Censuur in Europa tot aan de Franse Revolutie
Ondanks de Verlichting en de goede ervaringen in Engeland en Nederland, lukte het de meeste Europese monarchen maar niet om af te rekenen met de censuur in eigen land. In dit artikel lees je waarom.
In de vorige aflevering kon je lezen hoezeer censuur nog steeds een Europese reflex is. Eigenlijk zouden we alles moeten kunnen zeggen en horen, dat weten we wel. Maar het vlees is zwak, ook onder bestuurders en politici. Angst voor extremisme, ondermijning, haatsproei en een continentale zucht naar burgermansfatsoen houden ons er onder.
Maar hoe was het daar vroeger mee gesteld? Was er vroeger meer of minder censuur? We kregen massacommunicatie: drukpers, kranten, radio, film, televisie en uiteindelijk internet, en ook de verstedelijking speelde een rol. Zo konden berichten steeds meer mensen bereiken. Aanvankelijk hield de kerk de wind eronder, maar die werd geleidelijk meer een soft power; vanaf pakweg de 17e eeuw namen de natiestaten de rol van censor over.
Van een volk dat dom en slaafs wordt gehouden, valt weinig te verwachten. In het tijdperk van de Verlichting drong dat ook bij de vorstenhuizen door. Tegenspraak en debat leiden tot meer kennis en innovatie. Maar de keerzijde: vrije meningsuiting kan zich ook tegen de machthebbers keren, het kan leiden tot vulgariteit, ruzie, radicalisering, ondermijning van religie, landverraad, en wat niet al. Achttiende-eeuwse vorsten worstelden met de juiste balans.
Engeland en de Nederlanden hadden die balans al in de 17e eeuw gevonden door de (preventieve) censuur goeddeels af te schaffen. In de rest van Europa was Friedrich II van Pruisen daar een eeuw later ook succesvol in, maar zijn succes werd door zijn opvolger deels weer tenietgedaan. Ook omliggende koninkrijken lukte het niet, door uiteenlopende oorzaken. In dit artikel gaan we in vogelvlucht door de geschiedenis van de censuur in Europa, om uit te zoeken waarom het zo lastig was.
We stoppen bij de Franse Revolutie van 1789. Sindsdien verschenen geleidelijk in Europa grondwettelijke bepalingen die de vrije meningsuiting moesten garanderen. De volgende keer bekijken wij hoe dat in de 19e en de 20ste eeuw in de praktijk uitpakte.
Censuur en Reformatie
Boeken waren in de middeleeuwen een kostbaar bezit. Zonder uitzondering handgeschreven, want de drukpers bestond nog niet. Kloosters hadden de grootste bibliotheken; veruit de meeste kopieën werden daar vervaardigd — overgeschreven dus. Het wemelde van de kloosters, van allerlei verschillende ordes, en de abt van een klooster was in veel opzichten autonoom. Pausen en bisschoppen hadden er vaak niet veel te vertellen; zij wisten soms nauwelijks wat er zich achter de kloostermuren afspeelde.
Formeel circuleerde er een lijst met aanbevolen en afgekeurde boeken, met het 5e-eeuwse Decretum Gelasianum als vroeg voorbeeld. Boeken die niet op die lijst stonden, waren dus strikt genomen illegaal. Maar van handhaving was nauwelijks sprake. Hoewel sommige boeken als controversieel of heidens werden beschouwd, werden bijvoorbeeld veel klassieke werken van Griekse en Romeinse auteurs juist binnen kloosters bewaard. Ze raakten in de vergetelheid. Humanisten zoals Petrarca reisden in de 14e eeuw kriskras door Europa op zoek naar vergeten of moeilijk toegankelijke manuscripten van oude Grieken en Romeinen, vooral in kloosterbibliotheken.
Censuur in de middeleeuwen was vooral incidentgedreven. Toonde je je als auteur opstandig, dan kon je inspectie verwachten. Je moest onder de radar blijven. Deed je dat als opstandig auteur niet, dan moest je publiekelijk je boeken verbranden, en werd je opgesloten in een klooster, met zwijgplicht. Ook als de kerk een theologisch punt wilde maken, zoals in de 13e eeuw tegen de opleving van Aristoteles en Ibn Rushd (Averroes) in Parijs, werden boeken publiekelijk verbrand. Maar dat waren uitzonderingen.
Toen kwamen Luther en de drukpers. Plots moesten de autoriteiten zich verweren tegen een vloedgolf van ketterse geschriften. De keizer en de paus deden hun best; de pauselijke nuntius woonde in 1520 in Leuven bijvoorbeeld nog een evenement bij waar tachtig ketterse boeken werden verbrand. En al in 1512 gold in Antwerpen een vergunningplicht voor drukkers.
Maar het gezag was zwaar versnipperd: er was een keizer, er waren vorsten en landvoogden, maar van gecentraliseerde handhaving was nauwelijks sprake. Die was vooral op lokaal niveau georganiseerd, terwijl protestantse publicaties zich via handelsnetwerken ver buiten de stadsgrenzen verspreidden. In autonome handelssteden met veel internationale connecties, zoals Genève, Straatsburg en Antwerpen, groeide de productie van protestants drukwerk.
Ondanks zware straffen voor drukkers (twee Antwerpse drukkers vonden in de jaren 1540 nog de dood op het schavot) was de vraag zo groot dat de financiële verleiding nauwelijks te weerstaan was. Veel drukkers gingen overstag en werkten soms anoniem om vervolging te ontlopen. Pamfletten en gravures hadden meer invloed dan boeken, die duur waren en vooral gelezen werden door de bovenlaag. Roomse censuur had wel effect, maar vertraagde vooral de verspreiding van protestantse ideeën in plaats van ze te stoppen.
