Zijn morele overtuigingen inbeelding?
Moreel scepticisme van klassiek Griekenland tot de Verlichting
Stel dat je na het eten altijd een luide boer laat. Is dat slecht gedrag? Het hangt van je cultuur af, kun je zeggen, of van je opvoeding. Tuurlijk. Als je het daarbij laat, gebruik je een moreel relativistisch argument.
Maar kun je ook zeggen dat het daarnaast in zichzelf goed of slecht is, los van cultuur en opvoeding, en misschien zelfs los van de vraag of anderen er last van hebben? Hoe bepaal je dat? Als je zegt dat je dat niet kunt bepalen, gebruik je een moreel sceptisch argument.
Moreel scepticisme hangt samen met epistemologisch scepticisme. In een eerdere nieuwsbrief over bronnen van tolerantie in de Oudheid lazen we over dat laatste:
We vatten die discussie over echte kennis nog even samen.
Dat niemand beschikt over een onbeperkt inzicht in de waarheid, was na Xenofanes wel doorgedrongen. Dat bestreed niemand.
Maar bestaat er sowieso een waarheid, en kunnen we die kennen? Plato dacht van wel. Althans, als een denker heel goed zijn best doet, kan hij er aardig dicht in de buurt komen. Aristoteles zat ook dat spoor, en verfijnde Plato’s epistemologische theorie. Het bestaan van een opperwezen past goed in die lijn van denken: God als schepper en bron van alle kennis. Het is niet verwonderlijk dat in het christendom en de islam de kennisleer van Aristoteles diep werd uitgespit.
Daar tegenover stonden de sceptici, waaronder Pyrrho van Elis (ca. 360 - 270 v.Chr.) en Sextus Empiricus (ca. 150 tot ca. 220 n.Chr.). Echte kennis is onbereikbaar, vonden zij. Dus je hoeft het ook niet te proberen. Maak je er niet druk om, zei Pyrrho. Laat je maar leiden door traditie, wijsheid van anderen, en vuistregels, zei Sextus. Niet dat je daar zekerheid aan kunt ontlenen, maar meer heb je niet. De academische sceptici gingen zelfs nog verder, door te stellen dat kennis per definitie onmogelijk is.
We gaan de aanloop naar het moreel scepticisme bekijken, wat de sceptici vonden over moraliteit, en hoe het moreel scepticisme na de Middeleeuwen geleidelijk werd herontdekt.
Ethische kennis
Ethiek gaat over wat goed is en wat niet. Over wat je zou moeten doen en wat niet. En hoe je daar achter komt.
Zoals we straks gaan zien, legde Sextus een verband tussen het bestaan van kennis van de waarheid en kennis van de ethiek. We kunnen de werkelijkheid niet snappen. En net zomin kunnen we met zekerheid het verschil tussen goed en slecht aanwijzen.
Als je in de buurt van de waarheid komt, kun je ook een poging wagen om een onderscheid te maken tussen goed en slecht. Het duidelijkst zie je dat in religie. Je zult nooit in de buurt komen van Gods kennis, maar je kunt wel luisteren naar wat hij je vertelt. Over het verschil tussen goed en slecht bijvoorbeeld. Wie denkt dat hij in de buurt van de waarheid kan komen, kan met net zoveel gezag iets vertellen over het verschil tussen goed en slecht. Wie denkt dat kennis sowieso onbereikbaar is, hoeft ook geen poging te wagen om met gezag te vertellen dat het ene goed is, en het andere slecht. Misschien ga je uit van persoonlijke intuïtie en voorkeuren. Maar tegelijk moet je erkennen dat je morele oordelen allemaal subjectief zijn.
Voordat we daarop uitkomen, zetten we even een stapje terug in de tijd, naar de 5e eeuw v.Chr.
