De albedil
Regeldrift kent geen grenzen. De overheid is er overal, altijd. Hier lees je waarom we zo veel gedwongen worden, of het ook minder kan, en waarom het zo moeilijk is om de regeldrift te beteugelen.
Hans was visser. In de fjord bij zijn afgelegen dorp in Noorwegen ving hij met zijn bootje en zijn hengel een paar zalmen per dag, die hij verkocht aan de mensen in het dorp. Het was geen vetpot, maar hij kon er van rondkomen. De jonge Hans kon wel meer zalmen vangen als hij wilde, maar die kon hij niet kwijt; zo veel vraag was er niet in het dorp. Hij dacht er weleens aan om zijn vissen ook in het naburige dorp te verkopen, maar dat was een paar uur lopen over een rotsachtig pad. Het loonde de moeite niet.
Er waren wel meer mensen die zaken wilden doen met het dorp nabij. En ook voor familiebezoek zou het enorm helpen als er een begaanbare weg kwam. Die kwam er dus, met inspanning van alle dorpelingen. Hans ging meer zalmen vangen, hij nam iemand in dienst en hij investeerde in zijn boot. Hans werd aanvankelijk niet betaald voor zijn vis; het dorp leefde van ruilhandel. Maar nu er ook in omliggende dorpen afzet was voor zijn vis, ging hij er geld voor vragen. Noorse kronen, uitgegeven door de Norges Bank. Dat was makkelijker.
Zoetjes aan kwamen er ook wegen naar andere dorpen. Het ging Hans voor de wind. Hans’ succes ontging zijn dorpsgenoten niet. Een aantal besloot om ook hun geluk te beproeven in de visserij. Nu kwamen zij letterlijk in elkaars vaarwater, en de visstand ging achteruit. Zo kan het niet langer, klaagde Hans bij het dorpshoofd. Kun je die andere vissers niet wegsturen? Nou, dat wordt lastig, antwoordde het dorpshoofd. Die andere vissers hebben net zo veel recht op die fjord als jij. Maar weet je wat we kunnen doen? Als jij nou een percentage van je omzet afdraagt aan het dorp, dan krijg jij exclusief recht op visserij in de fjord. Hans stemde in.
Op een ochtend ziet Hans vanaf zijn boot een andere visser in de fjord. Het is Knut, een ondernemende jongeman uit een dorp verderop. Hee, wat doe jij hier, roept Hans tegen Knut. Dit is mijn fjord, donder op! Knut haalt zijn schouders op. “Beste man, deze fjord is van niemand en van iedereen, ik heb net zoveel recht om hier te vissen als jij.” “Dat zie je verkeerd,” antwoordt Hans. “Ik heb met mijn dorpshoofd exclusieve visserijrechten afgesproken, en ik betaal me blauw!.” Knut is niet onder de indruk. “Ik heb niets met jouw dorp te maken. Mijn dorp ligt ook aan de fjord, die is echt niet exclusief van jouw dorp.” Verontwaardigd gaat Hans naar het dorpshoofd. Die is op de hand van Hans, en hij gaat praten met Knuts dorpshoofd. Maar die worden het niet eens. Nou zijn Noren beheerste mensen, die gaan niet snel met elkaar op de vuist, zo lang er althans geen akevitt op tafel staat. We moeten het aan de rechter voorleggen, zegt Hans. Het dorpshoofd stemt in. De rechter pakt het wetboek erbij. Hans krijgt grotendeels gelijk. Er wordt een deel van de fjord aangewezen die aan het dorp toebehoort. Daar mag Hans vissen, als enige.
Hans is tevreden. Maar Knut niet. Het stuk fjord dat aan zijn dorp grenst, daar zit nauwelijks vis. Stiekem blijft hij vissen in Hans’ deel van de fjord. Totdat Hans er achter komt. Nu is Hans echt boos. Maar geweld, dat ligt niet in zijn aard. Hij gaat naar de politie. Die geeft Hans gelijk, en Knut krijgt een flinke bekeuring. ”Als je het nog een keer doet, nemen we je boot in beslag", zegt de agent tegen Knut. Knut druipt af.
Jaren verstrijken. Het gaat Hans voor de wind, er ontstaat een heuse visserij-industrie in het dorp, hij gaat zelfs zalm exporteren, en iedereen profiteert mee. Het dorp groeit als kool. Waar de dorpelingen voorheen amper konden lezen en schrijven, is de meerderheid nu uitstekend opgeleid. Het dorp wordt welvarend. Er komt zelfs een visserijschool met een wetenschappelijk instituut. Bijna iedereen werkt nu in Hans’ visbedrijf, dat veel baat heeft van al die slimme, hardwerkende mensen.