Drukpersvrijheid in de Republiek
De reformatie leidde tot oorlog op het hele continent. Vanaf pakweg 1580 ging zo ongeveer heel Europa met elkaar op de vuist. Het zou tot 1648 duren totdat in de Vrede van Westfalen christelijk Europa verdeeld werd in protestantse en Roomse staten.
Maar sinds 1574, met het ontzet van Leiden, waren de Spaanse troepen al uit het gewest Holland verdreven. De gewapende strijd vond elders plaats, waardoor Holland zich in relatieve vrede economisch kon ontwikkelen.
Het hoofdzakelijk protestantse gewest werd het epicentrum van de Republiek der letteren. Boeken die elders niet mochten verschijnen, werden (vaak anoniem of onder pseudoniem) gedrukt en door heel Europa verspreid, met name vanuit Amsterdam. Politieke querulanten, tegendraadse filosofen, kritische wetenschappers, dissidente theologen, Engelse puriteinen, Poolse Socinianen, Franse Jansenisten, Joden, Armeniërs, Georgiërs, allen vonden hun weg naar de Hollandse drukkers. Hun werk werd dan weer illegaal hun eigen land binnengesmokkeld. De noordelijke Nederlanden vormden, in de woorden van Pierre Bayle, de ‘grote ark der vluchtelingen.'
De Hollandse steden waren allerminst vrij van censuur. Het schrijven, drukken, verspreiden, lezen of bezitten van subversieve, controversiële of immorele inzichten was verboden. Schrijvers, drukkers en boekverkopers werden daadwerkelijk vervolgd. Met oneerbiedige spotliederen, opruiende pamfletten, subversieve toneelstukken, obscene gedichten en godslasterlijke boeken moest je echt uitkijken. Je riskeerde inbeslagname, boetes, geseling, gevangenisstraf, dwangarbeid of verbanning. Veel uitgaven verschenen daardoor anoniem of onder pseudoniem, wat op zichzelf al een schuldbekentenis inhield.
Toch kon er veel verschijnen. Censuur vooraf kwam niet voor in Holland. We lezen straks waarom. Censuur achteraf was er wel; de autoriteiten reageerden vooral op klachten van lichtgeraakte burgers, bigotte predikanten en geschoffeerde bestuurders. Met politieke aanvallen, obsceniteiten, laster en krenking van gelovigen moest je erg uitkijken, vooral bij grote oplages of als je actuele controverses behandelde, zoals de rol van de Oranjes in het landsbestuur. Werken die slechts in geleerde kringen voor opschudding zorgden, bleven doorgaans onder de radar, ook als zij naar de letter van de wet twijfelachtig waren. Dan moest je het wel erg bont maken, zoals Spinoza en zijn schare navolgers, die als onchristelijk werden gezien en werden verboden. Op Spinoza’s bekende pleidooi voor vrije meningsuiting komen wij straks nog terug, maar hij was niet de eerste.
Coornhert en de censuur
Voor zover ik weet, was het Coornhert, die er als eerste burger publiekelijk op wees dat censuur niets uithaalde. In een reeks over gewetensvrijheid noemde ik hem daarvan al de vroegste seculiere pleitbezorger. Hij wilde dat gelovigen onderling in debat gingen over geloofskwesties. Hij schreef in 1582 over de voorgenomen censuur:
Hebben zij hun doel bereikt? Hebben zij kunnen verhinderen dat antikatholieke boeken werden gedrukt, verkocht en gelezen? Integendeel, honderden boeken zijn verkocht en gelezen, die anders nauwelijks iemand zou hebben ingezien. Het plan voor dit verbod is niet alleen nutteloos, maar ook schadelijk. (...) Men ziet dat het volk het liefst boeken wil kopen en lezen als zij verboden zijn.
— Dirck Volkerstz. Coornhert, Synodus vander conscientien vryheydt (1582)
Dat nam overigens niet weg dat ook Coornhert voorstander was van censuur, maar dan alleen als dat nodig is voor de handhaving van de openbare orde:
Ik acht het billijk, passend en noodzakelijk dat de wereldlijke overheid bepaalde beruchte boeken ten strengste verbiedt en aan dit verbod zware straffen verbindt. Dit geldt in het bijzonder voor boeken of andere geschriften die tot oproer aanzetten en het openbare bestuur aantasten.
— Dirck Volkerstz. Coornhert, Synodus vander conscientien vryheydt (1582)
Coornhert vond dat een beschaafde theologische discussie ook in druk gevoerd moet kunnen worden, zo nodig op het scherpst van de snede, maar lasterlijke geschriften en drukwerken moeten verboden worden als die het openbare gezag ondermijnden.
Zoals wel vaker bij pioniers, waren de argumenten van Coornhert nog wat rudimentair. Voor een meer uitgewerkte argumentatie moeten wij het Kanaal oversteken, om uit te komen bij John Milton.
John Milton en de censuur
Om uit te komen bij Milton, hebben we een aanloopje nodig.
Henriette Marie (1609–1666) was de katholieke dochter van de koning van Frankrijk, die werd uitgehuwelijkt aan de latere Engelse koning Charles I. De koningin lijkt mij een prima mens. Zij probeerde de tegenstellingen tussen katholieken en protestanten te overbruggen. Ze hield van beeldhouwen, zingen en dansen. Af en toe trad zij gemaskerd op in vrome toneelstukjes, tot afschuw van puriteins Engeland.
