Over pragmatische heersers en onderworpen naties
Premoderne despoten konden best veel tolerantie opbrengen voor overwonnen naties. Over de roof van godenbeelden, Romeins exceptionalisme en de tolerantie van Dzjengis Khan.
In English: On pragmatic rulers and subjugated nations
Ik wil verder niets suggereren, maar stel jezelf eens voor als een machtsbeluste tiran. Je carrière begon je als stamhoofd, en geleidelijk wist je andere stammen voor je te winnen. Nu ben je leider van een krachtige natie, maar het is je nog niet genoeg. Je begerige ogen richten zich nu op het buurland, dat je graag aan je rijk wilt toevoegen. In het buurland vinden ze dat maar niks. Ze hebben liever hun eigen tirannen en stamhoofden, ze blijven graag hun eigen goden aanbidden. Stel dat het je lukt om het buurland militair te onderwerpen, wat doe je daarna?
In de loop der tijden worstelden talloze tirannen over de hele wereld met dit probleem. En ook koloniale mogendheden zaten hiermee. Er zijn meerdere opties.
Je roeit de hele bevolking uit. Dat is een heel gedoe, en uiteindelijk heb je dan alleen een lap land, en verder niets. Meestal is dat alleen een aantrekkelijke optie als je zelf kampt met ernstige overbevolking, genoeg om de economie van het land over te nemen.
Je onttroont de lokale heerser en de lokale bestuurders en vervangt ze door je eigen zetbazen. De bevolking moet weten wie er nu de baas is, dus je verwoest hun tempels en dwingt religieuze loyaliteit af. De bevolking moet bovendien voortaan belasting aan je afdragen. Verwacht flinke weerstand, dus repressie is vereist. Voor lange tijd, waarschijnlijk generaties lang, heb je een grote bezettingsmacht nodig. Want de weerstand zal formidabel zijn, met burgerlijke ongehoorzaamheid, terreurcellen en wellicht een guerrillaoorlog. Dat is onhandig, want die troepen gebruik je liever om je rijk nog verder uit te breiden.
Je schat in welke stamhoofden en lokale bestuurders plooibaar genoeg zijn. Die kunnen hun positie behouden; alleen de onverzettelijke vervang je. Je eist loyaliteit. De bevolking kan zijn eigen goden blijven aanbidden, de tempels blijven ongemoeid. Het belastingregime is mild. Mits je aanwinst kundig bestuurd wordt, kun je rekenen op aarzelende steun onder de lokale bevolking. Je kunt waarschijnlijk met minder troepen toe, en misschien kun je de lokale bevolking wel overtuigen om met je mee te vechten. Maar je greep op het land is lang niet zo stevig, loyaliteit blijft voorwaardelijk en instabiel. Je kunt ze nooit helemaal vertrouwen.
Er kunnen allerlei goede redenen zijn voor tolerantie. De interessantste zijn ethische motieven. Maar ook culturen die geen ethische tolerantie hebben ontwikkeld kunnen tolerant zijn. Uit pragmatisme: tolerantie is soms de weg van de minste weerstand, of het leidt simpelweg tot het gewenste resultaat.
In deze nieuwsbrief gaan wij ons verdiepen hoe diverse premoderne rijken omgingen met onderworpen naties, in het bijzonder met hun religies. De rode draad: religieuze tolerantie was tot aan de komst van het christendom en de islam eigenlijk nooit problematisch. Voordat monotheïstische religies hun intrede deden, was religieus pragmatisme de norm.
Religieuze tolerantie in premoderne rijken
Wat karakteriseert een premoderne vreemde natie? Vooral cultuur, taal, religie, geschiedenis, rechtsstelsel en inheemse bestuurders, zou ik zeggen. Aan taal, rechtsstelsels en inheemse bestuurders viel doorgaans wel een mouw te passen. Aan de geschiedenis viel niet veel te veranderen. Maar meer dan wij ons kunnen voorstellen speelde religie in premoderne rijken een rol. Daarop concentreerde zich dan ook vaak de controverse bij een inval door een naburig rijk.
De Chinese sociologen Yanfei Sun en Dingxin Zhao hebben de religieuze tolerantie van premoderne wereldrijken onderzocht. Zij kwamen tot de volgende indeling.
1: Religieuze tolerantie
Rijken in deze groep kenden een grote verscheidenheid aan religies. Er was geen systematische onderdrukking van welke religie dan ook, en er werden geen pogingen ondernomen om hun eigen religie of goden op te leggen aan onoverwonnen volken:
De Achaemeniden, het Perzische rijk gesticht door Cyrus de Grote (550 – 330 v.Chr.). Komt straks uitgebreid aan de orde.
Het Perzische Parthische rijk (247 v.Chr. – 224 n.Chr.) was religieus syncretisch: Perzische en Griekse goden leefden gebroederlijk naast elkaar, samen met zoroastrische priesters. Joden, vroege christenen en boeddhisten kregen er alle ruimte.
