Waarom wij tegengestelde opvattingen nodig hebben
Dialectiek en vrije meningsuiting in klassiek Athene en Rome. Over egalitaire Griekse koloniën, isegoria en parrhesia in Athene, de socratische methode, en het landverraad van Cordus.
In English: Why we need opposing views
Deze nieuwsbrief gaat over dialectiek en vrije meningsuiting in de Oudheid. Dat iedereen eigenlijk alles moet kunnen zeggen, was dan misschien geen recht, maar eigenlijk wel een vanzelfsprekendheid in klassiek Athene en Rome. We gaan na hoe het zo gekomen is, en wat je wel en niet mocht zeggen.
Verder werpen wij ons op de dialectiek: om dichter bij de waarheid te komen heb je verschillende invalshoeken nodig. Als die botsen, kan dat leiden tot iets moois, iets beters. Dialectiek is een methode. De schrijver plaatst dan twee tegengestelde perspectieven tegenover elkaar, en probeert daar wijzer van te worden.
Je hebt tegengestelde opvattingen nodig om verder te komen
Maar dialectiek is ook een maatschappelijk ideaal. Het is dan niet een schrijver die twee tegengestelde perspectieven tegen elkaar zet. Het is dan een denker die vindt dat je in de maatschappij tegengestelde opvattingen nodig hebt om verder te komen.
Vooral dat laatste is een motief voor tolerantie, dat in de 18e eeuw heel gangbaar begon te worden. Wij gaan op zoek naar de oorsprong van die gedachte.
Hoe het (misschien) begon
In het klassieke Athene kon je vanaf pakweg 500 v.Chr. bijna alles zeggen. Zeker voor die tijd was de vrijheid van meningsuiting ongeëvenaard. Het is lang geleden; het is lastig om te verklaren waarom het daar ontstond. Een gezaghebbende theorie is de volgende.
Griekenland rond 800 v.Chr was geen land, maar een cluster van grote en kleinere stadstaten rond (en soms in) de Egeïsche Zee. Tussen de steden was er handel, culturele uitwisseling, rivaliteit en soms oorlog. Het mondde uit in een tamelijk succesvolle Griekse beschaving. De stedelijke bevolking groeide, en dat leidde tot overbevolking.
Wat doe je in zo’n geval? Dan begin je koloniën. Griekenland was feitelijk een zee met wat stadjes eromheen, dus varen konden ze wel. Het aantrekkelijkst was de zuidkust van Italië: niet te ver varen, weinig lastige inboorlingen in de buurt, en vruchtbaar terrein. Er ontstonden koloniën die we nu kennen als Syracuse op Sicilië (Syrakosai), Napels (Neapolis) en Metaponto (nu een stoffig dorpje in de zool van Italië, maar toen de belangrijke Griekse nederzetting Metapontion).
Archeologen hebben ontdekt dat die koloniën goed gepland waren: met rechte straten, rechthoekige stukken land. En heel belangrijk: alle stukken land waren even groot.
De Griekse steden waren een standensamenleving. Was je rijk, dan had je macht; was je arm, dan had je weinig in te brengen.
In de Griekse koloniën had iedereen evenveel in te brengen
Maar in die koloniën verviel het verschil tussen arm en rijk: het waren allemaal gelukszoekers; iedereen bezat evenveel grond. Bij vergaderingen op de agora (het dorpsplein) had iedereen evenveel in te brengen.
Tot zover is de theorie goed te verifiëren. Wat nu volgt is wat speculatiever.
De Theogonia is een geschiedenis van de wereld en de goden, in versvorm, door Hesiodos. In dat werk, geschreven rond 700 v.Chr., worden de Griekse koloniën gunstig beschreven. Opmerkelijk is dat - anders dan in vergelijkbare werken - niet alleen goden en koningen sprekend worden opgevoerd, maar ook ‘de gewone man’ wijsheid kan worden toegedicht.
Epische verzen als die van Homeros en Hesodios stonden vaak niet op schrift. Ze werden uit het hoofd geleerd en doorverteld, generaties lang. Iedereen kende die verhalen wel. Er zijn aanwijzingen dat dit bij de burgers van Athene en andere stadstaten een zaadje plantte: ook gewone burgers kunnen kennelijk verstandige dingen zeggen en zich in staatszaken mengen. Hoe dan ook: pakweg tweehonderd jaar later werd dit in de praktijk gebracht. Gewone burgers kregen politieke zeggenschap, op gelijke voet, net zoals in de koloniën.
