Mensen mogen zich niet onwaardig gedragen, vond de Franse rechter
Soms moet je mensen tegen zichzelf in bescherming nemen. Maar waar de grens ligt, daar verschillen de meningen over. Lees er over in dit eerste artikel over paternalisme, over menselijke waardigheid.
Manuel Wackenheim is behept met dwerggroei; hij is 118 centimeter lang. Hij woont in het afgelegen departement Moezel, in Frankrijk. In 1990, hij was toen 23 jaar oud, ontmoette hij een ondernemende impresario die hem voorstelde om te gaan optreden in discotheken. Hij kreeg een american-footballuniform aangemeten, inclusief harnas en helm. Klanten tilden hem tegen betaling met beide handen op, en wierpen hem zonder aanloop zo ver mogelijk van zich af. Hij landde op een vloer bedekt met matrassen. Wackenheim woog 55 kilo; het record lag op 3,92 meter.
De business liep een paar jaar leuk. Wackenheim werd er niet rijk van, maar hij kon er goed van leven. In andere banen was hij niet geïnteresseerd; hij had vanwege zijn lengte sowieso minder mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Vrij snel werd de show beschreven in de pers. Er ontstond publieke verontwaardiging. Burgemeesters probeerden de show te verbieden. Uiteindelijk kwam de zaak voor de hoogste Franse rechter, de Conseil d’État, die de show verbood in een beknopt vonnis. De grondslag voor het verbod was verstoring van de openbare orde, bestaande uit de ondermijning van het respect voor de menselijke waardigheid.
Dat was heel zuur voor Wackenheim, die zijn broodwinning verloor. Hij ging in hoger beroep in Europa en bij de Verenigde Naties, maar verloor alles. Het laatste wat wij van hem weten is dat hij bij zijn oude moeder woont, hij heeft geen baan, en verdoet zijn tijd met computergames. Hij is nog steeds verontwaardigd. Dwergwerpen was zijn autonome keuze, vindt hij. Hij had er lol in, hij vond dat hij zichzelf nuttig maakte en in zijn levensonderhoud kon voorzien. Wie de show niet wilde zien, hoefde er niet naartoe. Juist het verbod was voor hem een aantasting van zijn menselijke waardigheid.
Ik wilde niet beroemd zijn, ik wilde gewoon mijn eigen ding hebben. Waarom mag ik niet geworpen worden? Waar is de vrijheid van expressie? Klein zijn was voor mij geen probleem. Maar er werd mij duidelijk gemaakt dat ik de zwakke schakel was in de gemeenschap.
— Manuel Wackenheim in: Manuel Wackenheim, cloué au sol, Libération, 30 januari 2014
Wij gaan het in deze en komende afleveringen hebben over paternalisme. Moet je mensen tegen zichzelf in bescherming nemen? Het is een van de belangrijkste en oudste motieven voor intolerantie.
Augustinus vond dat je ketters moet bestraffen uit liefde. Zelfs de doodstraf was volgens hem een daad van liefde. De gestrafte kan dan niet meer zondigen en zijn ziel kan worden gered. Inquisiteurs zagen zichzelf als spirituele artsen die de ziekte van ketterij diagnosticeren en behandelen ten behoeve van de patiënt en de gemeenschap. Had je een verkeerde mening, dan moest je geholpen worden om je mening bij te stellen (of je mond te houden). Met een verkeerde mening kun je niet alleen anderen besmetten, maar het hebben van een goede mening is ook in je eigen belang.
Wat is paternalisme?
In geval van paternalisme oefent een ander invloed op je uit ter voorkoming van schade. Die schade hoeft niet materieel te zijn; die kan bijvoorbeeld ook bestaan uit welzijn, het goede, geluk, behoeften, belangen of waarden. Kenmerkend aan paternalisme is dat er in elk geval schade aan jezelf dreigt, het is “voor je eigen bestwil,” maar mogelijk worden tegelijk ook anderen getroffen. Je moet geholpen worden, bijvoorbeeld omdat je wil en je belangen niet met elkaar overeenstemmen, je de belangen niet scherp hebt, je niet voldoende rekening houdt met bepaalde belangen, of omdat je jezelf niet voldoende onder controle hebt.
