Onze idealen van vrijheid en gelijkheid hebben wij niet van de Oudheid
Vrijheid en gelijkheid zijn het koningskoppel van de tolerantie. En de Grieken en de Romeinen kenden die ook. Maar deze bron van tolerantie hebben wij nauwelijks aan hen te danken. Lees hier waarom.
In English: We don't owe our ideals of liberty and equality to Antiquity
Stel, ik wil een transportbedrijf beginnen. Ik heb een busje nodig, maar ik heb geen geld. Ik klop bij jou aan. Jij hebt geld zat, en je wilt het mij best lenen. Maar wel onder voorwaarden: als ik niet kan terugbetalen, moet ik voor jou werken totdat ik mijn schuld heb afbetaald. Dat klinkt redelijk, ik ga akkoord.
Het transportbedrijf wordt geen succes. Ik verdien een paar centjes, maar het busje gaat kapot. De reparatie is heel duur, en ik heb ook nog andere schulden. Ik klop opnieuw bij jou aan. Ik kan niet afbetalen, zeg ik, maar ik blijf geloven in het succes van de onderneming. Kan ik bijlenen? Je gaat akkoord, maar wel onder nieuwe voorwaarden. Dit is de laatste lening. En als ik hierna nog steeds niet kan terugbetalen, word ik jouw eigendom. Dan word ik voor eeuwig jouw slaaf, en je mag mij ook als slaaf doorverkopen. Ten einde raad ga ik akkoord.
De situatie in Athene rond 600 v.Chr deed daar aan denken. Door dalende landbouwprijzen konden pachters de pacht niet meer betalen. Grootgrondbezitters namen massaal bezit van de pachters, hun echtgenotes of hun kinderen. Die sleten de rest van hun leven in slavernij, of ze werden in het buitenland verkocht. Maatschappelijk was dat een ramp. Er werd een nieuwe bestuurder aangesteld, Solon. Die maakte korte metten met het systeem.
Het systeem dat Solon beëindigde was niet eerlijk. Mensen hebben niet de vrijheid om hun vrijheid te verkopen. Dat mensen van nature vrijheid hebben, was nog nooit expliciet zo gezien in Athene. Maar iedereen snapte wel dat het leven van zo’n pachter niet te benijden was. Het was niet eerlijk en het destabiliseerde de samenleving.
Vrijheid en gelijkheid zijn voor ons vanzelfsprekende eigenschappen van een rechtvaardige samenleving. De meesten van ons vinden zelfs dat wij er recht op hebben. Vrijheid en gelijkheid zijn nauw verbonden met tolerantie. Ook al doe ik iets stoms, of zeg ik iets waar je het niet mee eens bent, dan heb ik toch dat recht, omdat ik die vrijheid heb. Zelfs al kijk je op mij neer, vanwege mijn afkomst bijvoorbeeld, mag je mij niet discrimineren. Want wij hebben allemaal dezelfde rechten en we verdienen allemaal dezelfde kansen. Voor ons zijn dat de belangrijkste kenmerken van rechtvaardigheid. Ze staan niet voor niets bovenaan in de Grondwet. Het zijn de belangrijkste mensenrechten.
Niet alleen hangen vrijheid en gelijkheid samen met tolerantie, ook met individualisme is er een samenhang. Bij gelijkheid vergelijk je individuen. Bij vrijheid heb je de mogelijkheid om individueel af te wijken van de groep.
Als je naar de geschiedenis kijkt, of naar andere culturen, is dat niet vanzelfsprekend. Een mate van vrijheid en gelijkheid heb je overal wel, maar de culturele nadruk tref je niet overal aan, en ze worden ook lang niet overal gezien als een recht dat voorrang geeft op andere morele idealen. Veel samenlevingen zijn ook veel collectivistischer dan de onze: vrijheid of gelijkheid delven makkelijker het onderspit als het belang van de groep, de familie, het bedrijf of het land dat vergt.
Hoe wij over vrijheid en gelijkheid denken, kwam grotendeels tot stand in de Verlichting, maar toen kwam dat natuurlijk ook niet uit de lucht vallen. Verschillende elementen van vrijheid en gelijkheid als moreel ideaal doen denken aan de Griekse en de Romeinse beschavingen. Loopt er misschien een historisch lijntje? In dit artikel zet ik uiteen dat er misschien wel een dun slingerlijntje loopt, maar dat wij het cluster van vrijheid, gelijkheid, individualiteit en rechten toch vooral te danken hebben aan het christendom en de middeleeuwen.