Het Mongoolse rijk (1206 – 1259), zie hierna, en haar voortzetting in China (de Yuan dynastie, 1271 – 1368).
2: Religieuze tolerantie, maar niet onbegrensd
Deze groep lijkt op groep 1, maar stelde wel grenzen tegenover specifieke religies die het als ondermijnend ervoer:
Het Romeinse keizerrijk (5 v.Chr – 476 n.Chr.), zie hierna.
De Chinese dynastieën van Ming (1368 – 1644) en Qing (1644 – 1912) waren confucianistisch met een sterke vooroudercultuur. Ook gewezen keizers hadden een bijna goddelijke status. In het Chinese keizerrijk liep van alles rond: boeddhisten, taoïsten en moslims. Ook katholieke missionarissen waren welkom, totdat de kerk zich in begin 18e eeuw afkeurend uitliet over de keizerlijke voorouderverering. Ook binnen het confucianisme was van alles mogelijk, maar een grens werd getrokken bij sektes die losbandigheid propageerden. Die werden dan doorgaans niet getroffen door een keizerlijk verbod, maar werden op lokaal niveau bestreden.
3. Religieuze tolerantie alleen in de veroverde gebieden
Het Perzische rijk van de Sassaniden (224 – 641) vormt groep 3. In de kern van het rijk was zoroastrisme de staatsreligie. Rivaliserende religies werden er actief onderdrukt. Maar in de veroverde gebieden werden de lokale religies ongemoeid gelaten, zo lang zij zich niet al te opzichtig inspanden om anderen tot hun geloof te bekeren.
4. Selectieve en discriminatoire religieuze tolerantie
Islamitische rijken, zoals de Abbasiden (750 – 1258), de Ottomanen (1299 – 1876) en de Mogols (1526 – 1857), vormen groep 4. Zij vertoonden onderling variatie, maar er was toch ook een rode draad: islam was de staatsgodsdienst, ook in veroverde gebieden. Geloofsafval en ketterij onder moslims werd hardhandig bestreden. Andere monotheïstische religies konden blijven bestaan, maar met beperkingen en discriminatie. Voor polytheïsten was geen ruimte: die werden zwaar onderdrukt en met geweld bekeerd.
5. Religieuze onderdrukking
En dan als laatste de christelijke rijken, zoals de Byzantijnen (ca. 330 – 1453), de Karolingen (750 – 887), en het Heilige Roomse Rijk (962 – 1806). Die vormden groep 5, met de minste religieuze tolerantie. Christendom was de staatsreligie. Geloofsafval en ketterij werden hardhandig bestreden. Heidenen werden gedwongen bekeerd. Judaïsme werd getolereerd, maar met meer restricties en discriminatie dan in de islamitische rijken.
De opties van premoderne pragmatische tolerantie
Bezien langs de ladder van religieuze tolerantie springen twee factoren eruit: monotheïstische religies zijn minder tolerant dan polytheïsten en syncretisten. En missionaire religies, met name de islam en het christendom, botsen eerder. In de latere serie over religieuze tolerantie gaan wij daar dieper op in.
Uit pragmatisch oogpunt ligt het voor de hand om de religies van veroverde gebieden ongemoeid te laten, zoals de Sassaniden, de Romeinen en de Mongolen bijvoorbeeld deden. Maar dan loop je wel het risico dat de culturele integratie in perifere gebieden hapert. Als je een duurzaam groot rijk wilt vestigen, wil je de loyaliteit van veroverde provincies duurzaam verzekeren, en bekering is daartoe een geschikt middel.
Maar een expansief heerser hoeft zijn religie niet op te dringen, hij heeft meer pijlen op zijn boog.
Hij kan ook zorgen voor verdeeldheid in de perifere provincies. Verdeel en heers was niet voor niets een devies van de vader van de Griekse imperialist Alexander de Grote. Het devies werd ook actief toegepast in het Romeinse rijk, dat werd opgedeeld in prefecturen en provincies. De Romeinen ‘speelden’ met burgerrechten en het weggeven van grond om controle over hun groeiende rijk te houden.
Een andere strategie is om de eigen cultuur niet dwingend op te leggen, maar deze zo aantrekkelijk te maken, dat burgers van onderworpen naties die vrijwillig omarmen. De Romeinen waren daar handig in.
De heerser kan ook een fijnmazig web van bureaucratische controle uitwerpen. De minste of geringste opstandigheid kan dan worden gedetecteerd en bestreden. De Chinese dynastieën hadden daar goede ervaringen mee.
Hierna lichten wij de religieuze tolerantie in een paar verschillende rijken eruit: de Achaemeniden van Cyrus, het Romeinse rijk en het Mongoolse rijk van Dzjingis Khan.
Maar eerst moeten we ons verdiepen in de praktijk van het bestuur van een rijk. Hoe was het om heerser te zijn, en waar liep die zoal tegenaan?