Wetgeving tegen verslavende activiteiten, zoals gokken, alcohol- en drugsgebruik is een vorm van paternalisme, net zoals censuur, verplichte deelname aan een pensioenregeling, helmplicht voor motorrijders, receptplicht voor geneesmiddelen. Maar paternalisme hoeft niet per se van de overheid te komen. Je kunt ook denken aan een echtgenote die de whiskyflessen van haar alcoholverslaafde partner verstopt, of de bedelaar bij de supermarkt, die om geld vraagt, maar een zak appels toegestopt krijgt.
Na een algemene inleiding gaan wij stilstaan bij drie vaak genoemde motieven voor paternalisme. De ander moet tegen zichzelf in bescherming worden genomen:
uit oogpunt van menselijke waardigheid;
omdat mensen irrationeel zijn en zichzelf daardoor schade kunnen toebrengen;
om schade aan anderen te voorkomen.
In deze aflevering behandelen wij het eerste motief, de menselijke waardigheid. Aan de andere motieven ga ik daarna afzonderlijke artikelen wijden.
Drie invalshoeken over paternalisme
De drie grote ethische stromingen denken verschillend over paternalisme. Kort gezegd: Kantiaanse deontologie is het meest categorisch in zijn afwijzing van paternalisme. Autonomie en vrijheid staan volgens Kant op gespannen voet met paternalisme, zo lang je een ander niet in de weg zit. Wie utilitaristisch denkt, zal de voordelen van paternalisme best inzien: zo lang het gemeenschappelijke nut ervan opknapt, zal hij niet zo gauw bezwaren hebben tegen ingrepen in andermans leven. Maar wie zo denkt, vindt de opperutilitarist Mill tegenover zich, die paternalisme onder veel omstandigheden afwees. Zoek je voorstanders van paternalisme, dan maak je in de deugdethiek de beste kans. Veel deugdethici willen dat mensen zich intensief met elkaar bemoeien, om het beste uit elkaar te halen en om meningsverschillen te overbruggen. Nu ga ik uitweiden.
Kant tegen paternalisme
De bezwaren van Kant tegen paternalisme zijn drievoudig. Ten eerste verdient de mens als moreel, rationeel wezen respect, net zoals hij verplicht is om de ander te respecteren. Wij zijn gehouden om anderen als doel te behandelen, niet louter als middel, en daarmee recht te doen aan ieders innerlijke waarde en waardigheid. Als ik zonder je toestemming jouw opties beïnvloed omdat ik denk dat ik het beter weet dan jij, toon ik geen respect voor jou als autonoom wezen, zelfs als jij irrationeel handelt.
Ten tweede vond Kant dat iedereen maar op zijn eigen manier gelukkig moet zien te worden. We maken daarbij onvermijdelijk fouten, maar daar leren wij van. De ander die tegen onze wil onze keuzes beïnvloedt, maakt inbreuk op onze autonomie en op ons leerproces.
Ten derde vond Kant dat iedereen recht heeft op zijn eigen vrijheid: zolang je je houdt aan de universele wetten en andermans vrijheid niet in de weg zit, kun je wat hem betreft je liederlijke gang gaan. Een ander die jou dan keuzes ontneemt, doet iets wat hij zelf ook niet zou accepteren. En daarmee is paternalistische interventie onaanvaardbaar. De gemeenschap moet ingrijpen als je een ander schade toebrengt, of zijn vrijheid in de weg staat, maar zolang dat niet het geval is, moet iedereen je met rust laten.
Utilitaristen over paternalisme
Dan de utilitaristen, of misschien breder: de consequentialisten, die de moraliteit van gedrag beoordelen op basis van de gevolgen. Een utilitarist zal op het eerste gezicht weinig moeite hebben met paternalisme. Paternalisme wil het welzijn van individuen verhogen, utilitaristen beogen verbetering van het collectief welzijn. Dat klinkt als een match.