De jurist William Prynne (1600–1669) was zo’n puritein, en een stokebrand die het aan de stok kreeg met het hele Engelse establishment. Mannen met lange haren en vrouwen met korte haren waren onchristelijk, vond hij. Christelijke feestdagen als kerstmis vond hij afschuwelijke decadentie. In een boek over de zondigheid van het toneelspel noemde hij actrices hoeren, een verhuld verwijt aan de koningin.
Dat laatste kwam hem duur te staan. In 1634 werd hij veroordeeld tot levenslang, zijn beide oren werden geamputeerd, en zijn boek werd voor zijn ogen verbrand. Hij stikte bijna van de rook (het was een dik boek). Maar hij overleefde het. Twee jaar later slaagde hij erin om anoniem een pamflet te publiceren, met een gerichte aanval op bisschop Wren, een verklaard tegenstander van de puriteinen. Het kwam hem opnieuw op bestraffing te staan: hij werd nu gebrandmerkt op beide wangen met de letters SL: seditious libeller (opruiende lasteraar).
Voor de publicatie van boeken was in Engeland vooraf een vergunning vereist. Het schotschrift van Prynne had die vergunning uiteraard niet. Het werkje was gedrukt door de puritein John Lilburne, die voor dat vergrijp ook veroordeeld werd. De drie kilometer van de gevangenis naar de schandpaal werd Lilburne voortgesleept door een ossenwagen, waarbij hij doorlopend op zijn blote rug werd gegeseld met een zweep met drie riemen.

Die wrede bestraffing van een drukker was voor de schrijver John Milton (1608–1674) de aanleiding tot het schrijven van een pamflet, getiteld Areopagitica (1644). Milton was zelf een puritein van een ander slag, eerder een libertijn; hij was zelf ook al aangelopen tegen de vergunningsplicht voor publicaties. Zijn pleidooi voor de legalisering van echtscheiding was ook niet door de censuur gekomen.
Milton was vooral ook dichter. Zijn Areopagitica leest niet makkelijk, maar hij verwoordde zijn argumenten eloquent. Het moet maar eens afgelopen zijn met censuur, vond hij. We moeten een voorbeeld nemen aan de oude Grieken. Wanneer die de staat en de elites kritiseerden of zelfs bespotten, werd daar gretig en met respect naar geluisterd.
Als wij boeken willen censureren, dan moeten we ook:
… alle recreatie en tijdverdrijf reguleren, alles wat verrukkelijk is. Er mag geen muziek worden gehoord, geen lied gezongen, behalve wat ernstig, krijgshaftig en mannelijk is. Dansers moeten een vergunning hebben, zodat geen enkel gebaar, beweging of houding onze jeugd kan worden geleerd, behalve dat wat door de censors eerlijk wordt geacht — Plato heeft uiteengezet hoe. Het zal het werk van twintig censors te boven gaan om alle luiten, violen en gitaren in elk huis te onderzoeken.
En wie zal alle liedjes die zachtjes fluisteren in huiskamers tot zwijgen brengen?
— John Milton, Areopagitica (1644)
Net zoals goed en slecht voedsel heb je ook goede en slechte boeken. Zoals God ons laat kiezen tussen goed en slecht voedsel, laat hij ons ook ons eigen leesvoer kiezen. Zelfs het beste boek is aan een slecht mens niet besteed. Maar juist slechte boeken bieden de verstandige lezer de mogelijkheid om zijn oordeel te scherpen.
De wijze heeft meer nut van een zinloos pamflet dan wat een dwaas opsteekt van de Heilige Schrift.
Milton erkende ook wel dat je naïeve zielen hebt die makkelijk worden beïnvloed door slechte boeken, maar censuur is daarvoor niet het juiste wapen: een waarschuwing zou moeten volstaan.
Samengevat had Milton de volgende bezwaren tegen censuur:
1. Belemmering van de zoektocht naar waarheid. God heeft ons oordeelsvermogen gegeven. Censuur verhindert het vrije debat en de uitwisseling van ideeën, wat essentieel is voor het ontdekken en begrijpen van de waarheid.
2. Onderdrukking van persoonlijke groei en morele ontwikkeling. Door mensen toegang te ontzeggen tot diverse perspectieven, wordt hun vermogen tot kritische reflectie en morele ontwikkeling aangetast. Pas als je het kwaad kent, kun je deugdzame keuzes maken.
3. Censuur helpt niet. Je kunt kraaien niet tegenhouden door de hekken van het park te sluiten. Sterker: het kan juist leiden tot nieuwsgierigheid naar het verboden materiaal, waardoor mensen er juist naar op zoek gaan.
4. Belediging van intellectuele capaciteiten. Censuur is een teken van wantrouwen in het menselijke vermogen om een onderscheid te maken tussen goede en slechte ideeën. Dat is een belediging van hun intellect.
5. Rem op maatschappelijke en wetenschappelijke vooruitgang. Door de verspreiding van nieuwe ideeën en ontdekkingen te beperken, vertraagt censuur de innovatie en vooruitgang in de samenleving.
6. Kun je de censor wel vertrouwen? Ook de censor is feilbaar, en kan in dienst staan van tirannen.
Miltons argumenten waren zo krachtig dat latere pleidooien in de Verlichting die vooral herhaalden, maar dan anders geformuleerd.