De Grieken ontdekken de wereld
Wat goed is en wat niet, daar kun je achter komen door ervaring. Welk gedrag bevalt je, waar kom je het verst mee, waar word je gelukkig van, wat is het beste voor de gemeenschap, voor anderen of voor de wereld. Je kunt die inzichten dan delen, in de vorm van levenslessen. Veel verder kwam de Griekse ethiek aanvankelijk niet. De traditionele codes van de adel werden als maatgevend beschouwd. De Griekse ethiek was aanvankelijk praktisch en conformistisch.
Maar het Griekse rijk dijde uit, en de Grieken kwamen in contact met andere beschavingen die er heel andere morele opvattingen op na hielden.
Toen Darius koning van Perzië was, riep hij zijn Griekse hovelingen bij zich en vroeg hen tegen welke prijs zij het lijk van hun vaders zouden opeten. Zij antwoordden: voor geen prijs!
Toen ontbood Darius de Kallatiërs, een Indische stam. Ten overstaan van de Grieken en met een tolk aanwezig, zodat zij konden verstaan wat er gezegd werd, vroeg hij die Kallatiërs, die hun ouders opeten, tegen welke prijs zij de lijken van hun ouders zouden begraven. Zij uitten een kreet van afgrijzen en smeekten hem om niet zoiets vreselijks te zeggen.
Zo zie je maar de kracht van gebruiken.
— Herodotus, Historiai, boek 3 (ca. 440 v. Chr.)
De sofisten
De sofisten, zoals Protagoras (ca. 490-420 v.Chr.) en Gorgias (ca. 483-375 v.Chr.) begonnen vragen te stellen.
Hoe kan kan iets in de ene situatie goed zijn, maar slecht in de andere?
Hoe kan iets kan goed zijn in de ene situatie, maar slecht in een ander geval? En waarom vinden andere beschavingen andere dingen goed en slecht? Bovendien merkten zij dat moraal ook afhankelijk was van de macht: wie de macht heeft, beïnvloedt de moraal. Was de eigen morele code misschien ook maar een conventie?
Van alle dingen is de mens de maat.
— Protagoras, geciteerd in Plato, Theaitetos (ca. 368 v. Chr.)
Niet dat de sofisten stelden dat er geen moreel fundament is. Er is een gemeenschappelijke menselijke natuur. En die is voor de moraal van het hoogste belang. Morele regels zijn ontstaan door menselijke overeenkomst. En die menselijke overeenkomst is op zijn beurt beïnvloed door de menselijke natuur. Morele regels zelf zijn niet ‘van nature’ gegeven. Hierdoor stelden de sofisten hoge eisen aan morele regels, die zij niet voetstoots aannamen.
En daarmee wierpen zij hun schaduw vooruit naar David Hume (1711-1776), waarover straks meer.
Sokrates, Plato en Aristoteles
Voor Sokrates kwam moraal voort uit kennis. Wie volledige kennis heeft, doet vanzelf het juiste en heeft het juiste pad naar geluk gevonden. Slecht gedrag komt dus louter voort uit onwetendheid. Niemand is bewust kwaadaardig.
Slecht gedrag komt voort uit onwetendheid
Plato zat op dezelfde lijn. En volgens Plato was het mogelijk om het juiste pad te vinden. Want volgens Plato leven wij in een geordend universum waarin de vormen de orde bepalen. De vorm van het goede is de hoogste vorm, de helderste plek van het zijn. De vorm van het goede is de oorzaak van alles, en wie die vorm ziet, zal zich goed gedragen.
Aristoteles (384-322 v.Chr.) was een leerling van Plato. Hij ging in zijn Ethika Nikomacheia als eerste systematisch op zoek naar moraal als samenspel van menselijke natuur, rede, deugd en geluk. Het juiste leven dat leidt tot voortreffelijkheid is een deugdzaam leven dat in harmonie is met de rede.
Aristoteles, met name zijn deugdethiek, komt later nog uitgebreid aan bod.