Hans sjoemelt niet met kwaliteit, hij verkoopt goede zalm, zonder ongezonde conserveringsmiddelen en vrij van ziektekiemen. Maar zijn concurrenten nemen het niet allemaal zo nauw. Consumenten zien het verschil niet, of het interesseert ze niet echt. Het enige wat voor hen telt is de prijs, en de zalm van Hans is goed, maar ook best prijzig. Het gedrag van de concurrenten ergert Hans mateloos. De zalmindustrie krijgt een slechte naam. Misschien worden mensen wel ziek van slechte zalm, en dat kan ook uitstralen op de reputatie van Hans’ bedrijf. En het ergste is nog dat Hans’ prijzen onder druk staan. Hij kan geen redelijke prijzen meer vragen voor zijn vis. Zijn concurrenten nemen het met de kwaliteit niet zo nauw. Daardoor kunnen zij goedkoper produceren. Hans moet kiezen: zelf ook mindere kwaliteit produceren, of zijn concurrenten dwingen tot minimale kwaliteitsstandaarden. Het eerste vertikt Hans; dat kan hij met zijn geweten niet verantwoorden. Daarom neemt Hans contact op met zijn concurrenten. Kunnen wij geen afspraken maken over kwaliteit, legt hij ze voor. Zijn concurrenten lachen hem in zijn gezicht uit. De markt is groot genoeg voor ons allemaal, zeggen ze. Jij belevert de premium markt, Hans, en wij zitten daar met onze prijs en kwaliteit onder. Van kwaliteitsstandaarden willen zij niet weten. Daar heeft alleen Hans bij te winnen, en zij niet. Er komt geen keurmerk. Dus gaat Hans naar Oslo, naar het ministerie. Hans heeft een goed verhaal. De voedselveiligheid moet gewaarborgd worden, dat vinden de ambtenaren ook. En er moet een level playing field komen: concurrentie is prima, maar aan de kwaliteit mag niet getornd worden. Er komen regels, beloven de ambtenaren, en er zal op worden gehandhaafd. Tevreden keert Hans terug uit Oslo.
Hans’ bedrijf is nu een van de grootste van Noorwegen. Hijzelf nadert inmiddels de zeventig, hij heeft zijn schaapjes op het droge, en neemt wat afstand van de zaak. Hij wordt lid van een herenclub, die op een avond Marit uitnodigt voor een voordracht. Marit is een econoom. Zij noemt zich libertariër. Wat is dat nou weer, bromt Hans. Hij luistert naar haar verhaal. Meteen heeft zij zijn aandacht.
Er zijn veel te veel regels, zegt Marit. De overheid is een doel op zichzelf geworden. Zij bepleit een minimale overheid, de regels moeten overboord, en de belastingen omlaag. Het doel van de staat is vrijheid, zegt zij Spinoza na, en daar ontbreekt het nu aan. Zij wijst op de theorie van John Locke, die schreef dat alles terug te voeren is op eigendom, waar iedereen met zijn tengels van af moet blijven. Zij heeft gelijk, vindt Hans. Hij betaalt jaarlijks miljoenen belasting, en waar worden die nou helemaal aan besteed? Al die regels waar zijn bedrijf aan moet voldoen! Hij heeft een juridische afdeling, een afdeling voor de arbeidsomstandigheden, een fiscale afdeling, een milieuafdeling en een afdeling die de kwaliteit in de gaten houdt en zorgt dat die in overeenstemming is met de regels. Er is een dik personeelshandboek barstensvol met regeltjes die hij allemaal niet zelf bedacht heeft. Zijn bedrijf is al eens veroordeeld voor leeftijdsdiscriminatie, en hij mag niets meer bijbouwen, ter bescherming van de kwetsbare ecologie in het gebied. Zijn zaak lijkt geen visbedrijf meer, maar eerder een papierfabriek!
Wij moeten vrij zijn om met ons geld te doen wat wij het beste vinden, vond Marit. Dan wordt talent en inspanning beloond. De wet van vraag en aanbod zorgt uiteindelijk voor de beste balans; die moet je niet verstoren met belastingen, regeltjes en ingrepen in de prijsvorming. Weg met de overheid!
Had Hans zonder hulp van de overheid het ook zo ver kunnen schoppen? Moeilijk te zeggen. Misschien had hij zelf wel de weg naar het andere dorp aangelegd, had hij zijn eigen betaalmiddel ontwikkeld, had hij arbitrage uitgevonden in plaats van de gang naar de rechter. Misschien had hij met zijn dorpsgenoten zelf een vangstbeperking afgesproken, had hij zijn makkers opgetrommeld om Knuts boot lek te prikken, had hij zijn eigen school opgericht, en zelf een keurmerk voor goede zalm in de markt gezet. Maar waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk was hij vastgelopen, en had hij geen tijd meer gehad om te vissen. Theoretisch kunnen we dan misschien zonder overheid, maar in veel gevallen is het verdraaid handig dat wij er een hebben.
Dwang
In vorige afleveringen heb ik stilgestaan bij de legitimatie van dwang. Dwang is het beïnvloeden van andermans opties om die te bewegen iets anders te doen dan wat die van plan was. In de volgende situaties is dwang geboden:
Om iedereen hun bestaansvoorwaarden te garanderen;
Om mensen tegen zichzelf in bescherming te nemen:
Als mensen geen normale verstandelijke vermogens hebben;
Als de tijd ontbreekt of er geen communicatie mogelijk is;
Als je gelet op de risico’s zeker wilt weten dat mensen vrijwillig handelen en op de hoogte zijn van de alternatieven en de mogelijke consequenties;
Ter voorkoming van schade aan anderen.
Maar: waar je ook woont, wat je positie ook is: je wordt voortdurend gedwongen, en lang niet alleen om de bovengenoemde redenen. Omwille van efficiëntie, de veiligheid, solidariteit, samenwerking, om de markt te ordenen, in het algemeen belang, om het openbaar bestuur te betalen, en ga zo nog maar even door.