Maar Milton liet één grote vraag onbeantwoord: waar moet de vrijheid van meningsuiting eindigen? Hij gaf terloops toe dat lasterlijke en beledigende boeken verboden moesten worden. Maar verder gaf hij geen duidelijke grenzen. Die vraag staat nog steeds open, en gaan wij hier en in de komende afleveringen afpellen.
Spinoza en de grenzen van de vrije meningsuiting
Eerder kwam de rol van Spinoza in het discours over de gewetensvrijheid uitgebreid aan bod. Vrijheid is het uiteindelijke doel van de staat. Mensen denken zoals vissen zwemmen: daar doe je niks aan. Wij moeten kunnen zeggen wat we denken. Overheden schieten hun doel voorbij als zij beogen om voorbeeldige burgers op te leiden. Het beste wat overheden kunnen doen is de omstandigheden scheppen waaronder burgers zichzelf tot voortreffelijkheid kunnen ontwikkelen.
Anders dan Coornhert en Milton dacht Spinoza dieper na over de grenzen van de meningsuiting:
Laten wij nadenken hoe ver die vrijheid zou moeten worden toegekend aan iedereen, dat wil zeggen, in hoeverre kan die worden toegekend zonder de vrede van de staat en de autoriteit van de soeverein te beschadigen. (...) Als iemand bijvoorbeeld denkt dat een wet moet worden ingetrokken omdat deze onverstandig is, en zijn mening onderwerpt aan het oordeel van de opperste macht en ondertussen niets doet in strijd met de wet, verdient die de dankbaarheid van de staat als een van zijn beste burgers. Maar als hij dit doet als een manier om de regering van oneerlijkheid te beschuldigen en de mensen de regering te laten haten, of als hij van die wet af wil, tegen de wil van de regering, is hij gewoon een onruststoker en een rebel.
— Baruch Spinoza, Tractatus theologico-politicus (1670)
Kortom: burgers mogen best vinden dat zij het beter weten; discussie is prima, maar zij moeten de politiek aan de bestuurders overlaten. Uiteindelijk heeft het gezag het laatste woord. Kritiek is prima, maar houd het wel beschaafd, en de legitimiteit van de bestuurder staat niet ter discussie.
Preventieve censuur of censuur achteraf?
Met de Reformatie verdween in de Nederlanden de preventieve censuur. Ondanks sporadische pleidooien van calvinistische dominees kwam die nooit van de grond. Waarom niet?
Religieuze spanningen — Elke poging om de vrijheid van meningsuiting in te perken, zou het delicate evenwicht tussen verschillende kerken kunnen verstoren.
Libertijnse bestuurders — De meeste regenten zagen weinig nut in puriteinse censuur, zolang hun eigen gezag maar intact bleef.
Economische motieven — In de 17e eeuw was de uitgeverij big business geworden, en strenge censuur zou die de nek omdraaien.
Bestuurlijke lasten — Censuur vooraf zou een zware druk op het bestuursapparaat leggen, en zou publicaties enorm vertragen. Dat zou een handicap vormen voor de Republiek der Letteren, die juist dreef op hordes publicisten die voortdurend op elkaar reageerden.
Censuur achteraf bleek bovendien effectief genoeg; auteurs en uitgevers hielden zelf de grenzen in de gaten, en de publicatiestroom werd niet ernstig belemmerd.
Engeland ging er ook op over in 1695. En dat liep in het algemeen prima, al werden toneelvoorstellingen vanaf 1737 weer gecensureerd, omdat koning George II de politieke satire op het toneel beu was.
De overgang op censuur achteraf is een mogelijke verklaring voor het dynamische intellectuele klimaat dat met name in Engeland vanaf de 18e eeuw van de grond kwam.
Toch hielden de meeste Europese landen vast aan preventieve censuur, vaak onder druk van de kerk. We zien straks hoe moeilijk het bleek om in de 18e eeuw van die preventieve censuur af te komen.
Holbach en de waarheid
De achttiende eeuw was de eeuw van de Verlichting. Er werden ongekende wetenschappelijke ontdekkingen gedaan; de wereld was in de ban van de wetenschap. Met een rationele aanpak konden zelfs de moeilijkste problemen worden opgelost. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de vorsten zich goed lieten informeren door de Republiek der Letteren.
Vorsten als Friedrich II van Pruisen en Jekaterina II van Rusland correspondeerden uitvoerig met wiskundigen als d’Alembert en Franse philosophes als Diderot en Voltaire. Het ging om de vooruitgang. Vreemd genoeg was de interactie met Britse en Nederlandse denkers geringer. Milton? Vrijwel onbekend op het continent. Locke: alleen clandestien gelezen. Spinoza? Onbestaanbaar. De hoven hadden een voorkeur voor Duitse en Franse denkers.
Een uitzondering was Voltaire, wiens werk sterk beïnvloed was door Engelse denkers, en Paul Heinrich Dietrich. Die laatste, beter bekend als Baron d'Holbach, had zijn opleiding aan de Leidse universiteit genoten, achtte zich schatplichtig aan Thomas Hobbes, was bekend met het werk van Spinoza en Locke, en onderhield goede contacten met Britse denkers als Adam Smith en David Hume.

De steenrijke Holbach hield een prominente salon in Parijs. Zijn directe invloed op de Europese vorsten was beperkt. Daar was hij te controversieel voor, vooral doordat hij een bekend atheïst was. Maar dankzij zijn uitstekende netwerk was zijn naam daar wel bekend, vooral als enfant terrible. Friedrich II van Pruisen schreef zelfs twee artikelen waarin hij de ideeën van Holbach veroordeelde. En Holbachs invloed op de Franse Revolutie moet niet onderschat worden.
