaïsme wordt soms gekwalificeerd als asemitisme. Hij was vooral bezig met de toekomst van de ”ware filosofie van Christus” en de joodse gemeenschap van zijn tijd liet hem koud. Erasmus heeft nooit de verbanning van de joden bepleit, of gebruik van geweld. Maar evenmin sprak hij zich uit tegen het geweld tegen joden, die in zijn tijd schering en inslag was. De middeleeuwse godsdienstvrijheid voor joden nam hij als vanzelfsprekend, net zozeer als de alomtegenwoordige haat. Niet elke historicus is het overigens eens met deze tamelijk milde beoordeling van Erasmus. Hij had er niet over hoeven schrijven.
Waar Erasmus' opmerkingen over de Joden nog tamelijk informeel waren, hij publiceerde er hoegenaamd niets over, maakte Luther er een principieel punt van. In 1543 schreef hij het boek Over de Joden en hun leugens, gevuld met haat en obsceniteiten.
Een laag-bij-de-gronds, hoererend volk, geen volk van God, en hun gebral over hun afstamming, besnijdenis en wet moeten worden beschouwd als vuil.
De Joden zitten vol met de stront van de duivel (...) waarin zij zich wentelen als zwijnen en de synagoge is een onverbeterlijke hoer en een boosaardige slet.
— Martin Luther, Von den Juden und ihren Lügen (1543)
Luther bepleitte de Joodse scholen en synagogen af te branden, de instelling van getto's, de joodse geschriften in beslag te nemen, een preekverbod voor rabbi's, de bescherming van Joden op de openbare weg op te heffen, alle zilver en goud van Joden in beslag te nemen, en dwangarbeid voor gezonde Joodse mannen.
Luthers ommekeer is opmerkelijk. Aan het begin van de Reformatie had Luther Hebreeuws bestudeerd. Hij had nog de hoop de Joden tot het protestantisme te bekeren. Die hoop was ijdel gebleken. Uit razernij begon hij de Joden te beschimpen en hij haalde er de gebruikelijke complottheorieën bij, dat Joden heimelijk op de vernietiging van het christendom uit waren. Ook politieke motieven speelden een rol: hij had het op een akkoordje gegooid met protestantse vorsten die ook in religieus opzicht soevereiniteit in hun gebied nastreefden. Joden zaten daarbij in de weg, en moesten opzouten.
De Duitse Lutherse kerk was in 1933 in grote meerderheid dolenthousiast over Hitlers machtsgreep. Hitler verwees graag naar Luthers antisemitisme en de nazi’s stelden in 1933 een nationale Lutherdag in. De overeenkomsten tussen Luthers voorstellen en de maatregelen van de nazi’s tegen de Joden zijn te treffend om toeval te zijn.
Christelijk antisemitisme na de Middeleeuwen
Ik noemde al het Poolse Statuut van Kalisz (1264). In dezelfde traditie vormde het Pools-Litouwse Gemenebest (grote delen van het huidige Polen, Belarus, Oekraïne en Litouwen) het gebied waar de meeste Joden naartoe trokken. Er werd hen weinig in de weg gelegd. Halverwege de 17e eeuw leefden er een half miljoen Joden in het gebied, meer dan de rest van Europa bij elkaar. In de rest van Europa was de afkeer vooral theologisch gedreven; de kleine Joodse gemeenschappen leefden min of meer in isolement en werden in de regel gedoogd, en soms verdreven. Eind 15e eeuw maakten Spanje en Portugal grote schoonmaak: alle moslims en honderdduizenden Joden moesten hun biezen pakken als zij zich niet tot het christendom bekeerden. De meeste Joden zochten hun toevlucht in het Ottomaanse Rijk en in de Lage Landen. De Joden die zich bekeerden, konden blijven, maar bleven voorwerp van racistisch beleid. En de katholieke Inquisitie zat hen op de hielen; heimelijke joodse gebruiken werden genadeloos bestraft. In Polen-Litouwen vormde de Joodse gemeenschap een sociale factor van belang en had zij wezenlijke politieke invloed. Voor zover er ter plekke afkeer was van Joden, was die vooral sociaal van aard. Er was afgunst.
In het West-Europa van de 17e en 18e eeuw kwam de Joodse minderheid geleidelijk uit haar isolement. Er kwamen rijkere en beter opgeleide Joden die zich in het maatschappelijke verkeer gingen mengen. De banden met de Europese elite waren vaak hartelijk maar meestal ook argwanend. Voltaire verdacht de Joodse gemeenschap van een heimelijke agenda, gericht op de ondergang van de mensheid. Geruchten over een Joodse samenzwering waren gemeengoed in Frankrijk. Dacht de intellectuele voorhoede in Frankrijk seculier, het antisemitisme in Duitsland stond meer in het teken van de theologische traditie. Fichte, Kant en Hegel hadden hun bedenkingen bij de moraliteit van het judaïsme; assimilatie van Joden werd als riskant gezien. Herder, de vader van het romantisch nationalisme, noemde Joden corrupt, parasitair en eerloos. Pas in de revoluties van 1848 werden gelijke rechten voor Joden de norm in Europa.
Ik zal niet lang stilstaan bij het Europese antisemitisme die culmineerde in de holocaust. Het gaat in dit artikel over de verhouding tussen christendom en judaïsme, niet over antisemitisme in het algemeen. De factoren die antisemitisme in de kaart speelden zijn goed gedocumenteerd. De woede van de christenen, op de eerste plaats. Het isolement van de Joodse gemeenschap en haar herkenbaarheid. De repressie die ervoor zorgde dat Joden alleen in vrije beroepen konden uitmunten. Afgunst ten opzichte van succesvolle Joden. Verachting voor de Joodse onderklasse. Het opkomende nationalisme en de rassentheorie. De rol van Joden in de communistische bewegingen. De geruchten over Joodse complotten. Specifiek moeten wij hier vooral kijken naar de houding van de christelijke kerken ten opzichte van de antisemitische agenda van de nazi’s.