In dit artikel gaan we het hebben over deze andere motieven voor dwang, vaak in de vorm van wetgeving of belastingen. De publieke sector slokt in hoogontwikkelde landen ongeveer de helft op van wat wij met elkaar verdienen. Je kunt geen scheet laten, of je hebt er een vergunning voor nodig. De overheid is overal. Is dat terecht? Kunnen wij toe met een minimale overheid? En hoe beteugelen wij de bedilzucht van de overheid?
De schade van rare regels
Er zijn hele boeken vol geschreven over rare regels, vaak amusant. Ze komen overal ter wereld voor. Ik zal mij beperken tot een handjevol Nederlandse regeltjes, ter illustratie. Kinderen vinden het leuk om hinkelbanen of tekeningen te krijten op de stoep. Mag niet. In meer dan driehonderd gemeenten is het verboden. In Strijen mag bij het nachtvissen (!) alleen een ’paraplu worden geplaatst, niet groter dan drie bij drie meter, voorzien van een neutrale groene, bruine of camouflagekleur.’ In Amsterdam is het verboden om te leunen tegen een raam, deur of vensterbank van een gebouw of vaartuig.
Het zijn grappige voorbeelden, maar nog betrekkelijk onschadelijk. De schade gaat vooral uit van het cumulatieve effect. Als je bent overgeleverd aan de willekeur van de staat, als er zo veel regels zijn dat niemand ze nog kent. Dat er voortdurend iemand tegen je kan roepen: “mag niet!” Dat de staat altijd over je schouder meekijkt, je kan bespioneren als het wil, zich van wieg tot graf met je leven bemoeit. En het systeem loopt vast, ga ik straks laten zien. Regelgeving kent geen zelfreinigend vermogen. Er komen altijd regels bij, er is bijna geen weg terug.
Hayek en de vrije markt
Straks gaan we kijken hoe het komt dat regelzucht ingebakken is. Maar eerst duiken we de theorie in, aan de hand van de inzichten van Friedrich Hayek (1899–1992). Hayek was een Oostenrijkse econoom die op tijd, in 1931, een heenkomen van de nazi’s had gevonden. Hij doceerde in Londen en Chicago. In 1962 keerde hij terug en ging hij doceren in Freiburg.
In 1944 publiceerde Hayek The road to serfdom. Daarin beschreef hij hoe socialisme en fascisme twee kanten van dezelfde medaille waren, namelijk een zucht naar controle die onvermijdelijk uitmondt in totalitarisme. Liberalisme beschreef hij als de opvatting “dat wij bij het ordenen van onze zaken zo veel mogelijk gebruik moeten maken van de spontane krachten van de maatschappij en zo min mogelijk onze toevlucht moeten nemen tot dwang.” Hij zag vooruitgang als een organisch proces dat je in de gaten moet houden, een proces dat je uit en te na moet kennen en begrijpen. Zoals je een boom kweekt. Soms gaat vooruitgang je niet snel genoeg, of gebeuren er onverwachte dingen, of dingen die je niet leuk vindt. Dan moet je vooral snappen wat de oorzaak is en niet te snel ingrijpen; meestal komt het vanzelf weer goed. De makke van socialisme en fascisme was in Hayeks ogen dat zij het proces van vooruitgang niet goed snapten, ongeduldig waren en te snel willen ingrijpen.
In de markt wordt alle beschikbare informatie vanzelf verwerkt. Marktpartijen hebben daar belang bij. Een marktpartij die een verkeerde inschatting maakt, wordt afgestraft. Centrale planning legt het per definitie af tegen de informatieverwerking van de markt. Centrale planners, ook de meest capabele met de beste bedoelingen, zijn niet in staat om de voortdurende stroom aan nieuwe informatie te vergaren en te wegen. Centrale planners hebben bovendien de macht om ook hun persoonlijke voorkeuren en belangen in de afweging te betrekken, als de marktkoopman die ongezien zijn duim op de weegschaal drukt.
Grijp je eenmaal verkeerd in, dan verstoor je het natuurlijke proces, waardoor weer nieuwe problemen ontstaan, en moet je weer ingrijpen. Uiteindelijk heb je het natuurlijke proces zo verstoord, dat je dag in dag uit met lapmiddelen in de weer bent totdat de boom sterft. Dat is de weg naar slavernij, schreef Hayek.
Wat is in het algemeen belang?
Het algemeen belang is niet te bepalen, schreef Hayek. We tasten in het duister, we doen maar wat.
Zelfs naar ons eigen belang moeten we maar gissen. Stel, je zit diep in de schulden. Je werkt tachtig uur per week om rond te komen. Je bent zwaar overwerkt, de instorting nabij. Een vriend kan het niet meer aanzien, en biedt je een week gratis verblijf aan, in zijn vakantiehuis aan zee. Neem je het aanbod aan? Die week vakantie heb je echt nodig, maar het betekent ook een week zonder inkomen. Wat is het beste voor je? Je hebt geen flauw idee.
Dat geldt ook voor het algemeen belang. Wie moet dat bepalen? De meeste stemmen gelden? Misschien heeft de meerderheid wel een lauwe voorkeur voor optie A, terwijl voor de minderheid optie B bijna een kwestie van leven en dood is, en optie C, waar haast niemand voorstander van was, blijkt achteraf de beste te zijn geweest. Het belang van de meerderheid, of van de mensen die het voor het zeggen hebben, is lang niet altijd de beste optie voor iedereen.