Holbachs radicale pleidooi voor de waarheid
Holbach publiceerde voorzichtigheidshalve eigenlijk altijd anoniem. Zo ook zijn Essai sur les préjugés (1770), dat hij in Engeland liet uitgeven. Ik schreef hierboven al dat er sinds John Miltons Areopagitica (1644) maar weinig nieuwe argumenten op tafel kwamen tegen censuur. Maar Holbach was een uitzondering — hij ging een stap verder.
In zijn essay brak Holbach een lans voor de waarheid. Het is juist de onwetendheid die leidt tot conflicten, fanatisme en onderdrukking. De meeste nieuwe inzichten worden doorgaans aanvankelijk afgewezen of bestreden; slechts door volharding en bewijs worden zij geaccepteerd.
Holbach stelde dat met name de kerk en de staat de waarheid in de weg staan, omdat de waarheid bedreigend voor hen is. De machthebbers willen niet dat het volk de waarheid kent; daarom censureren zij. Maar op hun beurt zijn de machthebbers net zo vatbaar voor misleiding als het volk. Omdat ze omringd worden door vleiers en belanghebbenden, krijgen ze een verdraaide versie van de werkelijkheid te zien. Zij worden gemanipuleerd door adviseurs die hun eigen belangen nastreven — niet het welzijn van de samenleving.
Niet de waarheid is gevaarlijk, stelde Holbach, maar de onderdrukking ervan. Het volk komt niet in opstand omdat het de waarheid leert kennen, maar als het er achter komt dat de waarheid voor hen verborgen is gehouden.
Tirannieën houden het daardoor nooit lang vol: uiteindelijk komt het volk toch wel achter de waarheid. Zonder waarheid bovendien geen vooruitgang, waardoor tirannieën op den duur economisch achterblijven. Het volk moet daarom onderwezen worden in filosofie en kritisch denken. Een onwetende bevolking is vatbaar voor manipulatie en onderdrukking. En mensen moeten hun heersers ongestraft kunnen bekritiseren.
Holbachs visie was niets minder dan revolutionair — en zoals de geschiedenis al snel zou bewijzen, zouden zijn ideeën revoluties tot leven brengen.
Verlichte vorsten
Vanaf 1740 kwam er op het vasteland een jongere generatie vorsten aan de macht die de dingen anders wilden doen. Traditie en de knellende banden van de kerk werkten belemmerend — het werd tijd voor een meer op rationaliteit gebaseerd bestuur.
Hun voornaamste inspirator was Voltaire (1694–1778), die uiterst kritisch was over de invloed van religie en uitgesproken tegenstander was van religieuze intolerantie. Voltaire had zich in zijn eigen land Frankrijk onmogelijk gemaakt; hij week in 1726 uit naar Engeland, waar hij met zijn gevatheid en charme al snel doordrong tot de intellectuele high society van die tijd. Hij maakte daar kennis met de werken van Newton, Locke en Milton en publiceerde in 1734 zijn indrukken in de Lettres philosophiques sur les Anglais, die in eigen land meteen verboden werden als gevaarlijke nieuwlichterij.
Een originele denker was Voltaire niet; hij was vooral goed in de recycling van andermans (vooral Britse) ideeën, meeslepend verwoord, en hij was een briljant promotor van zichzelf. Onder de jonge Europese vorsten gold hij als de cool guy.
Een relaxtere omgang met censuur was een van de speerpunten van deze jonge Europese vorsten, min of meer op basis van Miltons argumenten. Maar soepeltjes verliep dat allerminst. Wij behandelen achtereenvolgens de pogingen in Denemarken, Pruisen en het Habsburgse rijk, om te leren waar zij tegenaan liepen.
Denemarken: de koning, de dokter en het schavot
Koning Christian VII van Denemarken was paranoïde en bipolair. Hij leed aan hallucinaties, compulsieve masturbatie en verwondde zichzelf met regelmaat opzettelijk. Zo ging dat niet, en dus vormde zich een groep min of meer capabele leiders rond de troon, die met goedvinden van de koning afwisselend de lakens uitdeelden in het koninkrijk.

Een van hen was zijn lijfarts, Johann Friedrich Struensee, die tussen 1770 en 1772 de touwtjes in handen had. De Pruisische Struensee was duidelijk een kind van de Verlichting, en erg daadkrachtig aangelegd. Hij ging voortvarend aan de slag. Zijn hervormingen waren geniaal.
Het bestuursapparaat was aangekoekt met een dikke laag nietsdoende aristrocraten en corrupte uitvreters. Die kregen hun congé.
De geld slurpende krijgsmacht werd omgezet in een lean and mean defensiemacht. Aanvalsoorlogen, strijk en zet in die dagen, vond Struensee zinloos, tot frustratie van een aantal officieren.
De grotendeels corrupte rechterlijke macht werd gereorganiseerd.
De gezondheidszorg en het onderwijs werden gerationaliseerd.
Onrendabele fabrieken werden gesloten, de voedselvoorziening werd hervormd.
Er kwam een verbod op foltering en ijfeigenschap werd afgeschaft.
Er kwam modern economisch beleid en hij bracht de financiën weer op orde.
Struensees verlichte tijdgenoten waren lovend. Voltaire schreef een lyrische ode, Épître à Sa Majesté le Roi de Danemark. Geef die man een standbeeld, zou je zeggen.