Maar eerst moeten we de begrippen vrijheid en gelijkheid even verduidelijken. Want ze zijn complexer en minder eenduidig dan je misschien denkt.
Vrijheid en gelijkheid uitgewerkt
Vrijheid is kunnen doen wat je wilt. Maar dat kunnen we helemaal niet. We hebben te maken met fysieke beperkingen, en we schieten ook anderszins in veel opzichten tekort. Verder hebben we last van de consequenties van eerdere keuzes die we maakten. En je hebt vaak ook nog anderen nodig. Als je een partijtje schaak van mij wilt winnen, heb we een schaakspel nodig, moet ik er ook maar zin in hebben, en moet je ook nog eens redelijk kunnen schaken. Sterker nog: je vrijheid wordt doorlopend belemmerd door anderen. Of mensen proberen je wil te beïnvloeden, of je opties, of je belangen.
Persoonlijk ken ik geen tot slaaf gemaakten. Voor de Grieken en de Romeinen lag dat anders: velen hadden of waren er een. Je kwam ze overal tegen. Als slaaf heb je geen vrijheid, dat is algemeen bekend. Was je geen slaaf, dan was je dus vrij. Dat was logisch. Veel verder werd het vrijheidsbegrip aanvankelijk niet echt uitgediept. Later werd de idee van gelijke vrijheid uitgediept: als je buurman een dakkapel mag bouwen, mag jij dat ook. Maar dat idee was al gecompliceerd, omdat het gelijkheidsbegrip lang niet hetzelfde was als dat van ons. Athene en Rome waren duidelijk klassensamenlevingen. Het zou in niemands hoofd opkomen om de voorrechten van die standen met elkaar te vergelijken.
Het vrijheidsbegrip is ook uit te breiden. Kun je wel vrij zijn als je je opties niet kent? Heb je wel de vrijheid om te zwemmen als niemand het je ooit heeft geleerd of voorgedaan? En wat als je je opties kent, en niet wordt beïnvloed wordt door anderen, maar je er geen gebruik van kunt maken omdat je niet kan rondkomen? Wat heb je aan je bewegingsvrijheid als je sterft van de honger? Dit waren ideeën die bij een Griek of een Romein nooit zouden opkomen.
Ook het begrip gelijkheid is een lastige. Allereerst omdat we helemaal niet gelijk zijn. Zelfs eeneiige tweelingen zijn nooit volkomen gelijk. Gelijkheid staat voor verschillende beginselen:
De overheid moet gelijke gevallen gelijk behandelen, geen onderscheid maken naar factoren die er niet toe doen. Tot op zekere hoogte was dit idee wel gemeengoed in Rome en Athene. In Rome had je wetgeving die voor iedereen gold. In Athene had elke (mannelijke) burger stemrecht.
Al ben je de grootste schoft, je hebt nog altijd recht op een menswaardige behandeling. Omdat mensen gelijke waarde hebben, wordt wel gezegd. Bij de Romeinen is dit wel opgeschreven, maar het werd nauwelijks in de praktijk gebracht.
Gelijkheid is ook herverdeling. Als wij deel uitmaken van een groep, zijn wij geneigd tot solidariteit. Binnen de familie of onder vrienden werd dit bij de Grieken en de Romeinen wel in de praktijk gebracht, maar solidaire herverdeling onder burgers kwam weinig voor. Armenzorg kwam toch vooral van de grond toen de christenen de lakens gingen uitdelen.
Veel mensen vinden dat iedereen in een samenleving recht heeft op gelijke kansen. Arm of rijk, iedereen heeft recht op goed onderwijs. Zou je dit tegen een Griek of een Romein zeggen, dan dacht hij dat je niet goed bij je hoofd was.
In de aparte series die nog volgen over vrijheid en gelijkheid ga ik deze termen uitwerken als morele idealen, waar we misschien wel naar streven, maar die nooit helemaal verwezenlijkt kunnen worden.
We gaan nu achtereenvolgens kijken naar Athene en Rome. Ik moet daarbij vooropstellen dat vrijheid en gelijkheid in de Oudheid wel belangrijke waarden waren, maar het waren lang niet de enige. In Rome telden virtus, pietas en fides bijvoorbeeld zwaar: loyaliteit, waardigheid, zelfbeheersing, vaderlandsliefde en family first. Die laatste twee telden in Athene ook zwaar, maar bijvoorbeeld ook retributie. En vlak het verschuldigde respect voor de goden niet uit. Als je denkt dat in Rome en Athene alles draaide om vrijheid en gelijkheid, dan heb je het mis.