In Albanië, waar ik momenteel verblijf, was sinds 1944 de stalinistische dictator Enver Hoxha aan het bewind. Na de dood van Stalin dreef de man zijn land in een totaal isolement; hij had een paranoïde angst voor buitenlandse invloeden. Hij liet het kleine land in 1985 achter, bezaaid met 173.000 bunkers tegen een buitenlandse inval. Was dat in het algemeen belang? Waarschijnlijk niet, maar Hoxha dacht kennelijk van wel. Het land is nooit binnengevallen, maar misschien kwam dat wel door die bunkers.
In plaats van centrale planning en het kiezen voor optie A ten koste van optie B en C, pleitte Hayek ervoor dat overheden alleen de rol van facilitator hebben, waarbinnen individuen en collectieven hun eigen keuzes kunnen maken. Zo wordt de kans groter dat de gemaakte keuzes aansluiten bij individuele voorkeuren.
Vergelijk het met de bouw van een nieuwe woonwijk. Je kunt natuurlijk een architect aanstellen die het plan van A tot Z ontwerpt, van het stratenplan tot de kleur van de tegeltjes in de badkamer. Maar goede kans dat een deel van de bewoners die tegeltjes niet mooi vindt, of liever twee grote slaapkamers heeft dan drie kleine. Het algemeen belang is dat die woonwijk er komt, waardoor honderden huishoudens gehuisvest worden, en dat zij elkaar niet in de haren vliegen. Voor de rest kunnen de nieuwe bewoners best zelf bepalen hoe hun nieuwe huis er uit komt te zien. Als de overheid dat faciliteert, krijg je een woonwijk die veel beter aansluit bij wat de mensen echt wensen.
Individuen kunnen nog steeds grote inschattingsfouten maken, maar die treffen in de regel alleen henzelf. Het doet me denken aan een lege pot die je kunt vullen met stenen of met zand. Vul je de pot met stenen, dan blijft er veel ruimte tussen de stenen over. De stenen staan voor collectieve besluiten, de ruimte tussen de stenen voor de fouten die gemaakt worden. Gemeten in volume kun je de pot beter met zand vullen. Er blijft nog steeds ruimte over tussen de zandkorrels, maar per saldo minder dan tussen de stenen. Individuen maken ook fouten, maar de impact is veel kleiner. Per saldo is het percentage fouten kleiner.
De minimale overheid
Economen kunnen er eindeloos over blijven kissebissen, maar we weten wel globaal voor welk soort samenwerkingen dwang geboden is.
Institutioneel kader: Zelfs al doet een staat bewust niets, dan moet dat nog steeds ergens opgeschreven staan. Er zijn regels over hoe regels tot stand komen, welk gedrag door de beugel kan en welk niet, wie waarover mag beslissen, wie de onderdanen zijn, wie is eigenaar van wat, en wat dies meer zij. Het kan in theorie best beknopt, maar meestal is het dat niet.
Monetair beleid: Hayek schreef dat staten al eeuwenlang misbruik maken van hun monopolie op de uitgifte van geld. Het zou beter zijn als burgers hun eigen valuta konden kiezen. Valuta concurreren dan met elkaar; zwakke (staats)valuta worden afgestraft. Klonk dat in de jaren ‘70 nog als theoretische dagdromerij, inmiddels heeft technologische innovatie het mogelijk gemaakt. Cryptovaluta als de Bitcoin zijn nu voor iedereen ter wereld beschikbaar; ik denk dat zij op afzienbare termijn de kleinere en zwakkere valuta gaan verdringen en staten met grote valuta gaan dwingen tot een prudenter monetaire beleid. Zo zie je dat technologische innovatie en nieuwe inzichten kunnen helpen om doelen te bereiken die voorheen alleen met dwang gerealiseerd konden worden. Iets vergelijkbaars zagen wij eerder met de posterijen, waar over de hele wereld ook een overheidsmonopolie voor bestond. Hoewel ik geen libertariër ben, vind ik dat zij een nuttige, innovatieve functie vervullen. Het is nuttig om je voortdurend af te vragen: kan het ook zonder dwang?
De militaire verdediging van je land kun je niet overlaten aan de markt. Als de vijand een hogere prijs betaalt, ben je gezien. Bovendien kan een buitenlandse inval uitmonden in een alles-of-niets situatie, waarin je geen deserteurs kunt gebruiken, en dwang de enige manier is om alle mensen en middelen van het land te mobiliseren.
Iets vergelijkbaars geldt voor politie en justitie. Het risico op corruptie is te hoog. Theoretisch kun je wel denken aan privatisering van de rechtspraak, vooral in conflicten tussen burgers en bedrijven onderling. Her en der komt bijvoorbeeld wel arbitrage voor, maar het komt niet echt van de grond. En commerciële rechtspraak in het strafrecht kan ik mij moeilijk voorstellen.
Externe effecten zijn de effecten van een transactie die worden ondervonden door mensen die niet bij die transactie betrokken zijn. Die worden dus niet verwerkt in de prijs, tenzij een overheid ingrijpt. Denk bijvoorbeeld aan een metaalfabriek die schadelijke stoffen uitstoot. Die stoffen veroorzaken gezondheidsschade en vervuiling. Zonder staatsmacht is het lastig om die op het bordje te leggen van de veroorzaker.