Het achterste van de tong
In het klassieke Athene kon je vanaf pakweg 500 v.Chr. dus veel zeggen. Zeker voor die tijd was de vrijheid van meningsuiting ongeëvenaard.
Die vrijheid gold in de eerste plaats voor politieke speeches en publieke redevoeringen. Voor alle vrije Atheners gold isegoria: gelijke vrije meningsuiting in politieke bijeenkomsten. Iedereen mocht het woord voeren, en mocht in principe elk standpunt bepleiten. Dat regenten dat mochten, daar ging iedereen wel vanuit. Maar dat doodnormale burgers die mogelijkheid hadden, dat vonden ze zelf ook wel bijzonder.
Voor de Atheners was de isegoria van het debat misschien nog wel belangrijker dan het uiteindelijke stemmen tellen. Die stemmen waren sowieso vaak gekocht, maar de waarheid was tenminste gezegd.
Er waren wel grenzen aan wat je mocht zeggen. Je mocht iemand niet publiekelijk belasteren. Je kreeg een boete van vijfhonderd drachme als je loog dat iemand in een veldslag zijn schild had weggeworpen, of dat hij zijn vader of moeder had geslagen. Mensen beschuldigen van corruptie was ook not done, al was corruptie in de politiek waarschijnlijk eerder regel dan uitzondering. Hetzelfde gold als je iemand een hoerenloper noemde (of een hoer, voor mijn part).
Isegoria en parrhesia: zeggen wat je vindt was een deugd
De Grieken kenden ook het begrip parrhesia, wat zoiets betekende als het achterste van je tong laten zien. Parrhesia gold als een vereiste voor publieke redevoeringen en vergaderingen. Met de opkomst van de Helleense monarchieën werd parrhesia ook de norm in de relatie tussen de soeverein en zijn adviseurs. Een adviseur van de koning moest helpen bij zijn beslissingen en voorkomen dat hij zijn macht misbruikt. De adviseur was verplicht om parrhesia toe te passen.
Niet dat parrhesia zonder risico’s was. Je kon ook te ver gaan. Trof je de verkeerde, dan liep je een daadwerkelijke kans op een pak slaag of erger. Dat risico moest je dan maar nemen. Parrhesia was een ondeugende deugd.
Al te vrijmoedige filosofen stonden ook bepaald niet gunstig bekend. Vooral oneerbiedige opmerkingen over de goden werden als ondermijnend gezien. Menig filosoof werd uit de stad verbannen, en in 306 v.Chr kwam er zelfs een algemeen verbod op filosofisch onderricht in de stad.
De toneelschrijver Aristofanes beledigde alles en iedereen, en dat leverde hem veel roem op. Koning Alexander de Grote, destijds de machtigste man van de wereld, kwam op bezoek bij de door hem bewonderde denker Diogenes, die weer eens in de zon lag te luieren.
“Kan ik u een gunst bewijzen?”, vroeg Alexander aan de wijsgeer.
“Zeker. Zet even een stap opzij, u staat in mijn zonlicht.”
Alexander kon er wel om lachen. “Als ik koning Alexander niet was, zou ik wel Diogenes willen zijn.”
Diens antwoord: “Als ik Diogenes niet was, zou ik ook wel Diogenes willen zijn.”
Sokrates en de dialectiek
Een van de beroemdste parrhesiasten was Sokrates, wij lazen al over hem in de vorige aflevering in deze reeks, over epistemologie en scepticisme. Sokrates was typisch zo’n filosoof die nooit een blad voor de mond nam.
Plato laat Sokrates in zijn Sokratische dialogen een vernuftige methode gebruiken om de waarheid te benaderen: de sokratische methode.
Sokrates stelt een moeilijke vraag. Bijvoorbeeld: ”wat is rechtvaardigheid?”. Dat is een poging contact te maken met de eidos (vorm) van het rechtvaardige. Zijn gesprekspartner komt dan op de proppen met een bepaalde definitie. Sokrates gaat eerst mee in diens betoog, en laat hem zijn definitie uitwerken: dat wordt sokratische ironie (eironeia) genoemd. Vervolgens geeft hij tegenargumenten, waarop de gesprekspartner moet toegeven dat zijn definitie niet houdbaar is, en dat hij niet weet wat dan wel een juiste definitie is: dat is elenchos, ‘het op de proef stellen’.