Griekse idealen
De democratie is niet in Athene uitgevonden. Op het eiland Chios en ook elders waren ze iets eerder. Maar dat waren kleine staatjes, en de democratie bleef er ook niet lang hangen. Ook in Athene verliep de geschiedenis grillig. Er was geen sprake van een lange lijn van despotisme naar democratie, van tirannie naar vrijheid. Maar sommige gebeurtenissen werden onthouden; die bleven hangen en er werd telkens weer op teruggegrepen. We hadden het al over Solon, die een eind maakte aan de schuldslavernij.
Een rudimentair begrip van vrijheid is de afwezigheid van slavernij. Wie geen slaaf is, is tenminste niet in alles gebonden aan wat een ander hem voorschrijft. Wat Solon feitelijk bepaalde, is dat burgers elkaar niet in slavernij mogen houden. Een vorm van gelijke minimale vrijheid dus.
Een andere maatregel van Solon is minder bekend. De stadsstaat zou voortaan het onderwijs bekostigen voor kinderen van omgekomen soldaten. Die mate van solidariteit moest de gemeenschap maar voor de soldatenkinderen opbrengen. Voorheen werd dit soort onheil vooral gezien als veroorzaakt door de goden, mogelijk zelfs als straf. Het paste de gemeenschap niet om goddelijke ingrepen te herstellen. Solon was bezig om een stedelijke gemeenschap te bouwen waar burgers niet alleen op zichzelf en hun familie waren aangewezen.
De volgende episode vond plaats na de verdrijving van de tiran Hippias in 510 v.Chr. Van gelijkheid voor de wet was nog absoluut geen sprake. Het was een standenmaatschappij. Vier clans maakten al generaties de dienst uit in Athene, en koek en ei was het niet. Er was veel rivaliteit en onderlinge strijd. Afwisselend verdreven de clans elkaar van de macht, en vestigden zij hun eigen tirannie. Kleisthenes (570-508 v.Chr.), aan het hoofd van een van de vier clans, besloot toen hij eenmaal aan de macht kwam om de dingen voortaan anders te doen.
De macht kwam breder te liggen dan bij de ene clan die het op dat moment voor het zeggen had, of bij louter de hooggeborenen. Er kwam een volksvergadering en een staatkundige structuur. Er werd een beginsel geïntroduceerd van isonomia: gebalanceerd bestuur, of gelijke politieke burgerrechten. Het begrip burgerschap kreeg lading. Burgers ongeacht hun afkomst hadden isegoria: gelijke meningsuiting, wat inhield dat ieders mening evenveel gewicht in de schaal legde. Later ontwikkelde zich een nog verregaandere deugd: parrhesia, het achterste van je tong laten zien. Parrhesia (wij lazen er al eerder over) was overigens geen recht op vrije meningsuiting. Het was een deugd of een morele plicht, maar geen recht. Wie een onwelgevallige mening uitte, moest maar hopen dat hij daarmee wegkwam. Maar in het algemeen mocht je veel zeggen.
We moeten de hervormingen van Solon en Kleisthenes niet idealiseren. De vrijheid en gelijkheid zoals wij die nu ervaren hadden de Atheners niet. Er was een standenmaatschappij, van herverdeling was nauwelijks sprake, en verzet tegen de wil van het stadsbestuur was zinloos. Dat staatkundige burgerrechten voor iedereen zou moeten gelden, zouden de Atheners bijvoorbeeld een belachelijk idee hebben gevonden. Vrouwen, kinderen, vreemdelingen en slaven hadden die rechten natuurlijk sowieso niet. Er was een volksvergadering waar in principe alle burgers hun zegje konden doen. Maar in de praktijk hadden alleen welvarende Atheners de tijd om zich met het stadsbestuur bezig te houden. De rest had het er gewoon te druk voor: er moest brood op de plank. Alleen als het er echt om spande en het werk het toeliet, dan kwam de werkende klasse opdagen.
Niettemin waren veel Atheners best trots op hun staatsbestel. Zij ervoeren daadwerkelijk collectieve autonomie. In hun oorlogen met de Perzen, in de eerste helft van de vijfde eeuw, zagen zij hoe onvrij de Perzen waren. De Atheners telden hun zegeningen: zij vonden dat zij hun overwinning op de Perzen te danken hadden aan hun vrijheid. De Atheners waren meer gemotiveerd om te vechten, vonden zij: zij hadden meer te verliezen, namelijk hun democratische verworvenheden, hun burgerlijke autonomie.