Monopolies. De meest efficiënte markten zijn volkomen transparant en tellen heel veel producenten en afnemers. Denk bijvoorbeeld aan suiker. Maar in die markten zijn de winsten laag. Om de winst te verhogen, streven producenten naar minder transparantie en minder concurrentie. Om dat te verhinderen, kun je overheidsdwang inzetten, bijvoorbeeld door prijskartels aan te pakken. Sommige markten zijn bovendien van nature niet zo geschikt voor concurrentie, vooral wanneer er infrastructuur bij betrokken is. Het is nogal onzinnig om huizen bijvoorbeeld aan te sluiten op meerdere rioolnetwerken zodat je kunt switchen als een aanbieder te duur wordt.
Ikzelf voeg aan het lijstje beleidsterreinen met legitieme dwang onderwijs, volksgezondheid en bestaanszekerheid toe, om redenen die ik in eerdere artikelen noemde.
Als je je beperkt tot dit lijstje, heb je nog steeds geen enorme publieke sector nodig, zeker niet als je het een beetje slim aanpakt. Je hebt bijvoorbeeld helemaal geen sociale zekerheidsstelsel nodig als je de herverdeling van inkomen via het belastingstelsel laat lopen. Als je het netjes inregelt, hoeven onderwijs en gezondheidszorg echt niet door de overheid georganiseerd te worden. Je hebt maar twee knoppen nodig: kwaliteitscontrole en geldstromen. Bij voldoende kwaliteit blijft het geld stromen; schiet die tekort, dan gaat de kraan dicht.
Maar er is geen land ter wereld dat zich beperkt tot dit lijstje. Elk land heeft te kampen met een wildgroei aan regels die mensen meer dwingen dan nodig. De vraag is: hoe komt dat, en wat kunnen wij er aan doen?
Waarom laten wij ons dwingen?
Waar komt die wildgroei vandaan? Hoe komt het dat wij ons als makke schapen laten dwingen? Het is verleidelijk om het socialisme de schuld te geven, maar dat is te gemakkelijk. Ook niet-socialisten hebben er een handje van, zullen wij straks zien.
Armoedebestrijding als motief voor paternalisme
Socialisten hebben een hekel aan verschillen. Het verschil tussen arm en rijk moet zo klein mogelijk zijn. Dat kun je natuurlijk met belastingen en uitkeringen oplossen, maar menig socialist vindt dat niet genoeg. Die vindt dat er ook verschillende prijzen moeten gelden voor arm en rijk. Arme mensen krijgen dan bijvoorbeeld ook nog een korting op dingen die belangrijk geacht worden, zoals een zorgverzekering, museumbezoek of kinderopvang. Dat dat paternalistisch en stigmatiserend is, vinden socialisten niet zo erg. Arme mensen mag je best betuttelen, vinden zij, want het is voor hun eigen bestwil.
Voorkomen is beter dan genezen
In het lijstje met taken van een minimale overheid zie je veiligheid en justitie staan. Boeven moeten worden gestraft, daar twijfelt niemand aan. Maar hoe wordt iemand een boef, en hoe zorg je dat een straf niet uitmondt in een leven lang recidive? Misdaadpreventie is beter dan misdaadbestrijding.
Dat geldt niet alleen voor misdaad. Wat is beter? Een grote krijgsmacht of een buitenlands beleid gericht op wereldvrede? Bijstandsuitkeringen of zorgen voor meer werkgelegenheid? Dijkverhogingen of klimaatbeheersing?
Ongeduld
In The road to serfdom schreef Hayek dat er vaak wordt ingegrepen uit ongeduld en onbegrip. Als je de markten goed snapt, is nietsdoen vaak beter, schreef hij. Bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt. In de economische crisis van de jaren ‘30 ontstond grote werkloosheid. Overheden zetten toen massale werkgelegenheidsprojecten op, en grepen in op de hoogte van de lonen. Op de korte termijn bood het verzachting, maar op de lange duur werkte het contraproductief, schreef Hayek; economisch herstel liet langer op zich wachten.
Efficiëntie
Verkeersregels kun je zien als regels ter voorkoming van schade aan anderen. Als de een rechts rijdt, en de ander links, dan krijg je botsingen, dus schade.
Of het verkeer loopt vast. Is vastlopend verkeer schade? Dat hangt ervan af wat je uitgangspunt is. Als perfectie je criterium is, is het schade. Maar ik denk niet dat perfectie je criterium zou moeten zijn. Voor je het weet loop je vast in utopische verwachtingen van de wereld en de mensen om je heen, waarin alles en iedereen voortdurend tekortschiet, je doorlopend teleurgesteld bent in de mensheid, en je je gaat opstellen als een totalitaire dwingeland omdat de dingen niet zo gaan zoals je het voor ogen hebt.
Als je uitgaat van het natuurlijke leven zoals het is, is het gewoon minder efficiënt dan nodig. Dus je wordt gedwongen om rechts te rijden zodat iedereen eerder op zijn bestemming is, en de wegen meer auto’s kunnen verwerken. Efficiëntie is dus een motief voor dwang.