Dialectiek is bij Sokrates een lineair proces tussen een stelling en tegenargumenten, gericht op het baren van meer inzicht
Beseft zijn gesprekspartner door discussie met Sokrates eenmaal dat hij eigenlijk niets weet, dán kan het echte werk beginnen. Sokrates gaat nu proberen, door de juiste vragen te stellen, tevoorschijn te halen wat hij wél kan weten over het onderwerp. Hij stelt slechts de vragen, maar verschaft niet de antwoorden: die komen van zijn gesprekspartner zelf. Deze is hier bezig zijn eigen ziel te onderzoeken met zijn geest, om zijn kennis (epistêmê) over de vormen wakker te schudden. Deze kennis komt niet van Sokrates, maar van hemzelf, door middel van anamnese, het naar boven halen van iets wat je eigenlijk al weet. Sokrates helpt alleen bij het tevoorschijn komen van deze kennis: dat wordt maieutiek genoemd, de ‘kunde der vroedvrouwen’, omdat hij als het ware iemand helpt bij het ‘baren’ van kennis. Maieutiek leidt zelden of nooit tot contact met de vormen: de dialoog eindigt bij Plato meestal in onwetendheid (aporia). Maar in elk geval is de ziel nu beter voorbereid op het aanschouwen van de vormen.
Deze sokratische methode is een van de oervormen van de dialectiek. Dialectiek is een gedachtewisseling tussen twee of meer mensen. Die hebben verschillende opvattingen over een onderwerp, maar gezamenlijk willen zij de waarheid zoeken middels beredeneerde argumenten. Het vertoont kenmerken van een discussie, maar dan zonder subjectieve elementen als emotioneel appèl of wat wij tegenwoordig verstaan als retoriek. De gesprekspartners moeten te goeder trouw op zoek willen naar de waarheid; van winnen of verliezen is geen sprake. De methode staat als vorm tegenover de didactiek, waarbij de een de ander onderwijst en er dus geen sprake is van dialoog.
Ironisch genoeg was Sokrates zelf de beroemdste uitzondering op de vrije meningsuiting. De bestuurders van Athene vonden zijn opvattingen uiteindelijk te ondermijnend. Hij werd beticht van een verderfelijke invloed op de jeugd. Sokrates werd daarom gedwongen om zelfmoord te plegen.
Vrije meningsuiting in het klassieke Rome
De Romeinse dictator Iulius Caesar werd in 44 v.Chr. vermoord in de senaat. Zijn populariteit was tanende, maar hij ging zich steeds verwaander gedragen. De beroemdste mededader was Caesar’s bondgenoot Brutus. De moord op Caesar zou de gemoederen in Rome nog lang bezighouden.
De historicus Aulus Cremutius Cordus schreef in het tijdperk van keizer Tiberius, zo’n zestig jaar later, gunstig over Brutus en zijn samenzweerders. Dat was tegen het zere been van Tiberius, wiens aanvankelijke populariteit rond 23 n.Chr. ook aanzienlijke schade ondervond.
Cordus werd beschuldigd van landverraad, een misdrijf dat eigenlijk bedoeld was voor spionage voor de vijand en zo. Maar omdat er voor belediging en opruiing geen strafbepalingen waren, moest het maar zo. Wie de keizer beledigt, die heult met de vijand. Cordus mocht zijn zaak in de senaat bepleiten:
De verzen van Bibaculus en Catullus staan vol smadelijke bejegeningen jegens de Caesaren; maar de vergoddelijkte Iulius zelf alsook de vergoddelijkte Augustus zelf lieten ze over hun kant gaan en besteedden er geen aandacht aan, uit lankmoedigheid of wijsheid, dat zou ik niet makkelijk kunnen zeggen. Want als men er geen aandacht aan besteedt, dan doven ze vanzelf uit: maar als men er woedend op reageert, dan wekt men de indruk ze te bevestigen.