Maar er zijn bedenkingen. Je wordt gedwongen om iets te doen waar je geen trek in hebt, maar waarvan de ander zegt dat het goed voor je is. Je moet spinazie eten, al vind je het vies. Het is gezond voor je, maar gaat je welzijn er ook mee op vooruit? Daar zijn de meningen over verdeeld.
Wie paternalistisch behandeld wordt, levert op zijn minst een deel van zijn autonomie in. Stel dat je wordt gedwongen om iets leuks te doen wat ook nog goed voor je is. Je bent dol op zwemmen. Nu komt er een wet die je verplicht om elke dag een uur te zwemmen. Heb je daar dan nog even veel lol in?
Mensen verschillen zodanig van elkaar, dat iedereen het beste zelf kan bepalen wat hem het meeste welzijn oplevert. De ander is fundamenteel niet in staat om voor jou te bepalen wat je voorkeuren zijn. Zelfs als je de wijste tiran aan het bewind hebt om een zo hoog mogelijk algemeen welzijn te genereren, zal de uitkomst het afleggen bij een samenleving waarin iedereen voor zichzelf kan bepalen hoe hij gelukkig wordt. Menig utilitarist vindt die vuistregel zo fundamenteel, dat deze voorrang heeft boven het uitgangspunt dat het algemeen welzijn allesbepalend moet zijn. Maar beide uitgangspunten zijn consequentialistisch van aard, en bijten elkaar in de staart.
Een utilitarist kan redeneren dat kleine interventies met grote welzijnseffecten sowieso gelegitimeerd zijn als dat netto welzijnswinst oplevert. Autogordels zijn vrijwel overal ter wereld verplicht, en dat is niet voor niets. Nudging is nog zoiets: kleine, onopvallende ingrepen die toch gedragseffecten hebben. Kleinere bordjes leiden tot kleinere trek. Met een pisvlieg in het urinoir wordt er beter gericht.
Een utilitaristische paternalist bepleit niet om mensen alle vrijheid te ontnemen; het wegnemen, ontmoedigen of bestraffen van de slechtste opties telt al als paternalisme. En daar kunnen goede redenen voor zijn. Mensen maken vaak de makkelijkste keuze, en zijn niet goed in staat om hun gedrag te laten bepalen door de langetermijneffecten. Meer daarover later.
De voornaamste utilitarist, John Stuart Mill, stelde zich principieel op tegen paternalisme, in zijn essay On Liberty (1859). Mill schreef dat het boek ging over burgerlijke of sociale vrijheid: over de aard en de grenzen van de macht die door de maatschappij legitiem mag worden uitgeoefend over de individu. Voor Mill stond vast dat de samenleving de vrijheid van de individu zo weinig mogelijk moet beperken, omwille van het algemeen welzijn.
Mills uitgangspunt, dat bekend staat als het schadebeginsel, verwoordde hij als volgt:
Het enige doel waarvoor macht mag worden ingezet tegenover een lid van een beschaafde samenleving, tegen zijn wil, is het voorkomen van schade aan anderen. Iemands eigen bestwil, door dwang of overreding, is geen afdoende reden. Dwang om te handelen of te ondergaan mag niet worden toegepast omdat het beter voor hem zou zijn, omdat het hem gelukkiger zou maken of omdat het volgens anderen verstandig zou zijn, of zelfs juist…
Over zichzelf, over zijn eigen lichaam en geest is de individu soeverein.
— John Stuart Mill, On liberty (1859)
Waarom vond hij dat? Mill vond individuele vrijheid een cruciale waarde. Die opvatting ontleende hij aan observatie van de natuurlijke aard van de mens.
De menselijke natuur is geen machine die naar een model moet worden gebouwd en die precies het daarvoor bestemde werk moet doen, maar een boom, die moet groeien en zich aan alle kanten moet ontwikkelen, volgens de neiging van de innerlijke krachten die hem tot een levend wezen maken.
— John Stuart Mill, On liberty (1859)
Alle mensen verschillen van elkaar. Het is dan ook zinloos en schadelijk om van iedereen te eisen dat zij zich hetzelfde zullen gedragen. Een goed leven is alleen mogelijk als je je eigen pad kiest.