De natiestaat als carnavalsvereniging
Wij hebben een nationaal parlement, een regering, nationale televisie en radio, een eigen taal en een nationale cultuur. Dat was lang niet altijd zo. In de middeleeuwen had je nog nauwelijks een nationale identiteit. Streektalen liepen in elkaar over. Steden hadden hun eigen tijd. We hadden een graaf of hertog, en ergens ver weg een keizer, maar voor het dagelijkse leven had die nauwelijks betekenis. Nationale wetgeving was er nog niet. Kranten waren er nog niet; nieuws buiten de eigen streek hoorde je zelden. Het sociale leven speelde zich af in de eigen gemeenschap. De natiestaat begon pas vorm te krijgen halverwege de 17e eeuw. Heel geleidelijk begon zich zoiets te ontwikkelen als een nationale identiteit, die in de 19e eeuw culmineerde met de opkomst van het nationalisme.
De natiestaat met een eigen grondwet, een vlag en een volkslied: een volksgemeenschap is niet onze natuurlijke habitat. Het is kunstmatig. Een natie kan geen gemeenschap vormen; daar is het veel te groot voor. Maar met behulp van massamedia zijn wij er in gaan geloven. Hoewel wij ze zelden persoonlijk kennen, zijn politici bekende persoonlijkheden geworden, een voorwerp van beeldvorming waar wij met elkaar over praten, een mening over hebben, waar wij over roddelen. “Politiek is showbusiness voor lelijke mensen,” schreef de journalist Paul Begala.
Natiestaten cultiveren een sfeer van saamhorigheid. In deze kunstmatige gemeenschappen voelen wij ons betrokken, en vertonen wij gedrag dat wij normaal vertonen in natuurlijke gemeenschappen. Wij dragen ons steentje bij, wij denken mee, wij hebben overal een mening over, ook over mensen die de kantjes ervan aflopen, free riders, buitenbeentjes, zondebokken, deugnieten. Wij zwellen van trots bij sportieve overwinningen van landgenoten. De vooruitgang van onze natie is een gemeenschappelijk project. Er is competitie met andere landen. Zoals in een carnavalsvereniging elke buurt zijn eigen praalwagen optuigt voor de optocht, gedragen wij ons ook in onze nationale gemeenschap. Iedereen heeft een mening hoe het beter kan, hoe wij ons land nog gaver kunnen maken. Dit nationale project legitimeert ook dwang. Mensen in gemeenschappen zijn bemoeizuchtig, schreef ik al. Simuleer je een nationale gemeenschap, dan zie je dat gedrag ook op nationaal niveau. En de instituties maken het mogelijk om dan dwang uit te oefenen, ook op mensen die je niet kent.

Stapeling van beleid
Er is altijd een goede reden om nieuw beleid in te voeren. Concrete misstanden, dingen die fout gaan, onrecht. Maar redenen om beleid te schrappen zijn altijd abstract. Complexiteit, efficiëntie, budgetbeheersing zijn technocratische termen. Er zit geen verhaal achter, het spreekt niet tot de verbeelding. Partijen die meer beleid beloven, maken zich daardoor populairder dan partijen die in beleid willen snoeien.
Geen overzicht meer
In de meeste landen zijn er zoveel regeltjes dat geen mens nog overzicht heeft, ook de ambtenaren en politici niet. Voor elk beleidsterrein zijn eigen specialisten nodig die tenminste hun eigen specialiteit nog snappen, maar niemand kent alle regels. Dat maakt het moeilijk om te snoeien: dat lukt alleen met een lading specialisten in huis. Dat brengt ons op de volgende oorzaak: gevestigde belangen.
Gevestigde belangen
Ambtenaren zijn net mensen. Ambitieuze mensen willen altijd meer. Meer macht, meer budget, meer collega’s. Zelden hoor je een manager zeggen: hef mijn afdeling maar op, we doen zinloos werk, of dubbelop, of we kunnen het ook met minder mensen. Het zit niet in de aard van de mens. Als je dat toch doet, riskeer je een benoeming tot hoofd van de afdeling lege dozen.
Net zo sterk is de behoefte aan ingewikkelde regelingen. Voor technocraten kan beleid nooit ingewikkeld genoeg zijn. Zo worden zij onmisbaar. Hoe minder mensen het snappen, des de onmisbaarder degene die het nog wel snapt.
Extraverte politici
Politici zijn in het algemeen aardige, betrokken mensen die zich willen inzetten voor hun idealen, schreef ik al eerder. Maar voor het beroep van politicus heb je een bepaalde persoonlijkheid nodig. Politici zijn bovengemiddeld extravert. Daar trek je stemmen mee; mensen stemmen liever op een levendige persoonlijkheid met een goede babbel en het hart op de tong dan op een stroeve, zure boekhouder. Maar extraverte persoonlijkheden werken vaak ook de stapeling van beleid in de hand. Met name de voorkeur voor ‘glimmende spullen’ springt in het oog. Denk aan een kleuter die op het ene moment met ziel en zaligheid met een speelgoed bezig is, om een seconde later haar interesse verliest als er een ander object haar aandacht vangt. Doordat politici vaak extravert zijn, hebben zij meer interesse in nieuw beleid dan in de evaluatie van bestaand beleid. Zo stapelt beleid zich op.