Ik heb het nog maar niet eens over de Grieken, bij wie niet alleen de vrijheid maar zelfs de onbeschaamdheid onbestraft bleef, of, als iemand daar aanstoot aan nam, dan nam hij met woorden voor woorden wraak. Maar vooral stond het vrij zonder dat iemand daar tegenin ging om zich uit te spreken over degenen die de dood buiten bereik van haat of gunst had gebracht.
Aulus Cremutius Cordus, geciteerd in Tacitus, Annales (IV-V, 34-35), vertaald door Ben Bijnsdorp
Het verweer van Cordus bevatte - naast een beroep op rechtsgelijkheid en een passage (die ik niet opnam) waarin hij stelt dat de schade gering was en de intentie goed - nog minstens drie argumenten:
Reageer met lankmoedigheid op wat je niet bevalt. Ik categoriseer dat verweer als een beroep op humanitas: je moet de feilbare mens niet zo zwaar vallen. Aan humanitas als motief voor tolerantie zal een volgende nieuwsbrief in deze reeks worden gewijd.
Besteed er geen aandacht aan, want dan maak je het alleen maar groter. Dat argument is in de eerste plaats pragmatisch van aard. Maar het is ook een argument dat je veel tegenkomt in de leer van de Stoa. Ook over die beide motieven volgt in deze reeks een aparte nieuwsbrief.
De verwijzing naar de tolerantie van de Grieken lijkt eerder een principieel pleidooi voor vrijheid van meningsuiting.
Cordus’ pleidooi hielp hem niet. Hem werd bevolen om zelfmoord te plegen, en zijn geschriften werden verbrand.
Romeinse burgers mochten in het openbaar zo’n beetje alles zeggen
Het lot van Cordus staat bekend als een uitzonderlijke inperking van de vrije meningsuiting in het Romeinse rijk. Romeinse burgers mochten in het algemeen alles zeggen. Zelfs opruiing of laster werd zelden vervolgd. Alle Romeinse burgers hadden stemrecht voor het stadsbestuur. Politici hielden geregeld politieke bijeenkomsten die niet zelden roerig verliepen. Het publiek kon schreeuwen en tieren dat het een lust had, en de meest lasterlijke dingen roepen tegen de sprekers. Geen haan die ernaar kraaide.
Je moet wel bedenken dat de drukpers nog niet bestond. Grootschalige verspreiding van opruiende ideeën was daardoor maar beperkt mogelijk. Maar zelfs toneelvoorstellingen werden in de regel niet gecensureerd. De gewoonte om het volk maar te laten zeggen wat het wilde, werd heel vanzelfsprekend gevonden. Pleidooien om censuur in te voeren of wetten tegen laster, ben ik niet tegengekomen.
Dialectiek speelde in de Romeinse filosofie een bijrol. De Stoa bediende zich er wel van, maar dan hoofdzakelijk als methode in de formele logica.
Latere invloed van de dialectiek op het denken over tolerantie
De kern van het dialectische argument is dit. Om dichter bij de waarheid te komen heb je verschillende invalshoeken nodig. Als die in botsing komen, kan dat leiden tot iets moois, iets beters. Maar dan heb je dus wel verschillende perspectieven nodig. Als je bepaalde controversiële invalshoeken verbiedt, beperk je de mogelijkheden om dichter bij de waarheid te komen.
Typische dialectische argumenten zijn:
Twee weten meer dan een.
Een discussie over twee tegengestelde opvattingen leidt tot een verfijning van en meer inzicht in beide standpunten.
Tegengestelde opvattingen kunnen allebei waar zijn.
Door grondig te redeneren kun je tegenstellingen samensmelten tot een nieuw overkoepelend begrip of een oplossing. Hegel en Marx zetten hierin de toon.
Je kunt dialectiek dus op twee manieren aantreffen. In de eerste plaats als methode. De schrijver plaatst twee denkbeelden tegenover elkaar, met een genuanceerde, beter beredeneerde of paradoxale opvatting als resultaat. Dialectiek als methode heeft school gemaakt, en is verder uitgewerkt door onder andere Aristoteles, Kant en Hegel.
Dialectiek werd een verlichtingsideaal
Maar je kunt ook dialectiek zien als een maatschappelijk ideaal. Het is dan niet de schrijver die twee denkbeelden met elkaar in gesprek laat gaan. De schrijver vindt dat in het maatschappelijk debat ruimte moet zijn voor tegenovergestelde denkbeelden. Mensen met tegengestelde opvattingen gaan dan in dialoog of debat, met meer wederzijds inzicht of een dieper begrip als resultaat.