Het Vaticaan en de holocaust
Over de opstelling van paus Pius XII ten opzichte van de nazi’s wordt tot op heden onder historici gediscussieerd. De kerk had een uitstekend netwerk en beschikte over voortreffelijke informatie. Dat het Vaticaan niet op de hoogte was van de holocaust is zeer onwaarschijnlijk. Publiekelijk beperkte de paus zich tot één redevoering, een kerstboodschap in 1942, waarin in bedekte termen de jodenvervolging werd veroordeeld in één zin:
De mensheid is deze gelofte verschuldigd aan de honderdduizenden mensen, die , zonder enige schuld van hun kant, soms alleen vanwege nationaliteit of afstamming, gedoemd zijn tot de dood of voortschrijdende verslechtering.
— Paus Pius XII, Alla vigilia del Santo Natale (1942)
Bekend is dat de nazitop geërgerd kennis nam van deze uitspraak. Verder is bekend dat de paus minder omfloerst de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Von Ribbentrop in een audiëntie heeft gekapitteld. Tegelijk was de paus veel helderder over de respectloze omgang van de nazi’s met kerkelijke eigendommen en de moord op priesters. Net als menige westerse regering lijkt de paus te hebben weggekeken waar het het lot van de Joden betrof.
Had de paus meer kunnen doen voor de Joden? Dat ligt wel in de rede. Pausen namen het op voor de Joden in een lange pauselijke traditie die al begon in 1120. Toen dreigde de paus al met excommunicatie van katholieken die de Joden niet met rust lieten. Waarom deed hij dat niet in de jaren ‘30? Waarom maakte hij de genocide niet wereldkundig zodra hij ervan hoorde?
Dat de paus zich niet met politiek wilde inlaten kan ook geen verdediging zijn. Pausen hadden zich meermalen en in de strengste bewoordingen gekeerd tegen het communisme (zijn voorganger noemde het in 1932 “het gevaarlijkste van alle kwaden”). Maar over nationaalsocialisme en fascisme geen woord. Het heeft er alle schijn van dat de paus weliswaar een afschuw had van de nazi’s, maar hun strijd tegen Stalin kwam hem wel goed uit. Aandacht voor de holocaust zou maar afleiden van de goede zaak, de strijd tegen de grootste vijand, het communisme.
Ook de lagere Roomse echelons hielden zich merendeels afzijdig, met eigenlijk maar één wezenlijke uitzondering: de aartsbisschop van Utrecht, Jan de Jong, liet zijn priesters de sacramenten weigeren aan nazi’s en pleitte meermalen tegenover de bezetter expliciet voor het lot van de Joden in zijn land. Met gering effect overigens: ruim 100.000 Nederlandse Joden zijn vermoord.
Afrondend
De weerzin in het christendom tegenover de Joden zat er diep in. Gelet op de Joodse wortels van het christendom is dat eigenlijk vreemd. Het is gek dat de kerk zich nooit over haar weerzin heen heeft kunnen zetten, zeker omdat Joden zich tegenover het christendom nooit agressief hebben opgesteld. Joden bleven vooral afzijdig; het zou bijvoorbeeld niet in hen opkomen om een christen te willen bekeren. Hoe christenen en joden eeuwenlang maatschappelijk prima door één deur kunnen, zie je bijvoorbeeld in emigratielanden als Argentinië en de Verenigde Staten. En ook elders, bijvoorbeeld in India, leven Joden al eeuwenlang in harmonie met andere religieuze tradities. De millennia van repressie van Joodse gemeenschappen in Europa is dan ook vooral de kerk van Rome aan te rekenen. Tot diep in de twintigste eeuw is met name de kerk van Rome diep tekortgeschoten in de tolerantie die zij zelf bepleitte. En voor de zeer bedenkelijke rol van het Vaticaan in de Tweede Wereldoorlog zou de kerk zich diep moeten schamen.
Meer lezen?
Tertullianus, Adversus Iudaeos (ca. 200, ook in het Engels) en Ad scapulam (212, ook in het Engels)
Lactantius, Institutiones divinae (303-311)
Ioannis Chrysostomos, Adversus Iudaeos (4e eeuw)
Desiderius Erasmus, Brief aan Willibald Pirckheimer (1517), Brief aan Jacob van Hoogstraten (1519)
Johannes Pfefferkorn, Judenspiegel (1508)
Johannes Reuchlin, Augenspiegel (1511)
Martin Luther, Von den Juden und ihren Lügen (1543, ook in het Engels)
Shimon Markish, Érasme et les Juifs (1979)
Gavin Langmuir, History, religion, and antisemitism (1990)
István Bejczy, Tolerantia: a medieval concept, Journal of the History of Ideas (1997)
Bruce Chilton, Rabbi Jesus (2000)
Michael Phayer, “Helping the Jews is not an easy thing to do.” Vatican holocaust policy: continuity or change?, Holocaust and Genocide Studies (2007)
Walter Laqueur, The changing face of anti-semitism: from ancient times to the present day (2008)
Dit was de negende nieuwsbrief in een lange reeks: tolerantie en het christendom. Een overzicht van alle artikelen in deze reeks tref je aan in het overzichtsartikel Tolerantie in de geschiedenis van het christendom.
Ik was even op reis, vandaar dat ik één weekje moest overslaan. De volgende aflevering in deze reeks zal gaan over de Reformatie. Maar eerst volgt over een week een nieuwe aflevering in de reeks over Moraliteit en tolerantie, over deugdethiek.