Dus de Atheners groeiden in macht en bewezen, niet in slechts één opzicht maar in alle opzichten, dat gelijkheid een goede zaak is. Bewijs hiervoor is het feit dat terwijl ze onder tirannieke heersers stonden, de Atheners niet beter waren in oorlog dan hun buren, maar toen ze eenmaal van hun tirannen af waren, waren ze verreweg de beste van allemaal. Dit toont dus aan dat ze, terwijl ze onderdrukt werden, laf waren als mannen die voor een meester werkten. Maar toen ze werden vrijgelaten, wilde iedereen graag iets voor zichzelf bereiken.
— Herodotos, Historiai (ca 430 v.Chr.)
In die tijd was de generaal en staatsman Perikles (ca. 495-429 v.Chr.) de baas. Perikles gaf in 430 v.Chr. een herdenkingstoespraak Epitafios logos. Ik schreef er al eerder over. In die rede maakte hij een retorische combinatie van de begrippen open samenleving, democratie, vrijheid en gelijkheid. Athene zat op de top van haar macht, had alle oorlogen gewonnen. Net als Herodotus verbond Perikles die successen met de nieuwe bestuursvorm.
Ons politieke systeem concurreert niet met instituties die elders gelden. Onze staatsvorm is niet overgenomen van onze buren; nee, wij zijn zelf een voorbeeld voor menig ander. Onze staatsvorm heet democratie, volksregering, omdat het er voor velen is, niet voor weinigen. In geschillen tussen burgers is iedereen voor de wet gelijk. Als iemand bijzonder aanzien geniet, dan dankt hij dat minder aan zijn afkomst dan aan zijn persoonlijke verdienste. Armoede is bij ons geen schande; onze vrijheid geldt voor iedereen. Wij leven vrij als burgers in onze gemeenschap en in het dagelijkse leven remmen wij elkaar niet af met bemoeizucht en argwaan, want wij respecteren onze naaste, ook als die zijn eigen weg kiest. Wij hebben geleerd om het recht te respecteren, en wij zullen nooit vergeten dat wij degenen moeten beschermen die onrecht is aangedaan. En wij hebben ook geleerd dat wij ongeschreven wetten moeten naleven, waarvan de sanctie er louter in is gelegen in een universeel gevoel van rechtvaardigheid. (…) Onze stad staat open voor de wereld; wij wijzen vreemdelingen niet af. Wij zijn vrij om te leven zoals wij willen. En tegelijkertijd staan wij altijd klaar om gevaar af te weren. (…) Wij houden van schoonheid zonder extravagant te worden, en wij cultiveren het intellect zonder onze vastberadenheid te verliezen. Armoede is voor ons geen schande, maar wij vinden het wel een schande als je niet probeert armoede te voorkomen. Een Atheense burger verliest het algemeen belang niet uit het oog als hij zijn eigen belang nastreeft. Wij vinden iemand die het algemeen belang onbelangrijk vindt weliswaar onschadelijk, maar ook nutteloos. En hoewel beleid slechts door een kleine groep wordt geformuleerd, zijn wij allemaal in staat om het te beoordelen. Wij beschouwen debat niet als iets dat actie in de weg staat, maar als een onmisbare voorwaarde voor alle actie. Wij geloven dat geluk de vrucht is van vrijheid en vrijheid is de vrucht van waardigheid, en wij schrikken niet terug voor de dreiging van oorlog.
Samengevat: ik stel dat Athene de school van Hellas is, en dat elke Athener opgroeit tot een gelukkige veelzijdigheid en weerbaarheid.— Perikles, Epitafios logos (ca. 430 v.Chr.), zoals opgetekend door Thoukydides, Istoria tou Peloponnisiakou polemo (5e eeuw v.Chr.)
De Atheners zullen het als een feel good toespraak hebben ervaren. Maar de ervaringen waren gemengd. Oligarchie had nog steeds veel aanhangers, die zich vooral lieten horen als het weer eens tegen zat. Niet alle veldslagen werden gewonnen, en de directe democratie verliep bij wijlen ontluisterend rommelig.
Vijftig jaar later had Plato niet veel op met democratie, vrijheid en gelijkheid. Vrijheid identificeerde hij met wetteloosheid en losbandigheid; gelijkheid staat voor wanorde. Mensen zijn niet gelijk, betoogt hij; het is beter als mensen hun plaats kennen en doen waarvoor zij het meest geschikt zijn. Regimes moeten niet worden beoordeeld op de mate van vrijheid die burgers genieten, maar op rede, deugdzaamheid, wijsheid, matigheid en dapperheid.