Maar er staat geen standbeeld voor Struensee. Hij werd in 1772 ingerekend en onthoofd. Wat ging hier mis? Kort gezegd: hij maakte te veel vijanden. Al die uitvreters met hun afgenomen privileges keerden zich tegen hem.
Bovendien had Struensee de censuur afgeschaft. Het onderdrukken van eerlijke en kritische meningsuiting belemmert de zoektocht naar waarheid, vond hij. Er ontstond daardoor een stortvloed aan verlichte publicaties. Onderwerpen als religieuze tolerantie, agrarische hervormingen, corruptie, en kritiek op de adel en de geestelijkheid werden uit en te na besproken. Zij sterkten Struensee in zijn vastberadenheid om de Augiasstal uit te ruimen.
Maar de persvrijheid gaf Struensees vijanden ook een podium voor hun gestook. Hun propagandamachine tegen de ‘quacksalver’ draaide volop. Wat ook niet hielp, was dat Struensee neerkeek op PR en geen Deens sprak. Bovendien gingen geruchten dat hij een geheime verhouding had met de koningin, en dat de jongste prinses in werkelijkheid zijn dochter was. Die geruchten zaten er overigens niet ver naast, wat Struensee extra kwetsbaar maakte.
Er verschenen pamfletten met samenzweringstheorieën en een openlijke oproep om Struensee uit de weg te ruimen, tegen beloning. Zijn vrienden adviseerden hem om in te grijpen met een verbod op anonieme pamfletten. Toen Struensee daar uiteindelijk aan toegaf, was het al te laat. De samenzwering tegen Struensee was al gesmeed. Na afloop van een gemaskerd bal werd Struensee door officieren met getrokken degen van zijn bed gelicht. Drie maanden later eindigde hij op het schavot.
Een opleving in Pruisen
Dan had de koning van Pruisen het handiger aangepakt. Deze Friedrich II (1712–1786), beter bekend als Frederik de Grote, had als kind van de Verlichting niet alleen staatkundige, maar ook artistieke, literaire en filosofische aspiraties. Al sinds zijn tienertijd keek hij neer op de christelijke orthodoxie en las hij boeken van verboden auteurs als John Locke, Pierre Bayle en Voltaire. Hij wilde zich onderscheiden van de traditionele, autoritaire heersers van zijn tijd, waaronder in de eerste plaats zijn vader, die hem maar een bleekneusje en een slapjanus vond.
Friedrich geloofde dat de vorst een dienaar van de staat moest zijn. Hij wilde regeren op basis van rationele inzichten, zag zichzelf als een verlichte vorst, een filosoof-koning. Hij had dus veel gemeen met zijn landgenoot Struensee, maar in aanpak waren er verschillen.
Zijn vader had de verschijning van kranten verboden; die “verdraaide krabbelaars” brachten hun lezers maar op een dwaalspoor door hen aan te moedigen hun eigen mening te vormen. Bij zijn aantreden hief Friedrich dat verbod meteen op. Maar een uitgever die in een conflict met Oostenrijk aan de verkeerde kant stond, kreeg in opdracht van Friedrich een pak rammel. Uitgevers wisten voortaan weer waar de messen lagen. Bijgevolg waren hun kranten koningsgezind, kritiekloos en dodelijk saai.
Maar er kon veel in Pruisen. Denkers die elders waren uitgekotst, waren van harte welkom. Over de radicale vrijdenker Johann Christian Edelmann, die asiel kreeg, zei Friedrich bijvoorbeeld: “Berlijn telt al zo veel gekken — daar kan er vast nog wel eentje bij.” Edelmann en de Franse vrijdenker en pornograaf La Mettrie kregen hun onthaal in Pruisen waarschijnlijk ook om de puriteinen te pesten. Voltaire, die ook bijna nergens meer welkom was, kreeg kost en inwoning op het paleis als een persoonlijke vriend van de koning, een positie die de Fransman te danken had aan jaren van tenenkrommende vleierij, waar de koning, de amateurfilosoof, erg gevoelig voor was, afkomstig van zo’n intellectuele celebrity als Voltaire. Rousseau, die gewoonlijk in elke hand beet die hem voedde, kreeg in sporadische correspondentie vooral ‘s konings sarcasme over zich heen, tot plezier van de jaloerse Voltaire.
De balans
Friedrich was gevoelig voor wat men van hem vond, meer dan hij wilde doen geloven. Enerzijds gaf hij bevel om prenten tegen de koning, die tegen de paleismuur geplakt waren, lager te hangen, zodat meer mensen ze konden lezen. Publiekelijk gaf hij in zijn hoofdwerk de Anti-Machiavel (1740) hoog op van het oordeelsvermogen van het volk. In privécorrespondentie noemde hij zijn onderdanen echter “dom, onwetend, dwaas, verachtelijk en beestachtig.” Publiekelijk zei hij dat het hem geen zier interesseerde wat het volk van hem dacht, maar in werkelijkheid liet hij zijn mensen woord voor woord rapporteren wat het volk binnenskamers over hem zei.
Demografisch, artistiek en intellectueel kwam Berlijn onder Friedrich tot grote bloei. De stad was in de ban van de geest van de Verlichting, met alle dynamiek van dien. Er kon veel, maar niet alles. De kranten werden uiteindelijk toch weer gecensureerd; Friedrich was vooral gespitst op publicaties die bij omringende koninkrijken aanstoot konden geven — een gewapend conflict lag zomaar op de loer. Wat er in boeken en toneelvoorstellingen precies niet door de beugel kon, is en was niet helemaal bekend. Zeker is dat bijvoorbeeld Kant onder Friedrich geen blad voor de mond hoefde te nemen. Ook over religie kon iedereen zich onbekommerd uitlaten. Toch zal er door de onduidelijke criteria sprake zijn geweest van een chilling effect; men wist nooit helemaal zeker waar men mee weg kon komen, en dus zocht men de grenzen niet op.