Moreel scepticisme in Griekenland
Ondanks de invloed van Sokrates, Plato en Aristoteles bleef een sceptische en relativistische stroming aanwezig. Het relativisme van Protagoras werd bijvoorbeeld opgepakt door Pyrrho van Elis en Sextus Empiricus.
Nu wij hiermee hebben vastgesteld dat alles relatief is (‘pros ti’), is het duidelijk dat we niet in staat zijn te bepalen wat de aard van een bestaand object zuiver op zichzelf is, maar alleen wat het schijnt te zijn in verhouding tot iets anders. (…)
Nu hij zo’n verscheidenheid aan gebruiken ziet, onthoudt de scepticus zich van een oordeel ten aanzien van het natuurlijke bestaan van goed of slecht.
— Sextus Empiricus, Pyrrhoneioi hypotyposeis (ca. 200 n. Chr.)
Deze vorm van scepticisme wordt wel aangeduid als pyrronistisch scepticisme. Wie beweert dat bepaalde morele overtuigingen onomstotelijk waar zijn, zit er naast. Want daar kun je nooit zeker van zijn. Maar wie omgekeerd beweert dat morele kennis per definitie onmogelijk is, zit er ook naast. Want ook dat kun je nooit zeker weten. Pyrronistische sceptici onthouden zich simpelweg van een oordeel. Je had ook nog de dogmatische sceptici, die vonden dat morele kennis per definitie onmogelijk is. Dé waarheid over goed en kwaad bestaat simpelweg niet.
Maar als je geen oordeel hebt over de ware aard van goed en kwaad, hoe kun je dan leven? Je zult toch soms keuzes moeten maken. Sextus was daar nuchter over.
We doen maar wat
Natuurlijk heb je morele intuïties, vond Sextus, zelfs als ethicus; daar is niets mis mee. Zoals je honing zoet vindt, zonder je te bekommeren over vragen als: wat is zoet, en hoe komt het dat ik dat vind. Zo kun je ook moord slecht vinden, of altruïsme goed.
Maar het blijven intuïties; je moet jezelf niet wijsmaken dat jouw morele oordelen uitstijgen boven die van anderen, of dat er iets is al een absoluut goed of slecht. We doen maar wat. Je gaat met de stroom mee. Vanzelfsprekend leef je de wet na, niet omdat die per definitie goed is, maar omdat je anders in de problemen komt. Maar je bent beter af als je je er niet druk om maakt.
Heropleving van het moreel scepticisme na de Renaissance
De moreel realistische school van Sokrates, Plato en Aristoteles zou tot diep in de Renaissance dominant blijven. Relativistische en sceptische ideeën vonden door de dominantie van het christendom eeuwenlang geen vruchtbare bodem. Het christelijke dogma was immers door God zelf verstrekt en daarmee absoluut; voor relativering was geen plaats.
In de Summa Theologiæ (1265) van Tommaso d'Aquino gold het natuurrecht als bron van alle moraliteit. Menselijke meningen doen er niet toe en culturele verschillen spelen geen rol; het natuurrecht is universeel en onveranderlijk. Denken over tolerantie in de middeleeuwen werd daardoor hoegenaamd niet beïnvloed door relativisme en scepticisme.
In de Renaissance - de wereld werd ook geleidelijk steeds groter - begonnen denkers weer serieus na te denken over de mogelijkheid dat er verschillende perspectieven mogelijk zijn op de werkelijkheid en de moraliteit.
Montaigne
Een van de eersten was Michel de Montaigne (1533-1592). In diens Essai des Cannibales (1580) beschreef hij de bizarre gebruiken van een Braziliaanse indianenstam. Net als Herodotus realiseerde hij zich dat moraliteit kennelijk afhankelijk is van de cultuur.
Maar Montaigne kun je niet neerzetten als een moreel scepticus, hooguit als een moreel relativist. De superioriteit van zijn eigen morele overtuigingen kon hij nog niet betwisten (maar ja, wie kan dat wel?). Hooguit kon hij zijn moraliteit relativeren.