Het is niet zo dat Plato vrijheid per se als een inferieure waarde beschouwt, maar mensen kunnen de vrijheid niet aan: zij gaan zich misdragen. Het bestuur is niet krachtig genoeg en maakt misbruik van zijn positie. Democratie ontaardt in wanorde.
Er is geen enkele behoefte aan leiding in deze gemeenschap, zei ik, ook niet als er geschikte mensen voorhanden zijn. Niemand hoeft te gehoorzamen als hij dat niet wil, of oorlog te voeren als er oorlog uitbreekt, of de vrede te bewaren als hij daar geen zin in heeft, ook al bewaren alle anderen wel de vrede. En als de wet je verplicht om leiding te geven of om bij een proces als jurylid te fungeren, hoef je dat helemaal niet te doen als je niet wilt. Is het niet heerlijk om een ogenblik in zo'n gemeenschap te verblijven?
- Misschien wel voor een korte tijd, zei hij.
- Is het niet prachtig? De misdadigers zijn er ook zo goed gehumeurd! Of is het u nog niet opgevallen dat in zo'n gemeenschap iemand die is veroordeeld tot de doodstraf of tot ballingschap, ongemoeid wordt gelaten en vrij blijft rondlopen? Geen haan die ernaar kraait: het valt niemand op dat hij als een geestverschijning terugkomt in de gemeenschap.
- Dat komt vaak voor, zei hij.
- Zo'n gemeenschap is tolerant, en men legt niet op alle slakken zout. Nee, men haalt de neus op voor alle principes die wij respecteerden, toen we onze gemeenschap ontwierpen. Dus als je geen bijzonder goed karakter hebt, zul je nooit een goed mens kunnen worden, want als kind houd je je niet bezig met goede en nuttige spelletjes. Welnee, de gemeenschap vertrapt hooghartig alle principes en maalt er niet om wat haar politici eigenlijk met hun politiek beogen. Het enige dat een politicus hoeft te doen is te zeggen dat hij een vriend is van het volk: dan draagt men hem op handen.
- Het is fraai, zei hij.
- Dat zijn wel zo'n beetje de eigenschappen van een democratie, zei ik. Het is er gezellig, en alle soorten mensen worden met een sausje overgoten.
— Plato, Politeia (ca. 381 of 360 v.Chr.)
Plato dacht vooral termen van centrale sturing. Iedereen vervult zijn maatschappelijke rol, orde moet worden afgedwongen.
Hoe orde vanzelf kan ontstaan door de boel op zijn beloop te laten, zou pas tweeduizend jaar later door Adam Smith en Charles Darwin worden beschreven. Maar Aristoteles (384-322 v.Chr.) had al wel zo zijn vermoedens in die richting. Hij zag dat de natuur in vrijheid zijn gang ging. Een enorme soortenrijkdom kon naast elkaar bestaan. Individuen kunnen experimenteren; er zijn verschillende manieren om je aan te passen aan de omstandigheden. Observeer maar waar het op uitdraait. Mensen konden van elkaar leren, ook van elkaars fouten. Misschien leidt het tot wanorde, maar ook orde kan vanzelf ontstaan.
In zijn boek Politika (350 v.Chr.) wees Aristoteles erop dat democratische vrijheid niet alleen bestaat uit politieke vrijheid en gelijkwaardigheid (isonomia). Vrije mensen moeten ook kunnen leven zoals zij willen, zoals hij in Athene zag. Atheners konden in zijn tijd handeldrijven, hun eigen beroep kiezen, hun eigen tempel kiezen. Zelfs vreemdelingen en slaven genoten er meer vrijheid dan in die tijd gebruikelijk.
Romeinse rechten
De Romeinen hadden de mond vol van vrijheid. Zij hadden er zelfs een speciale godin voor, Libertas. (De Grieken hadden die trouwens ook: Eleutheria.) Maar wat betekende vrijheid voor een Romein?
In het Romeinse rijk betekende vrijheid vooral: een vrij man zijn, geen slaaf. Vrij was je als je keuzes niet werden bepaald door een ander. Die vrijheid was voor een Romein niet vanzelfsprekend. De Romeinen vonden dat een dergelijke vrijheid alleen mogelijk was in een systeem van wettelijke regels en een republikeinse constitutie. Cicero vond dat vrijheid alleen mogelijk was wanneer mensen leefden volgens het beginsel van liberalitas: een edele en genereuze levenshouding. Liberalitas stond voor Cicero en Seneca tegenover egoïsme, wat slaafsheid gevonden werd. Een egoïst is slaaf van zijn eigenbelang, terwijl een liberalist groter dacht. Vrijheid kwam je alleen toe als je er verantwoord mee omging. Maar vrijheid moest je je ook kunnen veroorloven. In de praktijk konden alleen Romeinse patriciërs ermee omgaan: alleen die gedroegen zich als een heer.