Friedrich Wilhelm II en de onbedoelde terugtocht van de Verlichting
Pruisen was in 1648 officieel een multireligieus koninkrijk geworden. Onder het primaat van de Lutherse kerk gold er religieuze tolerantie voor alle gelovigen. Maar dat primaat stond onder druk. Van binnenuit werd de kerk uitgehold door vrijzinnige predikanten die steeds meer dogma’s aan de kaak stelden, en door denkers die de nadruk legden op de individualiteit van het geloof. Van buitenaf stond de positie onder druk door een golf aan katholieken die het land binnenkwamen, en die zich tot overmaat van ramp stortten op de bekering van lutheranen.
Friedrich Wilhelm II volgde zijn oom Friedrich op na diens dood in 1786. Friedrich Wilhelm was in zekere zin ook een verlichtingsdenker. Maar onder invloed van de predikant Johann Christoph von Woellner besloot hij om de Lutherse kerk te hulp te schieten. De balans moest hersteld worden, vonden Friedrich Wilhelm en Woellner, want anders dreigde escalatie van religieuze conflicten. En zij voerden het Religionsedikt in, die het primaat van de orthodoxe Lutherse kerk moest versterken.
Dat Religionsedikt leidde tot een golf van protest, vooral van intellectuelen die geloof een individuele zaak vonden, waar de staat zich niet in te mengen heeft. De koning ergerde zich wild: Presse-Freyheit was ontaard in Presse-Frechheit, brutaliteit, klaagde hij. Om de protesten in te dammen, besloot de koning vervolgens om censuur op te leggen, maar daarmee kwam hij vast te zitten in een cyclus van verzet: elke nieuwe beperking leidde tot meer protesten, wat nog meer reactionaire maatregelen vereiste.
De intellectuele openheid van het tijdperk van Frederik de Grote was feitelijk voorbij. Hoewel Pruisen een centrum van intellect bleef, werd de geest van onderzoek nu beperkt door een steeds reactionairder staatsapparaat. Zelfs Kant werd nu gewaarschuwd om zijn opvattingen over religie te temperen. De vrije meningsuiting in Pruisen zou voortaan zeer voorwaardelijk blijven.

Oostenrijk: Joseph II en de grenzen van het mogelijke
Joseph II van Oostenrijk (1741–1790) had weer andere ervaringen. Onder de heerschappij van zijn moeder, Maria Theresia, werd de censuurpolitiek gedomineerd door een autoritair staatsbegrip en door de kerk van Rome. Er gold een lange lijst met verboden boeken, de door het Vaticaan bijgehouden Index librorum prohibitorum, en er werd streng gecensureerd op ondermijning van de zeden, het kerkelijke dogma en het keizerlijke gezag.
Ondanks het conservatisme van het Oostenrijkse hof kreeg Joseph een opvoeding die naar maatstaven van die tijd tamelijk verlicht was. Als jongeman uitte hij zijn bewondering voor Friedrich van Pruisen, tot afschuw van zijn moeder. Tot haar dood in 1780 had hij echter weinig in te brengen.
Meteen daarna volgde de explosie aan verlichte plannen die hij eindelijk kon realiseren. Hij introduceerde de Grundregeln zur Bestimmung einer ordentlichen zukünftigen Bücher Censur, die hij zelf had geschreven. De lijst met verboden boeken werd drastisch ingekort, op het bezit van verboden boeken werd niet meer gecontroleerd, academische werken en beschaafde polemiek waren hoegenaamd vrij van censuur, en kritiek op de kerk en op de keizer waren goeddeels toegestaan. Maar ondermijnende kritiek op de kerk bleef taboe, en onbeschaafde uitvallen evenzeer. En er bleef een censuurcommissie actief, die vooraf controleerde, wat de hoeveelheid uitgaven aanzienlijk drukte.
Het beleid had niettemin effect. Er verscheen een vloed aan pamfletten, en kwam maatschappelijke kritiek op gang, waarin hervormingsgezinde en conservatieve auteurs elkaar de maat namen. Maar tot teleurstelling van de keizer daalde het niveau: schrijvers en uitgevers ontdekten dat zij met oppervlakkigheid en polarisatie grotere oplagen verkochten. De kerk keek fronsend toe.
De censuurcommissie kon het werk niet meer aan, zo veel aanvragen kwamen er binnen. In 1787 kregen uitgevers daarom toestemming om hun boeken al te drukken voordat zij door de censuur waren gekomen. Er kwamen daardoor ook boeken in omloop die niet door de censuur waren gekomen. Schielijk werd de maatregel weer ingetrokken.
Joseph was lichamelijk verzwakt: hij leed al jaren aan gonorroe en had last van aambeien. In 1788 liep hij ook nog eens tuberculose en malaria op, waardoor hij nauwelijks nog functioneerde. Tot aan zijn dood in 1790 kwam er weinig meer uit zijn handen. De schaarse aandacht die hij nog kon opbrengen, ging uit naar de disciplinering van de opstandige Belgen en Hongaren in zijn rijk, en naar de oorlog die hij in 1788 was begonnen op de Balkan, tegen de Ottomanen. Van Josephs grootse plannen om een verlicht rijk tot stand te brengen was weinig meer over. Zijn opvolger liet vanaf 1790 de meeste verlichte plannen verzanden.