Scepticisme was in die tijd een gevaarlijke bezigheid. Het stond bekend als pyrrhonisme, en dat was bijna net zo erg als atheïsme. Een pyrrhonist ontkende dan niet het bestaan van God, maar twijfelen stond vrij. Binding aan Gods geboden en het natuurrecht stond daarmee op de tocht. Dat was in die tijd nog onbestaanbaar.
Bayle

Een doorbraak kwam van de in ons land nog veel te weinig bekende Pierre Bayle (1647-1706), een sleutelfiguur in het denken over tolerantie.
In de tijd van Bayle, een hugenoot in Rotterdam, was de discussie over religieuze tolerantie op zijn hoogtepunt. Verdedigers van hun eigen geloof stelden dat hun moraliteit beter was, en dat daarom repressie van andere religies gerechtvaardigd was. Daar verzette Bayle zich tegen. Als christen ben je niet per se een beter mens. Maar het verschil tussen hogere en lagere moraliteit wees hij niet categorisch af. Bayle was geen volbloed moreel scepticus. Maar hij vond dat je geloof, moraliteit en rede niet op één lijn kunt stellen.
Hume
Moreel scepticisme kwam een halve eeuw later weer tot volle wasdom bij David Hume (1711-1776). In zijn Enquiry concerning human understanding (1748) put hij expliciet uit pyrrhonistische bron. En in zijn essay The Sceptic (1741) en in zijn Enquiry concerning the principles of morals (1751) stelt hij dat niets in zichzelf goed of slecht is; het zijn menselijke beoordelingen en instincten.
Maar Hume weigerde zich neer te leggen bij de pyrrhonistische oordeelsonthouding. Moraliteit is de moeite van het onderzoeken waard. Als er tegengestelde morele oordelen mogelijk zijn, betekent dat niet dat ze allebei waardeloos zijn. Integendeel: ze kunnen ook allebei waar zijn.
Met combinatie van zintuigelijke waarnemingen, instincten en zorgvuldig redeneren kun je een heel eind komen. Maar we moeten ons wel bewust zijn van onze menselijke tekortkomingen. Onze waarnemingen en instincten kunnen ons bedriegen en zuiver redeneren in de weg staan. Hiermee was Hume de eerste die klassieke moreel sceptische argumenten weer salonfähig maakte. Maar waar de Grieken bleven steken in oordeelsonthouding, zette Hume een stap verder. Hume opende daarmee de deur naar moderne ethiek, waarin de mens niet louter een rationeel redenerend wezen is, maar ook iemand met cultuur, instincten en cognitieve fouten.
Over Montaigne, Bayle en Hume in latere nieuwsbrieven meer, vooral in de serie nieuwsbrieven over moraliteit.
Meer lezen?
Katja Vogt, Ancient skepticism, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (2022)
Walter Sinnott-Armstrong, Moral skepticism, The Stanford Encyclopedia of Philosophy (2019)
Diego Machuca (red.), Pyrrhonism in ancient, modern, and contemporary philosophy (2012)
Richard H. Popkin, The history of scepticism, from Savonarola to Bayle (1960/2003)
Meer literatuur vind je onder de hyperlinks.
De volgende nieuwsbrief in deze reeks verschijnt volgende week, en zal gaan over Stoïcisme als klassieke bron van tolerantie. Daarna volgen nog afleveringen over Humanitas, Vrijheid en gelijkheid in de Oudheid, en over Pragmatisme.
Maar eerst volgt over een paar dagen nog de afsluitende nieuwsbrief in de reeks over politieke tolerantie en de tolerantieparadox.
Bedankt voor het lezen van deze nieuwsbrief. Wil je me een plezier doen? Ik ben dol op lezers. Deel het.
Leuk dat je De Tolerantie Campagne volgt! Als je dat nog niet hebt gedaan, kun je je hier gratis abonneren om nieuwe berichten te ontvangen en mijn werk te ondersteunen.