Niet elke Romeinse patriciër ging even verantwoordelijk om met zijn voorrechten. Titus Livius beschuldigde in zijn geschiedeniswerk Ab urbe condita (1e eeuw v.Chr.) jonge edelen ervan openlijk de voorkeur te geven aan hun eigen licentia boven de libertas van iedereen. Licentia stond dan voor misbruik van hun bevoorrechte afkomst. Niet dat je je moest schamen voor je voorrechten, maar van de spanning van een klassenmaatschappij met gelijke vrijheid voor iedereen waren de Romeinen zich goed bewust.
Vrijheid betekende voor de Romeinen ook: afwezigheid van tirannie. En dan ging het niet over individuele vrijheid, maar over het Romeinse volk. Retorisch had die tegenstelling grote kracht. Je kon het volk op je hand krijgen door te waarschuwen voor vijandelijke tirannie, en vrijheid te bepleiten. Maar wie die tiran nou was, en wat vrijheid, daar eindigde de eensgezindheid. Toen Cicero, toch een betrekkelijk liberaal denker in zijn tijd, in ongenade was gevallen, werd hij verbannen. Zijn villa werd verwoest, en op die plek werd door zijn politieke rivaal een tempel geplaatst. Een tempel, zodat Cicero bij onverhoopte terugkomst zijn stuk land niet kon terugclaimen. Die tempel was - o ironie - gewijd aan de godin Libertas.
Politieke opponenten beschuldigden elkaar van tirannieke ambities. Maar iedereen was het over één ding eens: vreemde overheersing was sowieso tirannie of slavernij. In die zin stond een onafhankelijk, republikeins Rome gelijk aan libertas.
De doorsnee Romein stond sceptisch tegenover een democratie zoals die in Athene had gegolden:
Als het volk de grootste macht heeft, en alles volgens diens zeggenschap wordt besloten, dan heet dat vrijheid (‘libertas’), maar in werkelijkheid is het afwezigheid van zelfbeheersing ('licentia').
Cicero, De re publica (54-51 v.Chr.)
De beste staatsvorm was volgens de toonaangevende elite een mengvorm van monarchie, aristocratie en democratie:
Genoeg macht bij de magistraten, genoeg autoriteit met het advies van de leidende burgers, en genoeg vrijheid van het volk.
Cicero, De re publica (54-51 v.Chr.)
Een van de grote innovaties van het Romeinse rijk was het uitgebreide juridische systeem. De ontwikkeling van een juridisch systeem is niet alleen een economische en bestuurlijke verworvenheid, het zorgt er ook voor dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. In Rome was dit eigenlijk alleen het geval in het privaatrecht: zo lang de overheid buiten beeld bleef, hadden Romeinen onderling gelijke rechten. Althans, in theorie. In de praktijk was er voortdurend frictie tussen het plebs en het patriciaat. Een wettelijk verbod op huwelijken tussen plebejers en patriciërs zorgde voor ophef, maar kwam er toch. Waar de burger te maken kreeg met staatsmacht, maakte het Romeinse recht onbeschaamd onderscheid. In de praktijk kon je als Romeins burger hoge ambten of voorrechten wel op je buik schrijven als je van nederige komaf was.
Armoede in Rome kwam veel voor, maar werd goeddeels genegeerd. Voorspoed was het hoogst bereikbare, en was verbonden met een deugdzaam leven. Armoede was dus het omgekeerde, en de grootste angst van een Romein. De dichter Martialis beschreef de armen als honden, Cicero had het over de armen als “het vuil en de droesem van de stad”. Speciale aandacht voor armoede was er dan ook niet: zij maakten deel uit van het plebs, en voor een doorsnee auteur was dat allemaal één pot nat. Liefdadigheid kwam wel voor, maar was vooral gericht op leden van de eigen (hogere) klasse, of voor het kopen van politieke invloed. De enige substantiële herverdeling kwam tot stand in de eerste eeuw n.Chr: de cura annonae: gratis graan, en later brood, voor de armen. Het was vooral bedoeld om opstand bij hongersnood te voorkomen.