Mill leefde in het midden van de 19e eeuw, toen de samenleving een gemoderniseerde massasamenleving aan het worden was. Hij zag dat die samenleving conformerend gedrag in de hand werkte. Menselijke energie en creativiteit dreigden onderdrukt te worden. Werkelijk geluk vind je alleen bij authentieke, spontane mensen. Maar ook voor de maatschappij is het beter om te bestaan uit een bonte verzameling eigengereide individuen dan uit een conformistische menigte. Een samenleving met een rijke verscheidenheid aan "levensexperimenten" is goed: individuen kunnen worden geïnspireerd door een breed scala aan mogelijke levensvormen, waardoor vooruitgang mogelijk is. Wrijving leidt tot energie. Conformisme leidt tot passiviteit en stagnatie. Daarom vond Mill dat ingrepen in andermans leven ongepast zijn, zelfs als de ander er onbetwistbaar volkomen naast zit.
De mensheid heeft meer te winnen door aan elkaar te lijden aan wat ieder voor zichzelf goeddunkt dan door de ander te dwingen te leven zoals men zelf verkiest.
— John Stuart Mill, On liberty (1859)
Dat je niet mag ingrijpen, dus dwang mag toepassen als iemand domme dingen doet, betekende voor Mill overigens niet dat je mensen maar aan hun lot moet overlaten. Ook zonder dwang kun je mensen immers wijzen op de fouten die zij maken. Maar dat mag dus alleen met overreding, met zachte hand, niet met dwang.
Mill plaatste wel een aantal kanttekeningen bij zijn schadebeginsel, en het schadebeginsel kan paternalistischer uitpakken dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Daar komen wij op terug in een volgende aflevering, helemaal gewijd aan het schadebeginsel.
Deugdethisch paternalisme
Dan de deugdethici: hoe denken die over paternalisme? Allereerst: er zijn nogal wat deugdethici die vinden dat deugd een particuliere kwestie is. Het is prima als je streeft naar een deugdzaam leven vol van eudaimonia of verlichting. Het is fantastisch als je je medemens kunt helpen om ook een hoge staat van eudaimonia te bereiken. Maar van dwang mag geen sprake zijn. Hooguit is er een aantal dwingende natuurrechtelijke uitgangspunten (niet doden, niet stelen, etc.) die iedereen moet naleven. Deze opvatting tref je bijvoorbeeld in het boeddhisme veel aan.
De aartsvader van de westerse deugdethiek, Aristoteles, introduceerde de term eudaimonia: goed doen en goed leven, ook wel samen te vatten als welzijn. Voor Aristoteles was eudaimonia niet louter een particuliere kwestie, maar iets waar iedereen naar moet streven. Een staat is een samenwerkingsverband waarin iedereen samen streeft naar hetzelfde. De staat moet er dus voor zorgen dat iedereen aan de collectieve deugd werkt.
We zien dat elke stadstaat een soort gemeenschap is, en dat elke gemeenschap is opgericht ter wille van het een of ander goed (want iedereen voert een handeling uit in het belang van wat hij beschouwt om goed te zijn). Het is dus duidelijk dat, terwijl elke gemeenschap een bepaald goed nastreeft, de gemeenschap die het meeste gezag heeft en alle andere omvat, het hoogste nastreeft, dat wil zeggen het goede dat het meeste gezag heeft.
— Aristoteles, Politika (4e eeuw v.Chr.)
Aristoteles is populair in religieuze kringen. Gezaghebbende theologen in christendom en islam, waaronder Tomasso van Aquino en Ibn Rushid, ontleenden aan hem veel van hun inzichten. Aristoteles’ opvattingen zijn goed te rijmen met de idee van een theocratie.
Een theocratie klinkt op zich wel overzichtelijk: iedereen moet het goede doen, in overeenstemming met de wil van God. Volgens Tomasso van Aquino moet de overheid ervoor zorgen dat iedereen in de hemel komt en alles verhinderen wat dat in de weg staat. Maar de praktijk is weerbarstiger.