Vorstenleed
In haar lezenswaardige boek Pre-Industrial societies (1989) beschreef de Deense historica Patricia Crone de beklagenswaardige positie van de heerser in premoderne imperia. Natuurlijk, ze waren absoluut heerser, hun wil was wet. Ze werden omringd door hovelingen, pluimstrijkers en loyale bureaucraten. Materieel ontbrak het ze aan niets. Voor alle onderdanen waren ze het symbool van de staat. Iedereen wist wie ze waren, ze stonden op munten, niet zelden hadden ze een halfgoddelijke status.
Maar de praktijk was weerbarstiger. Wilde je als heerser iets voor elkaar krijgen, dan moest je van goede huize komen.
Communicatie was tergend traag. Het kon weken duren voordat een koerier je orders had overgebracht, of een bericht van een legerleider of gouverneur bij je aankwam. In de uithoeken van je rijk wist je nauwelijks wat er gaande was.
Iedereen met wie je sprak had een agenda; er waren maar weinig mensen die je op hun woord kon geloven. Menig vorst reisde daarom onophoudelijk van hot naar her om informatie op te doen of orde op zaken te stellen.
Om het rijk te besturen kon je niet zonder gouverneurs, maar die waren zelden te vertrouwen. Voor een gouverneur was een fluitje van een cent om je om de tuin te leiden. Een gouverneurschap was om die reden vaak een lucratieve betrekking: de heerser hoefde niet te weten hoe die de bevolking geld aftroggelde.
De machtige draak is niet opgewassen tegen de lokale slang die alle ins en outs van de plaats kent.
Chinese volkswijsheid
Natuurlijk hief je belasting, maar die kwam niet per se de staatskas ten goede. Lokale bestuurders en belastingambtenaren waren steevast corrupt. Militaire campagnes drukten zwaar op de staatskas, die meestal leeg was. Niet zelden hadden vorsten een betalingsachterstand op hun legers, die het bijltje er dan meer bij neerlegden, overliepen naar de tegenstander, of het geld dan maar gingen plunderen bij de lokale bevolking.
Ook over de elites had de vorst nauwelijks controle. Om te beginnen de geestelijkheid. Zelfs als de heerser in naam ook de hoogste religieuze autoriteit had, zoals de islamitische chalifa’s, werd de werkelijke geestelijke leiding al snel van ze afgesnoept door geleerde geestelijken. Zeker als er een hiërarchische religieuze organisatie ontstond, zoals in het Byzantijnse rijk, had de heerser alleen nog maar in naam de zeggenschap over religieuze zaken. Hij kon druk uitoefenen, niet veel meer. Ook juridisch was de heerser aan alle kanten gebonden. Er was gewoonterecht, wetgeving, rechtspraak, en doorgaans een ongenaakbare kaste van gespecialiseerde wetsuitleggers.
Om zijn rijk te besturen had de vorst eigenlijk twee mogelijkheden: een klein centraal bestuursapparaat, waardoor de greep op het rijk beperkt was, of een groot bureaucratisch lichaam om zich heen, waardoor de staf in de praktijk alle besluiten nam. De heerser had geen idee meer wat zijn bureaucraten bedisselden. In het latere Romeinse keizerrijk kwam het bijvoorbeeld herhaaldelijk voor dat de keizer publiekelijk moest verklaren dat onwettelijke voorrechten ongeldig waren, zelfs als zij door de hemzelf ondertekend waren.
Het volk had van dit alles geen weet. Voor de doorsnee burger stond de heerser voor totale controle en gerechtigheid. Was de onderdaan weer eens onrecht aangedaan, dan was een lange reis naar het paleis de laatste hoop, in de verwachting dat de vorst wel eens orde op zaken zou stellen als hij ervan hoorde. Hoewel dit voor de vorst een goede bron van informatie kon zijn, had hij natuurlijk eigenlijk helemaal geen zin in al dat gezeik. In de 13 eeuw liet de Thaise heerser Rama Gamhen noteren dat hij:
een bel heeft opgehangen in de paleispoort: als een burger in het land een klacht heeft die zijn buik ziek maakt en zijn hart beklemt, en die hij aan zijn heer en heerser wil bekendmaken, gaat hij ernaar toe en slaat hij op de bel.
– Rama Gamhen, Sukhothai Inscriptie 1 (1292)
Cyrus en de Achaemeniden
Ten noorden van het huidige Hilla, in Irak, liggen de ruïnes van het oude Babylon. In 1879 werd er bij opgravingen een tonvormige baksteen ontdekt, helemaal bedekt met Akkadisch spijkerschrift. De tekst werd ontcijferd. Het bleek een verklaring te zijn namens de Perzische heerser Cyrus de Grote (ca. 600 – 530 v.Chr.), die in 539 v.Chr. Babylon had veroverd. De steen was aangebracht in de funderingen van de stadsmuur, bij de grote tempel van de stad, gewijd aan Mardoek, de stadsgod van Babylon. Dat deden ze daar wel vaker, een baksteen met inscripties aanbrengen in de funderingen van tempels en paleizen. Het was bedoeld als boodschap aan de goden of aan het nageslacht, vergelijkbaar met ons gebruik om een eerste steen aan te brengen.