Politiek als uitruil van belangen
Eerder schreef ik over John Rawls’ theorie van overlappende consensus. Voor besluiten wil je een breed draagvlak. Denk aan verkeersbeleid in een gemeente. Links wil een autoluwe binnenstad, rechts wil een parkeergarage. Links noch rechts heeft een meerderheid. Wat wordt het compromis? Noch links noch rechts krijgt zijn zin? Die kans is klein. Veel waarschijnlijker is dat zij allebei hun zin krijgen. Dat is duurder, inderdaad. Maar zo werkt politiek: liever krijgt iedereen een beetje zijn zin dan niemand. Het gemeentelijk budget is uiteraard het kind van de rekening, maar dat is van later zorg. Tegen de tijd dat de belasting omhoog moet, is iedereen alweer vergeten wat de oorzaak was.
Risico-aversie
Ik schreef al eerder dat mensen in het algemeen risicomijdend zijn. Mensen hebben er meer geld voor over om een kans op verlies af te kopen dan om een even grote kans op winst te kopen. Dat vertaalt zich ook in beleid. Al is het risico op schade heel klein: wij besteden meer geld dan nodig om dat risico af te kopen. Dat effect wordt nog eens versterkt door onze ingebakken behoefte aan sensationeel slecht nieuws. De ontsnapping van een crimineel levert meer kliks op dan goed nieuws over de recidivecijfers. Dus besteden we liever ons geld om het risico op potentieel onheil te verkleinen dan dat wij geld over hebben voor het tegendeel.
Paternalisme en misverstand over het schadebeginsel
Uit betrokkenheid willen wij elkaar behoeden voor schade. In de vorige afleveringen heb ik geprobeerd om een aantal misverstanden over het schadebeginsel op te helderen. Dwang ter voorkoming van zelfbeschadiging mag alleen tijdelijk worden toegepast, om zeker te weten dat de betrokkene zich de risico’s realiseert en de alternatieven kent. Als wij beginsel zouden toepassen, zou er veel minder behoefte aan dwang zijn. Maar de wijsheid van Mill en Feinberg is helaas nog niet overal doorgedrongen.
Asymmetrie
Het is makkelijk om als meerderheid te besluiten over een minderheid. Een meerderheid kan vinden dat er regels moeten komen voor — ik noem maar wat — het dragen van bont. Er is een kleine, fanatieke groep activisten die een verbod op bont bepleit. De meeste mensen hebben geen bontjas; de regels treffen hen niet, maar zij hebben een vaag gevoel dat het dragen van bont niet deugt. Zij steunen het pleidooi van de activisten. Mensen met een bontjas hebben er een sterkere mening over, en de regels treffen hen rechtstreeks. Maar er is geen vereniging van bontjasdragens; hun lobby stelt niets voor, en hun stem legt bij verkiezingen geen gewicht in de schaal. Die regels voor bontjassen komen er dus.
Deze asymmetrie is de oorzaak van veel regelgeving onder druk van goed georganiseerde belangengroepen, zoals vakbonden, beroepsverenigingen van vrije beroepen als artsen en accountants en bijvoorbeeld de agrarische en de farmaceutische sector. Regelgeving die hen bijvoorbeeld afschermt van de vrije markt of de concurrentie vermindert kan voor hen heel lucratief zijn. Het brede publiek heeft er meestal niet zo’n sterke mening over, en het brede publiek is lang niet zo sterk georganiseerd. Wie is er nou fanatiek lid van een consumentenbond of van een bond van belastingbetalers? Het nadeel van één enkele afgeschermde beroepsgroep is voor de portemonnee van de gemiddelde burger bovendien niet zo groot. Verzet is er daardoor nauwelijks, terwijl al die beschermende regelingen opgeteld wel degelijk een groot economisch nadeel vormen voor consumenten en belastingbetalers.
Gedane zaken nemen geen keer
Politici sluiten meestal compromissen, vooral in landen met een meerpartijenstelsel, waar één partij zelden de absolute meerderheid krijgt. Er worden pakketten met beleid uitgeruild, of meerdere partijen doen allemaal een beetje water bij de wijn. Zo’n compromis is een omzichtig proces, waarbij mogelijkheden moeten worden verkend en de achterban gemasseerd. In lastige kwesties kan dat jaren duren. Geen wonder dat politici vaak geen zin hebben om terug te komen op bereikte compromissen. Iedereen is er een beetje moe van. Bovendien worden partijen niet graag neergezet als een onbetrouwbare onderhandelingspartner. Dat verwijt ligt op de loer als zij een lastige kwestie weer opnieuw oprakelen. Zij voelen zich gebonden aan het bereikte compromis. Zo raken vooral partijen die lang aan de macht zijn geleidelijk verstrikt in een web van beleid waaraan zij zich gecommitteerd hebben. Om daar het mes in te zetten, heb je een buitenstaander nodig, een nieuwe partij die nog nergens aan gebonden is. Maar nieuwe partijen met een doorslaggevende aanhang en voldoende beleidskennis zijn zeldzaam.
De verstikkende werking van grondrechten
Ik schreef al eerder over mijn afkeer van grondrechten. Grondrechten juridiseren de samenleving en geven burgers een gevoel van entitlement: zij krijgen het gevoel dat zij op van alles en nog wat recht hebben, terwijl morele plichten ondergesneeuwd raken. Er ontstaat een wildgroei aan rechten, die geregeld ook nog eens met elkaar conflicteren, waarvoor dan weer nieuwe regeltjes moeten worden bedacht.