Allereerst is er het theologische probleem van de vrije wil. Je deugd is alleen wat waard als je vrijwillig het goede doet, terwijl je ook andere opties had. Dan is het niet handig als de overheid alle slechte opties onmogelijk maakt. Het leerstuk van de vrije wil staat zowel in het christendom als in de islam centraal.
Daarnaast was men er al snel achter dat het onbegonnen werk is om alle zonde te bestrijden. Zelfs een totalitaire staat zou er niet in slagen. Want immoreel gedrag hoeft niet alleen te bestaan uit gedrag dat je een ander aandoet. Je kunt ook in je eentje flink immoreel bezig zijn, zonder dat iemand anders er erg in heeft. Een wettelijk verbod op masturbatie zou laten we zeggen stuiten op een handhavingsprobleem. Sterker nog: je hoeft het niet eens te dóen: zondige gedachten tellen ook. En zelfs als je daarin zou slagen: je kunt misschien mensen nog wel alle zonde verbieden, maar je kunt mensen niet dwingen om uit geloof of deugd te handelen. Een staat die iedereen tot deugd wil dwingen is onbegonnen werk.
Het is dan ook niet voor niets dat zelfs denkers uit de religieus-conservatieve hoek een mate van terughoudendheid voorstellen. Denkers als John Finnis en Robert G. George moet je niet onderschatten. Niet alleen worden zij onder filosofen serieus genomen, al vormen zij misschien een beetje een niche. Maar hun geschriften verwoorden ook opvattingen die in de wereldgemeenschap misschien wel de grootste aanhang hebben. Vergeet niet dat religieus-conservatieve opvattingen in grote delen van de wereld dominant zijn: in islamitische landen, in Latijns-Amerika, onder een grote minderheid in de Verenigde Staten, in Rusland, en ook in grote delen van Afrika en Oost-Azië. Denk bijvoorbeeld aan verboden op godslastering, homoseksualiteit of euthanasie. Alle drie zijn in grote delen van de wereld strafbaar.
Finnis en zijn geestverwanten vinden in de eerste plaats dat regeringen een morele taak hebben: zij moeten opvoeden, instrueren, bijsturen. Kerken en religieuze associaties hebben in hun systeem een cruciale rol, en de overheid ondersteunt deze van harte.
Over de mate van dwang die de overheid mag toepassen is in de religieus-conservatieve wereld geen consensus. De meest basale, theocratische vorm is dat alles verboden is wat volgens de Heilige Schrift verboden is. Geloofsafval bijvoorbeeld, of sodomie. De vrije wil beperkt zich dan tot datgene wat Gods wet niet verboden heeft. Of je in de hemel komt, hangt er niet louter vanaf of je de wet naleeft, maar ook of je geloof wel sterk genoeg is en of je handelt overeenkomstig de instructies van de profeet of de messias.
Een iets gematigder vorm van religieus conservatisme accepteert democratische uitgangspunten in een pluriforme samenleving waarin niet iedereen dezelfde religieuze overtuigingen heeft. Gods wet kan alleen langs democratische weg worden ingevoerd. Finnis en George zitten op die lijn. De vraag of er moet worden ingegrepen in verwerpelijk gedrag, wordt in de eerste plaats bepaald door Mills schadebeginsel.
Maar dat schadebeginsel wordt wel ruim uitgelegd. Als je mensen kwetst, bijvoorbeeld in hun religieuze gevoelens, is er schade. En als je je publiekelijk immoreel gedraagt, beschadig je de publieke moraal, en dat is ook schade, en dus een grond voor ingrijpen. Nogmaals: meer daarover in een volgende aflevering.
Nu gaan we stilstaan bij paternalisme uit oogpunt van menselijke waardigheid.