Wat was er nou misgegaan? Joseph had niet de fout van Struensee gemaakt; hij had niet abrupt de persen vrijgegeven. Ook had hij niet grootschalig vijanden gemaakt; de relaties met de kerk waren gespannen, maar niet onherstelbaar beschadigd. Bovendien had Joseph van Friedrich geleerd dat je niet klakkeloos alles moet toelaten; voor het chilling effect is het handig om een beetje onberekenbaar te blijven in je handhaving.
Josephs mislukking kun je hem eigenlijk niet aanrekenen. Zijn probleem was dat hij de baas was van een amper bestuurbare lappendeken. Hij had nauwelijks regie over het rijk dat zich uitstrekte van België tot de Balkan. Van serieuze handhaving was eigenlijk alleen sprake in de hoofdstad en omstreken. De rest van het rijk trok zich weinig aan van de nieuwste circulaires uit Wenen. Dat de regels te ingewikkeld waren, hielp ook al niet echt mee, en dat ze om de haverklap werden bijgesteld evenmin. Huiselijk gezegd: het was een zooitje. Joseph had bovendien feitelijk maar acht jaar de touwtjes in handen gehad — te kort voor een bestendige ommekeer.
Aan zelfinzicht ontbrak het de keizer in elk geval niet. Hij bedacht zijn eigen grafschrift:
Hier ligt een vorst die, de beste bedoelingen ten spijt, geen van zijn plannen kon uitvoeren.
Censuur na de Franse Revolutie
Later ga ik nog wel uitgebreid schrijven over de Franse Revolutie. Nu even kort. Het land boog onder een enorme schuld die koning Louis XVI maar niet weggewerkt kreeg. Dom was de koning niet, en hij deed ook wel zijn best, maar men verlangde meer. Besluiteloos wisselde hij het ene beleid voor het andere in, maar het volk bleef morren. Uiteindelijk bestormde het volk in 1789 het stadskasteel de Bastille, als gevangenis een symbool van het machtsmisbruik van de monarchie. Het was de opstand die het startschot zou vormen van de Franse Revolutie. Koning Louis eindigde een paar jaar later onder de guillotine. Er kwam een parlement waarin de adel en de geestelijkheid niet meer aan de touwtjes trokken. Het leidde tot tien jaar politieke chaos, die uiteindelijk Napoleon de macht deed grijpen.
Al in 1789 nam het nieuwe parlement de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger aan, met in de artikelen 10 en 11:
Niemand mag vanwege zijn opvattingen, ook niet godsdienstige, worden lastiggevallen, voor zover hun uiting de door de wet ingestelde openbare orde niet verstoort.
De vrije uitwisseling van gedachten en meningen is een van de meest kostbare rechten van de mens; iedere burger kan dus vrijelijk spreken, schrijven en drukken, behoudens bij de wet omschreven gevallen, waarin hij van deze vrijheid misbruik maakt.
— Déclaration des droits de l'homme et du citoyen (1789)
De Déclaration zou school maken in Europa. Geleidelijk zouden soortgelijke bepalingen verschijnen in de grondwetten van de meeste Europese landen: Zweden in 1809, België in 1831, Nederland, Denemarken (en kortstondig Duitsland) rond 1848, Griekenland in 1864, Oostenrijk-Hongarije in 1867, enzovoort.
In de volgende aflevering behandelen we de 19e en 20ste eeuw: hoe verliep het met de vrije meningsuiting na de invoering van de grondwettelijke vrije meningsuiting? Om alvast een tipje van de sluier op te lichten: er mocht dan een grondrecht op vrije meningsuiting zijn, maar om toch controle te houden over publieke uitingen, bleken de Europese regeringen uiterst inventief. We gaan bekijken hoe de Europese regeringen er in slaagden om toch de vrije meningsuiting te beknotten. En vooral ook de vraag: waarom?
Meer lezen?
Dirck Volckertsz. Coornhert, Synodus vander conscientien vryheydt (1582)
John Milton, Areopagitica (1644)
Baruch Spinoza, Tractatus theologico-politicus (1670), ook online beschikbaar in het Engels
Paul Henri Thiry d’Holbach, Essai sur les préjugés, ou De l’influence des opinions sur les mœurs & le bonheur des hommes (1770)
Stefan Winkle, Johann Friedrich Struensee. Arzt, Aufklärer und Staatsmann (1983)
Christopher Clark, Iron kingdom. The rise and downfall of Prussia, 1600–1947 (2006)
Ian Davidson, Voltaire (2010)
Marita Mathijsen (red.), Boeken onder druk. Censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst (2011)
Helmut Reinalter, Joseph II. Reformer auf dem Kaiserthron (2011)
Tim Blanning, Frederick the Great: King of Prussia (2015)
Reinhard Eisendle, Der einsame Zensor. Zur staatlichen Kontrolle des Theaters unter Maria Theresia und Joseph II (2020)
Nikola Roßbach (red.), Zensur. Handbuch für Wissenschaft und Studium (2024)
Dit was de tweede aflevering in een reeks over censuur en vrije meningsuiting. De eerste aflevering ging over hedendaagse Europese censuur. De volgende nieuwsbrief zal de geschiedenis van de Europese censuur in de 19e en 20ste eeuw behandelen. Deze verschijnt over een paar weken.