Over een morele plicht om minderbedeelden te helpen lees je incidenteel onder stoïcijnen als Seneca en Gaius Musonius Rufus. Het is alweer een element van verwantschap tussen de stoa en het vroege christendom. Het Nieuwe Testament staat bol van de vermaningen om de armen te helpen. De Romeinse caritas kwam pas goed op gang nadat de keizers het christendom omarmden: de bisschoppen werden onder andere belast met zorg voor de zieken.
Een Romeins burger had nog altijd meer rechten dan een ingezetene zonder Romeins burgerschap. En slaven hadden natuurlijk sowieso nauwelijks rechten. Dat alle mensen categorisch gelijkwaardig zijn, daar zou een Romein vreemd van opkijken. Maar een kiem van overstijgend gelijkwaardigheidsdenken was wel aanwezig. Ten aanzien van slaven zag je dat bijvoorbeeld bij Seneca:
Wil je eraan denken dat die man die jij jouw slaaf noemt geboren is uit hetzelfde zaad als jij en van dezelfde hemel geniet, even hard ademhaalt, hetzelfde leven leeft en dezelfde dood sterft! Jij kunt hem net zo hard als vrijgeborene beschouwen als hij jou als slaaf.
— Lucius Annaeus Seneca, Epistulae morales ad Lucilium (47)
Wetten beschermen tegen willekeur en tegen het recht van de sterkste. Met name Cicero bezag het rechtssysteem ook in natuurrechtelijke termen. Bepaalde rechten zijn inherent aan de menselijke natuur, vond hij, en die menselijke natuur gold dan natuurlijk voor iedereen.
Romeinen geloofden in natuurrecht. Sommige rechtsregels ontstijgen jurisdictie.
De wet die volgens de natuurlijke rede voor de hele mensheid geldt, wordt door alle volkeren gelijk gevolgd en wordt ‘ius gentium’ genoemd als de wet die door de hele mensheid wordt nageleefd. Zo neemt het Romeinse volk deels zijn eigen bijzondere wet in acht en deels de algemene wet van de hele mensheid.
— Gaius, Institutiones (ca. 161)
Dit ius gentium, recht van de volkeren, was vooral een theoretisch begrip. Dat het bestond was niet omstreden, maar wat het inhield stond niet vast. Theoretisch kon een vreemdeling een beroep doen op ius gentium, maar tot concrete aanspraken leidde dat eigenlijk niet.
Samenvattend: vrijheid en gelijkwaardigheid hadden in het Romeinse rijk vooral retorische waarde. Vrijheid moest je je kunnen permitteren, of het was een begrip met een nationalistische politieke lading. Rome was ten diepste een standensamenleving. Gelijkwaardigheid gaf stoïcijnen aanleiding tot filosofische mijmeringen, maar veel concreter werd het niet totdat het christelijk rijk gevestigd werd.
De invloed van de Grieken en Romeinen
Hadden de Griekse en Romeinse begrippen van vrijheid en gelijkheid nou invloed op de manier waarop wij die nu zien? Voor zover er een lijn te ontdekken is, loopt die sowieso niet rechtstreeks.
Onze democratie komt in elk geval niet uit Athene. Onze democratie is het resultaat van een lange ontwikkeling die begon in de middeleeuwen toen vorsten edellieden, geestelijken en stedelijke burgerij in een vaste samenstelling gingen raadplegen. De kiem van de idee van scheiding van machten stamt van Marsilio van Padua (ca. 1275 – ca. 1342), die ook het belang van een scheiding van kerk en staat en van een Staten-Generaal bepleitte. Onze democratie is altijd indirect geweest, nooit direct zoals in Athene. Pas toen in de 19e eeuw de democratie ontstond zoals wij die nu nog kennen, ontstond de mythe dat wij die van de Grieken hadden afgekeken.
Ook de idee dat burgers onvervreemdbare rechten hebben die zij tegenover de machthebbers kunnen inroepen is geleidelijk ontstaan, en de oorsprong stamt eveneens uit de middeleeuwen. De idee van een natuurrecht is wel al sinds de Romeinen ononderbroken verondersteld, maar niet dat mensen daar ook aanspraken aan kunnen ontlenen.
De idee dat burgers in gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden is vooral afkomstig uit middeleeuws kerkelijk recht. Maar dat kerkelijk recht is wel tot stand gekomen met kennis van het Romeinse recht. De idee dat alle mensen gelijke waarde hebben, hebben wij vooral te danken aan de christelijke traditie.