Paternalisme om de menselijke waardigheid te beschermen
In de zaak Wackenheim vond de rechter dat mensen tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden uit respect voor de menselijke waardigheid. Zoals wij al eerder zagen, is menselijke waardigheid een diffuus begrip. Kantianen, christenen, juristen en marxisten houden van de term, maar zij bedoelen er allemaal net iets anders mee. De uitspraak van de Conseil d’État in de zaak Wackenheim is nauwelijks gemotiveerd. Er valt dan ook niet te bepalen aan welke betekenis van waardigheid de hoogste Franse rechter dacht toen deze een burger verbood om zichzelf tegen betaling op een matras te laten werpen. Wij moeten er maar naar gissen.
In een eerdere aflevering liep ik de verschillende betekenissen van menselijke waardigheid langs aan de hand van een voorbeeld: een Venezolaanse straatprostituee in Buenos Aires. Hetzelfde kunnen wij doen aan de hand van de zaak Wackenheim.
Kant zou vooral de werpers kritisch bevragen. Zou je het okee vinden als iedereen zich voor geld door anderen op een matras liet werpen? Ik kan niet voor iedereen antwoorden, maar hoewel ik zelf nooit deze sport beoefend heb, zou ik er geen bezwaar tegen hebben om beroepsmatig als projectiel gebruikt te worden. Mits de beloning enorm is, uiteraard, en het risico op kwetsuren gering.
Het werpen van kleine mensen puur voor de lol komt akelig dicht in de buurt van Kants categorische imperatief: je mag mensen nooit louter als middel gebruiken. Maar daar staat tegenover dat Wackenheim het vrijwillig deed, er lol in had, en er goed voor betaald kreeg. Wackenheim was niet louter een middel. Kant had een afschuw van paternalisme.
Hannah Arendt omschreef menselijke waardigheid als het recht om rechten te hebben. Ook dat is hier niet in het geding. Door zich op een matras te laten werpen waren Wackenheims rechten op geen enkele manier in het geding. Wackenheim deed het vrijwillig, hij had alle burgerrechten, en hij kon naar de politie als mensen over de schreef zouden gaan.
De klassieke Romeinse betekenis van dignitas komt dichter in de buurt. Het zou niet in het hoofd van een Romeinse gentleman als Cicero opkomen om zich tegen betaling op een matras te laten werpen. Anderzijds: een waardig mens werd gezien als een rationeel mens, vol zelfbeheersing, die zich gedraagt in overeenstemming met zijn positie en taak. Wackenheim gedroeg zich dan misschien niet als een heer van stand, maar zelfbeheersing, rationaliteit en gedrag overeenkomstig zijn positie en taak kan hem niet ontzegd worden. Trouwens, Cicero zou van Wackenheim helemaal geen waardigheid hebben verwacht. Het lage volk doet nou eenmaal de bizarste dingen, niets om je druk over te maken.
Dan is er nog een betekenis van waardigheid die te maken heeft met respect. Wij moeten onze medemens met respect behandelen als een onderdeel van Gods schepping, vond Tomasso van Aquino. Elk mens is immers naar Gods beeld geschapen. Daar valt tegenin te brengen dat ook Wackenheim naar Gods beeld is geschapen, hij zijn beroep vrijwillig had gekozen, en er plezier in had. Iemand zijn vrijwillige levensonderhoud ontzeggen getuigt ook niet echt van respect.
Dat kan wel zo zijn, zou Karl Marx misschien tegenwerpen, maar een samenleving waarin mensen zich zo moeten laten vernederen om hun brood te verdienen is een onrechtvaardige samenleving. Tijd voor revolutie! Daar staat tegenover dat Marx helemaal niet zo geïnteresseerd was in individuele rechten. Hij zou tot de conclusie zijn gekomen dat Wackenheim wakker geschud moest worden, en zich moest aansluiten bij alle andere verworpenen der aarde om een beter politiek bestel tot stand te brengen.
Van Kant, Arendt, Cicero, Tomasso en Marx had het vonnis dus niet gehoeven. Bij wie kan de Conseil d’État verder nog terecht om haar opvatting over menselijke waardigheid te schragen? Het antwoord is mogelijk dat de Conseil d’État het vernederend vond. De deftige juristen konden het niet aanzien dat iemand zich gedwongen voelde om zich zo te laten vernederen.