De tekst op de steen is wat snoeverig. Cyrus was heerser van het Perzische rijk. Onder zijn bewind was dat uitgegroeid tot het grootste rijk werd uit de geschiedenis tot dan toe. Het strekte zich uit van de Bosporus tot aan de Indus. De vorige heerser van Babylon, Nabonidus, was een lul. Althans, iets van die strekking liet Cyrus liet noteren. Nabonidus was 17 jaar eerder met een staatsgreep aan de macht gekomen. De priesters hadden over hem geklaagd omdat hij Mardoek niet genoeg eer bewees en Cyrus liet niet na om dat nog even op de steen te laten noteren. Cyrus was door Mardoek persoonlijk aangewezen als rechtmatige heerser van Babylon, schreef hij.
Het was in die tijd gewoonte om in veroverde steden stevig te laten weten wie er de baas was. Normaal gesproken werd de stad geplunderd, de vrouwen verkracht, de krijgers gespietst, en de kinderen en de buit afgevoerd. Zo deden ze dat al eeuwen in Mesopotamië, en Cyrus was geen uitzondering. Maar in de belangrijke stad Babylon pakte hij het anders aan. In plaats van met de buit huiswaarts te keren, presenteerde hij zich als de nieuwe heerser die het beste met de stad voor heeft. Er werd een proclamatie met die strekking voorgelezen. Bij zijn veroveringen van naburige steden had Nabidonus godenbeelden in beslag genomen en die samen met een kluit burgers meegenomen naar Babylon. Dat deden ze daar wel vaker.
De diefstal van godenbeelden was goed gebruik in die tijd. Burgers van een stad of een natie identificeerden zich sterk met hun goden. Bespotting en belediging van elkaars goden was aan de orde van de dag, en werd doorgaans hoog opgenomen door de beledigde partij.
Attaroe is een sneu godje die geen liefhebbende vrouw heeft om hem te ontkleden als het bedtijd is.
– De Kanaänitische weergod Baäl, op Spijkeralfabetische tekst uit Oegarit, KTU 1.2:III.20
Nam een vreemde overheerser de godenbeelden mee, dan was dat een diepe en onheilspellende vernedering: de god kon zich niet meer voor zijn eigen volk inzetten. Voor de overheerser bood het ook voordelen: eenmaal in hun macht zouden de gestolen goden best zich best wel eens kunnen inspannen voor hun nieuwe bezitter. Ook Mardoek was herhaaldelijk gegijzeld; achtereenvolgens door de Hittiten, de Assyriërs en de Elamieten, die volgens Mardoek zelf enorm hadden geprofiteerd van zijn aanwezigheid. Maar gelukkig voor de Babyloniërs kwam hij altijd weer terug.
Cyrus liet nu bekendmaken dat de beelden met hun vereerders terug konden naar hun eigen stad. Cyrus vond dat zo belangrijk dat hij de die boodschap maar liefst drie keer op de steen liet aanbrengen:
Van de sinds mensenheugenis verlaten heilige steden aan gene zijde van de Tigris – van Nineve, Aššur en Sousa, van Akkad, Ešnunna, Zamban, Me-Turnu en Der tot aan het land in het oosten – deed ik de goden terugkeren, en ik gaf hun een woonplaats voor altoos. Ook hun vereerders verzamelde ik en liet ik terugkeren naar hun steden. De goden van het land van Sumer en Akkad, die tot woede van de godenkoning door Nabonidus waren overgebracht naar Babylon, deed ik op bevel van de grote heer Mardoek weer wonen in hun geliefde tempels in hun eigen steden.
— Cyrus II (de Grote) van Perzië, op de Cyruscilinder (ca. 538 v.Chr.)
De Cyruscilinder ging na ontdekking een merkwaardig eigen leven leiden. In het Oude Testament staat een aantal verwijzingen naar Cyrus, die er in de Bijbel gunstig van af komt. Hij zou het volk Israël uit ballingschap hebben laten terugkeren naar Jeruzalem en hebben geholpen de tempel van Jeruzalem te herstellen. Zie je wel, zeiden 19e-eeuwse gelovigen: het Oude Testament klopt van kaft tot kaft: met de Cyruscilinder hebben we nu historisch bewijs gevonden! Maar helaas voor de gelovigen, dat was te snel geoordeeld. Het bestaan van Cyrus is een historisch feit; die vermelding in het Oude Testament klopt. Maar dat wisten we al lang. De steen biedt echter geen enkele aanwijzing dat Cyrus iets van doen had met het joodse volk of met Jeruzalem.