Regelzucht is menselijk
Alternatief voor wetgeving is privaatrecht: overeenkomsten tussen vrije burgers onderling. Maar die kunnen er ook wat van. Kijk bijvoorbeeld hoe eigenaren van een appartementencomplex elkaar het leven zuur kunnen maken. Reglementen zijn vaak hele boekwerken, om alles maar af te dekken. Zo zijn er VVE’s die het de bewoners verbieden hun huis te verhuren, om naakt in je eigen huis rond te lopen, schrijven zij de kleur voor van de insectenhorren aan de binnenkant van je ramen, bepalen zij dat je geen wasgoed op de eigen balkon te drogen mag hangen, om nog maar te zwijgen van onmin over geluidsoverlast.
Ik werkte een tijd als bedrijfsjurist. Dan ben je wel gewend om dikke contracten door te ploegen. Niemand vindt dat leuk, maar het hoort erbij. Ondernemingen zijn natuurlijk doorlopend op zoek naar nieuwe klanten. Een vestiging had een goede klant gevonden, een groot Amerikaans bedrijf. Zij mochten aan dat bedrijf een uitzendkracht voor een paar uur per week ‘wegzetten’. Of ik even de contractvoorwaarden wilde doornemen. Tuurlijk, geen probleem, zei ik. Totdat ik de inkoopvoorwaarden van het bedrijf op de mat kreeg. Een boekwerk van honderden pagina’s. Take it or leave it. Normaal deed ik dat nooit, maar toen heb ik mijn kont tegen de krib gegooid. Voor die paar euro omzet ga ik niet dagenlang kleine lettertjes uitvlooien, wetend dat de enige optie was: tekenen bij het kruisje. De vestiging begreep het wel, maar de juristen van het Amerikaanse concern snapten er niets van. Zo houden wij elkaar toch aan het werk?
Wat ik maar wil zeggen: denk niet dat een kleinere overheid vanzelf leidt tot minder regels. Veel regels blijven, ze komen alleen in andere handen, waar de wereld nog veel minder overzichtelijk van wordt.
Is deregulering überhaupt mogelijk?
Als je dit zo op een rijtje zet, zinkt de moed je in de schoenen. Er komen alleen maar regels bij, en er zijn nauwelijks prikkels om regels af te schaffen. Toch zijn er in de geschiedenis wel voorbeelden van succesvolle deregulering, die in het algemeen ook economische vruchten hebben afgeworpen, vooral in de jaren 1980. Margaret Thatcher deed dat in het Verenigd Koninkrijk, Augusto Pinochet in Chili. Maar ook links kan het, toonde de sociaaldemocraat Roger Douglas in Nieuw-Zeeland. Op dit moment zit president Javier Milei in Argentinië middenin een vergelijkbare operatie.
Wat maakten deze operaties succesvol?
Er hoeft geen sprake te zijn van een duidelijke crisis, maar wel een langdurige periode van neergang, een economie die krimpt of nauwelijks nog groeit, kruipende armoede, een onmachtige overheid, vaak hoge inflatie, en kiezers die de misère niet langer kunnen aanzien.
Er komt een partij aan de macht met zoveel steun dat het ook daadwerkelijk doorbraken kan realiseren. Die partij maakt doorgaans geen deel uit van de zittende macht, maar van de oppositie. Zittende macht vindt zichzelf zelden heruit.
Die partij heeft een groot, samenhangend pakket aan maatregelen voorbereid, met betrokkenheid van insiders en wetenschappers. Partijen die tijdens verkiezingen roepen dat zij de boel op de schop gaan nemen maar geen gedegen samenhangend plan hebben, partijen die nauwelijks insiders en wetenschappers bij hun plannen hebben betrokken, of partijen die te klein zijn om besluiten te forceren, daar zou ik mijn geld niet op inzetten.
Het pakket moet in één keer worden doorgevoerd. Beetje bij beetje, “Schritt für Schritt”, verzandt meestal.
Conclusie
Regeldrift zit ingebakken. Zo zitten mensen in elkaar. En de moderniteit, met bureaucraten, volksvertegenwoordigers en de natiestaat als kunstmatige gemeenschap maken het alleen maar erger. Zelfreiniging van het systeem is zeldzaam en is een complexe, pijnlijke operatie.
Hoe kunnen wij zelfreiniging een handje helpen? Door de omvang van de publieke sector grondwettelijk te begrenzen? Met een permanente toezichthouder op deregulering misschien? Of door de opkomst van goed ingevoerde politieke tegenbewegingen een handje te helpen? Ik ben benieuwd wat je vindt. Heb je een goed idee? Schrijf het op in de comments!
Meer lezen?
Friedrich Hayek, The road to serfdom (1944). De verkorte versie staat gratis online.
Friedrich Hayek, Law, legislation and liberty (1973-1979)
James Buchanan, Gordon Tullock, The calculus of consent: logical foundations of constitutional democracy (1962)
Milton Friedman, Capitalism and freedom (1962)
Milton Friedman, Free to choose: a personal statement (1980)
Daniel Yergin, Joseph Stanislaw, The commanding heights: the battle for the world economy (1998)
David Harsanyi, Nanny state (2007)
Eamonn Butler, Public choice – a primer (2012)
Met dank aan Gideon Magnus, die mij voor uitglijders heeft behoed.
Dit was het zesde artikel in de reeks over vrijheid en dwang. Het volgende artikel verschijnt over twee weken en gaat over straf.
Een voorstel van mij is hier te vinden: https://gideonmagnus.medium.com/verstikkende-regelgeving-roept-om-een-nooduitgang-340ed8b64fe7