En dan tot slot de idee dat mensen de vrijheid hebben om hun eigen keuzes in het leven te maken, waar komt dat vandaan? Ook daar is een lijn met de Oudheid nauwelijks te ontwaren. Wij hebben die vooral te danken aan het leerstuk van de vrije wil, die in de middeleeuwen tot wasdom kwam.
Atheense en Romeinse burgers hadden dus bepaalde idealen van vrijheid, en konden in sommige opzichten aanspraak maken op gelijke behandeling. Maar de kenmerkende westerse nadruk op vrijheids- en gelijkheidsrechten is daar nauwelijks toe te herleiden. De kiem van dit aspect van onze tolerantie ligt toch vooral in de christelijke, Europese middeleeuwen.
Meer lezen?
Herodotos, Historiai (ca 430 v.Chr.)
Perikles, Epitafios logos (ca. 430 v.Chr.), zoals opgetekend door Thoukydides, Istoria tou Peloponnisiakou polemo (5e eeuw v.Chr.)
Plato, Politeia (ca. 381 of 360 v.Chr.)
Aristoteles, Politika (350 v.Chr.)
Lucius Annaeus Seneca, Epistulae morales ad Lucilium (47)
Gaius, Institutiones (ca. 161)
Benjamin Constant, De la liberté des anciens comparée à celle des modernes (1819)
Kurt Raaflaub, The discovery of freedom in ancient Greece (2004)
Valentina Arena, Libertas and the practice of politics in the late Roman Republic (2012)
Johann Arnason c.s. (red.), The Greek polis and the invention of democracy (2013)
Malcolm Schofield, Liberty, equality, and authority: a political discourse in the later Roman Republic, in: Dean Hammer (red.), A companion to Greek democracy and the Roman Republic (2015)
Paul Vallely, Philanthropy, from Aristotle to Zuckerberg (2020)
Jona Lendering, Spijkers op laag water. 50 misverstanden over de Oudheid (2020)
Meer afleveringen
Dit was de zesde nieuwsbrief in een reeks over klassieke bronnen van tolerantie.
De hele reeks bestaat uit:
Waarom je eigenlijk niets zeker kunt weten
Epistemologie en scepticisme. Over de twijfels van Xenofanes, Plato, Sokrates, Pyrrho, Sextus Empiricus, Cicero. En over hun herontdekking in de renaissance.Waarom wij tegengestelde opvattingen nodig hebben
Dialectiek en vrije meningsuiting in klassiek Athene en Rome. Over egalitaire Griekse koloniën, isegoria en parrhesia in Athene, de socratische methode, en het landverraad van Cordus.Zijn morele overtuigingen inbeelding?
Moreel scepticisme van klassiek Griekenland tot de Verlichting. Over mensen die hun ouders opeten, menselijke aard volgens de sofisten, morele intuïties volgens Sextus, en pyrrhonisme als vergrijp.Laat je niet van je stuk brengen
Hoe wij denken over tolerantie is ook beïnvloed door het klassieke stoïcisme. Over de omgang met pijn, de dubbele moraal van de stoa, en de invloed van de stoa op christelijke ethiek.Humanitas en vergeving
Clementie en menselijkheid als bron van tolerantie. Over de biologische neiging tot vergeving, de menselijkheid van Cicero, de bron van de Jezus' vergevingsgezindheid, en over berouw en vergelding.Onze idealen van vrijheid en gelijkheid hebben wij niet van de Oudheid
Vrijheid en gelijkheid zijn het koningskoppel van de tolerantie. En de Grieken en de Romeinen kenden die ook. Maar deze bron van tolerantie hebben wij nauwelijks aan hen te danken.Over pragmatische heersers en onderworpen naties
Premoderne despoten konden best veel tolerantie opbrengen voor overwonnen naties. Over de roof van godenbeelden, Romeins exceptionalisme en de tolerantie van Dzjengis Khan.
Tot slot: deel deze nieuwsbrief of de Tolerantie Campagne gerust met vrienden.
Ik ben dol op lezers!
Interessant weer.
Woorden en hun betekenissen...
Bijvoorbeeld "individualisme", hetgeen betekent respect voor het individu, en beperkingen aan zijn of haar onderdrukking door het collectief. Maar veel mensen denken dat individualisme "egoisme" betekent. In plaats van klagen hierover is het misschien beter om een ander woord te gebruiken?
"Gelijkheid". Ook hier heerst grote verwarring: gelijke behandeling of gelijke uitkomsten? Deze twee begrippen staan in de allerhoogste spanning tegenover elkaar.