Niet alleen 19e-eeuwse christenen liepen weg met de maiskolfvormige baksteen. Ook de Sjah van Perzië nam er een loopje mee. Die presenteerde zichzelf graag als de jongste telg van een verlichte dynastie die al sinds Cyrus het bewind voert over het machtige Perzische rijk. De roem van Cyrus straalde ook op hem af. Er werd geknoeid met de vertaling en er werd in 1971 een replica van de steen aangeboden aan de Verenigde Naties. Het was de eerste mensenrechtenverklaring, maar liefst 2500 jaar oud, en afkomstig van een Perzische vorst!
Wat Cyrus had gedaan was voor zijn tijd bijzonder, maar niet echt uniek. Steden werden wel vaker niet vernietigd, goden werden wel vaker teruggestuurd, en de cultus van de overwonnen stad werd wel vaker in stand gehouden. Je kunt zeggen dat Cyrus vooral gewiekst was met zijn PR. Ook de religieuze tolerantie van Cyrus was niet uniek voor zijn tijd: autochtone religies werden meestal niet stelselmatig onderdrukt; hooguit werd de godencultus van de overwinnaar aan de bevolking opgedrongen. Niet dat daar lichtvaardig over gedacht werd: veel goden waren jaloers van aard, en stelden het niet op prijs als het volk aandacht gaf aan de rivaal. Goddelijke toorn lag zomaar op de loer.
Hoezeer de Cyruscilinder voor karretjes is gespannen, het blijft een interessant document over een heerser die er bewust voor koos om de overwonnen bevolking voor zich te winnen.
De Griekse geschiedschrijver Xenofon (ca. 430 – 355 v.Chr.), leerling van Sokrates, presenteert in zijn boek Kyrou paideia Cyrus als de ideale vorst en gebruikt hem om zijn eigen opvattingen over opvoeding, politieke en militaire aangelegenheden uiteen te zetten. Voor historische kennis over Cyrus is het werk van weinig waarde; daarvoor ontbrak het Xenofon aan accurate kennis en liet hij zich te veel leiden door wensdenken. Maar het werk biedt een goed inzicht in de kenmerken waaraan een voorbeeldig heerser in de ogen van de Griekse intelligentsia uit de kringen van Sokrates moest voldoen.
Xenofon hield van krachtige leiders. Hij bewonderde Cyrus om zijn dadendrang en zijn vermogen om een wereldrijk bij elkaar te veroveren. Het volk had onder Cyrus weinig in te brengen. Het is niet louter bewondering wat de klok slaat in Xenofons hagiografie; hij bekritiseert diens arrogantie en Cyrus’ oordeelsvermogen liet hem soms ook in de steek. Maar Xenofon schrijft vooral bewonderend over Cyrus' vermogen om steun te verwerven, zowel onder zijn soldaten als onder de vorstendommen die hij onderwierp. Soldaten motiveerde hij vooral door ze uit vrije wil te laten dienen, uit respect voor hun heerser, die deugdzaamheid beloonde. De steun van overwonnen vorsten kreeg en behield hij door coöperatieve vorsten geen gezichtsverlies te laten lijden en een rol te geven in het bestuur van zijn rijk. Van de steun van overwonnen volkeren verzekerde hij zich door hun religies en gebruiken te respecteren en hun steden volgens eigen tradities te laten herbouwen.
In hoeverre de tolerantie van Cyrus was ingegeven door zoroastristische leerstellingen is giswerk. Het is aannemelijker dat Cyrus erachter kwam dat een groot rijk makkelijker bestuurbaar is door de overwonnen volken en heersers te paaien dan door ze tegen de haren in te strijken. En dat dit inzicht later werd opgepakt in zoroastristische teksten. Later vind je ook sporen hiervan terug in het judaïsme en in de Griekse filosofie. Het zoroastrisme kende in Cyrus’ tijd wel een rudimentair onderscheid tussen goed en kwaad, en uiteraard werd de mensen aangemoedigd om het goede te doen. Maar het is onduidelijk of lankmoedigheid voor overwonnen heersers en godsdienstvrijheid ten tijde van Cyrus wel in de zoroastrische ethiek werden behandeld. Het is bovendien twijfelachtig of Cyrus zelf wel zoroastrisch was; waarschijnlijker is dat die monotheïstische religie pas na zijn overlijden een grote rol ging spelen onder de Achaemeniden. Er zijn (zwakke) aanwijzingen dat de religieuze tolerantie in het rijk navenant afnam. Verder was de greep van de Achaemenidische heersers zo zwak, en het rijk was zo groot, dat een voorkeur voor deze of gene god toch nauwelijks rijksbreed kon worden opgelegd.