Het doel van de ware wil, het goede, het recht, waar ik vrij ben, universeel, en de anderen ook vrij zijn, waar ik ook gelijk ben aan mij, dat wil zeggen: de verhouding van vrij tot vrij, en daarmee waar essentiële wetten, bepalingen van de algemene wil, en rechtvaardigheid geldt - we vinden deze vrijheid alleen in het Griekse volk. Dus hier begint de filosofie.
- Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Vorlesungen über die Geschichte der Philosophie (vanaf 1805)
Na de Griekse beschaving verwaterde de dialectiek een beetje. De dialectische methode sluimerde in de middeleeuwen nog wel, in navolging van Aristoteles.
Ook in de discussie over religieuze tolerantie na de reformatie kom je dialectische argumenten nog weinig tegen. Het ging toen vooral over wie er gelijk heeft. Reformatoren waren niet zo geïnteresseerd in tegenspraak en vonden de tegenstander al snel een ketter. Filosofen die zich bogen over de kwestie van religieuze tolerantie zaten vooral op het spoor van verdraagzaamheid, scepticisme en relativisme. Een uitzondering vormde Spinoza, die spanningsvelden zoals tussen geloof en rede dialectisch benaderde.
De dialectiek ging vooral een rol spelen in de discussie over gewetensvrijheid, vanaf pakweg een eeuw later. In de reeks nieuwsbrieven over gewetensvrijheid zullen we nog uitgebreid stilstaat bij dialectische argumenten van Milton, Holbach en Mill.
Tot slot
Wil je meer lezen over dialectiek en vrije meningsuiting in de Oudheid, dan raad ik dit goed leesbare artikel aan:
Enrico Berti, Ancient Greek dialectic as expression of freedom of thought and speech, Journal of the History of Ideas (1978)
Wil je er heel veel over lezen, dan raad ik dit boek aan:
Ineke Sluiter, Ralph Rosen (red.), Free speech in classical antiquity (2004)
Meer afleveringen
Dit was de tweede nieuwsbrief in een reeks over klassieke bronnen van tolerantie.
De hele reeks bestaat uit:
Waarom je eigenlijk niets zeker kunt weten
Epistemologie en scepticisme. Over de twijfels van Xenofanes, Plato, Sokrates, Pyrrho, Sextus Empiricus, Cicero. En over hun herontdekking in de renaissance.Waarom wij tegengestelde opvattingen nodig hebben
Dialectiek en vrije meningsuiting in klassiek Athene en Rome. Over egalitaire Griekse koloniën, isegoria en parrhesia in Athene, de socratische methode, en het landverraad van Cordus.Zijn morele overtuigingen inbeelding?
Moreel scepticisme van klassiek Griekenland tot de Verlichting. Over mensen die hun ouders opeten, menselijke aard volgens de sofisten, morele intuïties volgens Sextus, en pyrrhonisme als vergrijp.Laat je niet van je stuk brengen
Hoe wij denken over tolerantie is ook beïnvloed door het klassieke stoïcisme. Over de omgang met pijn, de dubbele moraal van de stoa, en de invloed van de stoa op christelijke ethiek.Humanitas en vergeving
Clementie en menselijkheid als bron van tolerantie. Over de biologische neiging tot vergeving, de menselijkheid van Cicero, de bron van de Jezus' vergevingsgezindheid, en over berouw en vergelding.Onze idealen van vrijheid en gelijkheid hebben wij niet van de Oudheid
Vrijheid en gelijkheid zijn het koningskoppel van de tolerantie. En de Grieken en de Romeinen kenden die ook. Maar deze bron van tolerantie hebben wij nauwelijks aan hen te danken.Over pragmatische heersers en onderworpen naties
Premoderne despoten konden best veel tolerantie opbrengen voor overwonnen naties. Over de roof van godenbeelden, Romeins exceptionalisme en de tolerantie van Dzjengis Khan.
Tot slot: deel deze nieuwsbrief of de Tolerantie Campagne gerust met vrienden.
Ik ben dol op lezers!
Mooi geschreven en heel interessant.