Ik kan nog wel een paar andere situaties bedenken waarin mensen zich onwaardig gedragen. Ga maar eens op zaterdagnacht na sluitingstijd naar een drukke uitgaansstraat. En is prostitutie ook mensonwaardig? Of sadomasochisme? Of lopendebandwerk? En als iemand om religieuze redenen vrijwillig haar lichaam en gezicht bedekt in het openbaar, is dat dan ook in strijd met de menselijke waardigheid? Moet dat allemaal verboden worden?
En afgezien daarvan: als menswaardigheid datgene inhoudt wat noodzakelijk is om als mens volwaardig te functioneren, dan hebben we dat al in beeld. Naast primaire levensbehoeften, de omstandigheden die laten we zeggen elk zoogdier nodig heeft om een volwaardig leven te leiden, weten we dat kenmerkend voor mensen is dat zij behoefte hebben aan een mate van autonomie, competentie en verbondenheid. Zitten er misschien nog gaten in die opsomming? Hebben we daarnaast nog een andere overkoepelende term nodig, menswaardigheid, om die gaten op te vullen? Ik denk van niet. Menselijke waardigheid is de optelsom van de voorwaarden waaronder mensen afdoende kunnen functioneren: fysieke voorwaarden, autonomie, competentie en verbondenheid. Voor onze behoefte aan respect en eer hoeven wij de term waardigheid niet te gebruiken: die lading wordt al gedekt door de begrippen competentie en verbondenheid. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het Wackenheim aan die factoren ontbrak.
Maar toch. Door kleine mensen op een matras te werpen werd het publiek geleerd dat het in orde is om respectloos om te gaan met mensen met een afwijkende fysiek. Het valt in dezelfde categorie als mensen met een aangeboren afwijking ten toon te stellen in een circus, of donkere Afrikanen in een rieten rokje met een bot door hun neus een dansje te laten doen. De voorwerpen van publieke nieuwsgierigheid vonden het wellicht prima om te doen, tegen een toereikende compensatie.

Maar het zou kunnen uitstralen op hun lotgenoten die je op straat kon tegenkomen. Met menselijke waardigheid heeft het verbod op dwergwerpen weinig van doen. Maar het zou wel degelijk schade kunnen veroorzaken: aan de werpers die gewend raken aan het onachtzaam omgaan met kleine mensen, en aan andere kleine mensen die eerder worden gezien als objecten, of als vreemde wezens, of als een mensensoort waar je achteloos mee mag omgaan.
Zo bezien vormt menselijke waardigheid dus geen zelfstandig motief voor paternalisme, maar zou Wackenheim wellicht toch gedwongen thuis moeten zitten omdat zijn beroep maatschappelijke schade veroorzaakt.
Zo houden wij de spanning erin. Veroorzaakt dwergwerpen maatschappelijke schade? Om dat te beoordelen moeten wij ons verdiepen in het schadebeginsel, al een paar keer hier genoemd. Daar komen wij later op terug.
Literatuur
Aristoteles, Politika (4e eeuw v.Chr.), ook online beschikbaar in Engelse vertaling
John Stuart Mill, On liberty (1859)
John Finnis, Natural law and natural rights (1980)
Donald VanDeVeer, Paternalistic intervention: the moral bounds on benevolence (1986)
Robert P. George, The concept of public morality, The American Journal of Jurisprudence (2000)
Michael Rosen, Dignity. Its history and meaning (2012)
Christopher Tollefsen, Pure perfectionism and the limits of paternalism, in: John Keown, Robert P. George (red.), Reason, morality, and law. The philosophy of John Finnis (2013)
Marcus Düwell et al. (red.), The Cambridge handbook of human dignity (2014)
Kalle Grill, Jason Hanna (red.), The Routledge handbook of the philosophy of paternalism (2018)
Christopher Macleod, John Stuart Mill, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2016/2020)
Dit was de derde aflevering in een reeks over vrijheid en tolerantie. De vorige aflevering ging over individualisme en gemeenschap. De volgende aflevering gaat over paternalisme wegens irrationaliteit.