Religieuze tolerantie in het Romeinse rijk
Het Romeinse rijk was voor haar overgang naar het christendom polytheïstisch. De Romeinen hadden zelf Etruskische en Griekse goden omarmd en geïntegreerd in hun religie. Ook bij latere veroveringen kregen nieuwe goden soms een rol in de Romeinse line-up, zoals de Egyptische Isis en de Perzische Mithra. Lokale religies werden na verovering ongemoeid gelaten, al kwamen er wel her en der tempels gewijd aan Romeinse goden. Romeinse burgers werden geacht de Romeinse goden de verschuldigde eer te bewijzen, maar sancties waren er zelden. De streep werd getrokken tegen wat als immorele of ondermijnende culten werd beschouwd. Keltische druïden deden aan mensenoffers, de Dionysuscultus in Italië was te losbandig. Christenen weigerden de Romeinse goden eer te bewijzen, zij probeerden zieltjes te winnen onder Romeinse burgers, en met hun gelijkheidsdenken ondermijnden zij de Romeinse klassenstructuur. Dat ging de Romeinen te ver.
Ingelijfd worden in het Romeinse rijk was voor menigeen geen straf, eerder het tegendeel. In plaats van onderdrukking door deze of gene morsige tiran maakte je nu deel uit van een machtig rijk! Het rijk had allure. Het was strak georganiseerd, er was rule of law en een professionele krijgsmacht. Lange handelsroutes zorgden voor een goede opbrengst voor de producten van je land, en voor de beschikbaarheid van producten uit andere streken. Woonde je in een stad, dan kon je moderne voorzieningen tegemoet zien, zoals drinkwater, een huis met dakpannen, theaters en badhuizen. Rome had een rijke cultuur, en droeg die graag uit. Als stedeling werd er van je verwacht dat je opdaagde bij Romeinse festiviteiten, opgedragen aan deze of gene godheid. Wilde je daarnaast ook nog je eigen goden blijven aanbidden, dan nam niemand daar aanstoot aan (al moest je dat als Romeins burger wel een beetje discreet houden). Zo lang belastingen werden betaald en het volk niet opstandig was, hadden onderworpen volkeren weinig van de Romeinen te vrezen.
Een effectief instrument in de promotie van de Romeinse cultuur was het Romeins burgerschap, dat lang niet voor iedereen was weggelegd. Burgerschap bood aanzienlijke voordelen: je rechtsbescherming was beter geregeld, je had enige politieke zeggenschap, je hoefde minder belasting te betalen, toegang tot onderwijs en gezondheidszorg was beter, je kon vrij reizen door het rijk, en het gaf je status, ook op de huwelijksmarkt. Burgerschap kreeg je niet zomaar. De snelste weg was via militaire dienst. Zo werden de Romeinse legioenen gevuld. Maar ook huwelijk met een Romeins staatsburger was een optie. Was dat geen begaanbare weg, dan moest je zorgen dat je welvarend en aanzienlijk werd of het rijk aanzienlijke diensten verleende. Dan kon je aanpappen met een hoge Romeinse bestuurder, die kon bemiddelen met Rome voor een recht op burgerschap.
Dit model werkte prima. Maar na een paar eeuwen liep het systeem vast. Er zijn hele bibliotheken volgeschreven over de oorzaken van de neergang van het Romeinse rijk. Daar wou ik me maar even niet in mengen. Maar met religieuze tolerantie of het Romeinse exceptionalisme had het niet te maken.
Hoe dan ook, het haperende rijk speelde de opkomst van het christendom in de kaart. De joodse diaspora en missionaire activiteiten hadden al gezorgd voor christelijke gemeenschappen her en der in het Romeinse rijk. In de derde eeuw n.Chr. werd de neergang van het rijk voelbaar. Vijandige stammen vielen het rijk binnen, aangelokt door de hogere levensstandaarden van de Romeinen, waar flink te plunderen viel. De handelsroutes raakten verstoord, waardoor er geregeld hongersnood voorkwam. Die ontberingen maakten het christendom aantrekkelijker, met haar belofte van troost en verlossing in het hiernamaals.
Keizers voelden zich genoodzaakt om de touwtjes aan te trekken. In 212 n.Chr. had keizer Caracalla al besloten om alle mannelijke inwoners van het rijk het staatsburgerschap te verlenen, vooral om de staatskas te vullen. Religieuze tolerantie gedijde niet met deze maatregel: de Romeinse cultus werd nu voor iedereen de norm. Christenen die weigerden daaraan mee te werken werden nu actief vervolgd. Tegen de verdrukking in groeiden de christelijke gemeenschappen: het christendom ging nu over de tong, en hun martelaren spraken tot de verbeelding. Ook leden van de Romeinse elite sloten zich aan.
Een eeuw na het besluit van Caracalla ging keizer Constantijn door de pomp. Het eroderende keizerrijk was schrikbarend verdeeld geraakt. Het monotheïsme van het christendom bood de wanhopige keizer de kans om de eenheid in het rijk te herstellen. Naarmate de tijd verstreek werden de touwtjes steeds strakker aangetrokken. Het christendom werd staatsreligie, en vanaf het einde van de 4e eeuw was het aanbidden van andere goden strafbaar. Romeinse religieuze tolerantie werkte prima, maar tegen het missionaire monotheïsme van het christendom had het in haar nadagen geen verweer.
Dzjengis Khan
De Mongoolse heerser Dzjengis Khan (1162 - 1227), die eigenlijk Temüjin heette, stichtte qua oppervlakte het grootste aaneengesloten imperium in de wereldgeschiedenis. Op zijn breedst strekte het zich uit van de Japanse Zee tot aan de Donau. En hij kreeg dat in krap twintig jaar voor elkaar. Temüjin, die begon als een Mongools stamhoofd, was een geniaal tacticus. Hij had zijn wereldrijk te danken aan een briljant spel van allianties en verraad, een efficiënt opgebouwd leger en ongeëvenaarde logistiek. Waar nodig trad hij meedogenloos op door bijvoorbeeld hele steden uit te moorden, maar dat was in zijn tijd eigenlijk niets bijzonders.
Liefst liet hij de overwonnen vorsten op hun troon zitten, mits die zich onderwierpen aan zijn gezag. Hij had een voorkeur voor bestuurders afkomstig uit het gebied zelf. Het gouverneursprobleem pakte hij aan door er altijd een lid van zijn eigen uitgebreide familie naast te zetten. Zo hielden zij elkaar in de gaten. Familiebanden telden zwaar in Temüjins wereld.
Kenmerkend aan het Mongoolse rijk waren snelle handelsroutes en veel culturele uitwisseling tussen de veroverde gebieden. Hadden veroverde volken nuttige technologie, dan werd die snel overgenomen. Getalenteerde kunstenaars kregen een betrekking aan het hof. Van de Oeigoeren nam hij het alfabet over en uit China nam hij de technologie van de losse letterdruk mee. Daardoor kon de geschiedenis worden opgetekend en wetgeving verspreid.
Mongolen als Temüjin waren sjamanistisch: een natuurgodsdienst met rituelen en contact met de geestenwereld. Hij had geen enkele behoefte om zijn religie op te leggen aan veroverde volken. Iedereen kon blijven geloven wat hij wilde, of het nou boeddhisten, moslims of christenen waren. Dat gold ook voor de vorst-vazallen in het imperium. Priesters ongeacht hun stroming kregen een bevoorrechte status, en er werden zelfs religieuze debatten georganiseerd. Iedereen mocht zijn eigen tempel bouwen, en zendingswerk was toegestaan. Temüjin geloofde in het vrije spel der krachten, of dat nou technologie, religie of opvolgingskwesties betrof.
Zo snel als het opgebouwd was, zo snel verkruimelde het Mongoolse rijk ook weer. Na Temüjins dood werd het in vier stukken opgedeeld onder vier van zijn kinderen. Familiebanden tussen de kinderen zouden voor eenheid moeten zorgen, maar al snel gingen de vier khanaten elkaar bestrijden, in plaats van de buitenstaanders. De familiebanden en de Mongoolse cultuur waren uiteindelijk toch niet sterk genoeg om een wereldrijk bij elkaar te houden. Het is een open vraag of dat beter was gelukt als er bij de opbouw meer religieuze dwang zou zijn opgelegd.
Tot slot
Een interessante heerser die hier nog niet voorbij is gekomen, is keizer Ashoka (circa 304 – 232 v.Chr.) van de Indiase Mauryadynastie. Na het gebruikelijke krijgshaftige leven van een premoderne heerser bekeerde hij zich rond 263 v.Chr. tot het boeddhisme. Hij zwoer oorlogen af, en richtte zich op vrede en voorspoed voor zijn land en de bevolking. Uit verschillende edicten is overgeleverd dat hij tolerantie bepleitte voor alle religies in zijn land. Toch past Ashoka niet in het rijtje, omdat de religieuze tolerantie die hij nastreefde toch eerder lijkt te zijn ingegeven door religieuze, ethische overtuigingen dan door pragmatische. Wij zullen een aparte nieuwsbrief besteden aan Ashoka in de serie over tolerantie en het boeddhisme.
In deze nieuwsbrief hebben wij gezien dat pragmatische religieuze tolerantie tot de opkomst van christendom en islam min of meer de norm was. Het smeden van een hecht, stabiel wereldrijk stond niet echt bovenaan het lijstje van de premoderne wereldheersers: het veroveren en bijeenhouden was al moeilijk genoeg. Een uitzondering daarop vormden het Romeinse rijk en de Chinese dynastieën. Ook die maakten zich niet al te druk over religieuze verscheidenheid: ze hadden andere manieren om hun imperia stabiliteit te geven.
Met de pragmatische religieuze tolerantie was het goeddeels gedaan toen de missionaire, monotheïstische religies van christendom en islam het daglicht zagen. Zij overwoekerden de religieus tolerante wereldrijken en namen er uiteindelijk de macht over. Door hun monotheïstische karakter was de tolerantie voor rivaliserende religies zeer beperkt. Religieuze eenheid was een belangrijk element in de strategie om hun imperia stabiliteit te geven.
Hebben de ervaringen van Cyrus, Temüjin en de Romeinen invloed gehad op moderne opvattingen over koloniale en religieuze tolerantie? Daar zijn wel aanwijzingen voor. Over Cyrus werd door de Grieken lovend geschreven, en de Romeinen hebben daar zeker kennis van genomen. China claimt schatplichtig te zijn aan Temüjin; de religieuze tolerantie in de Chinese dynastieën van Ming (1368 – 1644) en Qing was betrekkelijk groot. Met aanzienlijke beperkingen geldt ook in het huidige China van na de culturele revolutie een behoorlijke mate van religieuze vrijheid. De ervaringen van de Romeinen hebben zeker invloed gehad op de koloniale ideeën van Engeland en Frankrijk en mogelijk ook op de manier waarop de Verenigde Staten zich ook heden ten dage nog in de wereld presenteert. De pax romana inspireerde de pax britannica en de pax americana. De Fransen pakten het anders aan, maar waren net zozeer geïnspireerd door de Romeinen:
Terwijl de Ottomanen en de Habsburgers en zelfs de Britten verschillen accepteerden en zelfs stimuleerden, leek het de Fransen ondenkbaar dat, eenmaal blootgesteld aan de Franse cultuur, niet iedereen zo volledig mogelijk in die cultuur zou willen delen, in een woord, Frans zou willen worden.
– Krishan Kumar, Visions of empire: how five imperial regimes shaped the world (2017)
In een korte serie gaan we later dieper in op Europees kolonialisme en pragmatische tolerantie.
Meer lezen?
The Cyrus Cylinder, British Museum
Patricia Crone, Pre-industrial societies (1989)
Philip Freeman, British imperialism and the Roman Empire, in: Jane Webster, Nick Cooper (red.) Roman imperialism: post-colonial perspectives (1996)
Margaret Malamud, Ancient Rome and modern America (2009)
Jane Burbank, Frederick Cooper, Empires in world history. Power and the politics of difference (2010)
Bert van der Spek, Cyrus the Great, exiles and foreign gods. A comparison of Assyrian and Persian policies on subject nations. In: Michael Kozuh & al. (red.), Extraction and control: studies in honor of Matthew W. Stolper (2014)
Miles Laval & al. (red.), Cosmopolitanism and empire: universal rulers, local elites, and cultural integration in the ancient Near East and Mediterranean (2016)
Krishan Kumar, Visions of empire: how five imperial regimes shaped the world (2017)
Yanfei Sun, Dingxin Zhao, Religious toleration in pre-modern empires, in: Francesco Duina (red.), States and nations, power and civility: Hallsian perspectives (2019)
Marjo Korpel, Religious intolerance in the ancient Near East, in: George van Kooten, Jacques van Ruiten (red.), Intolerance, polemics, and debate in Antiquity (2019)
Jona Lendering, De Cyruscilinder, Mainzer Beobachter (2020)
Meer afleveringen
Dit was de zevende en laatste nieuwsbrief in een reeks over klassieke bronnen van tolerantie.
De hele reeks bestaat uit:
Waarom je eigenlijk niets zeker kunt weten
Epistemologie en scepticisme. Over de twijfels van Xenofanes, Plato, Sokrates, Pyrrho, Sextus Empiricus, Cicero. En over hun herontdekking in de renaissance.Waarom wij tegengestelde opvattingen nodig hebben
Dialectiek en vrije meningsuiting in klassiek Athene en Rome. Over egalitaire Griekse koloniën, isegoria en parrhesia in Athene, de socratische methode, en het landverraad van Cordus.Zijn morele overtuigingen inbeelding?
Moreel scepticisme van klassiek Griekenland tot de Verlichting. Over mensen die hun ouders opeten, menselijke aard volgens de sofisten, morele intuïties volgens Sextus, en pyrrhonisme als vergrijp.Laat je niet van je stuk brengen
Hoe wij denken over tolerantie is ook beïnvloed door het klassieke stoïcisme. Over de omgang met pijn, de dubbele moraal van de stoa, en de invloed van de stoa op christelijke ethiek.Humanitas en vergeving
Clementie en menselijkheid als bron van tolerantie. Over de biologische neiging tot vergeving, de menselijkheid van Cicero, de bron van de Jezus' vergevingsgezindheid, en over berouw en vergelding.Onze idealen van vrijheid en gelijkheid hebben wij niet van de Oudheid
Vrijheid en gelijkheid zijn het koningskoppel van de tolerantie. En de Grieken en de Romeinen kenden die ook. Maar deze bron van tolerantie hebben wij nauwelijks aan hen te danken.Over pragmatische heersers en onderworpen naties
Premoderne despoten konden best veel tolerantie opbrengen voor overwonnen naties. Over de roof van godenbeelden, Romeins exceptionalisme en de tolerantie van Dzjengis Khan.
Tot slot: deel deze nieuwsbrief of de Tolerantie Campagne gerust met vrienden.
Ik ben dol op lezers!