Handleiding voor potentaten die niet meer mogen censureren
Na de Franse Revolutie verdween de censuur niet; die veranderde. Terwijl wij de illusie van vrijheid hebben, kunnen er nog steeds allerlei restricties worden toegepast.
In de vorige aflevering zagen we hoe 18e-eeuwse vorsten worstelden met de afschaffing van preventieve censuur. De jongste generatie verlichte vorsten zag wel in:
Tolerantie van het vrije woord kon leiden tot meer dynamiek en vernieuwing in de samenleving.
Het is onbegonnen werk om alle neuzen dezelfde kant op te dwingen.
Met een slaafs volk zul je uiteindelijk de oorlog niet winnen.
Dat was de theorie. In de praktijk verliep de afschaffing van preventieve censuur nogal rommelig. De massa is platvloers. Er valt meer te verdienen met onzinnig vermaak, roddel, vulgariteit en ophef, zo ontdekten de uitgevers. Vrije meningsuiting bood ook ruimte voor schrijvers met onfrisse ideeën, warhoofden, provocateurs. En de vrijheid werd ook gebruikt om de orde te destabiliseren, voor beledigingen en vetes, aanvallen op heilige huisjes en op de machthebbers zelf.
Om dat allemaal te verdragen heb je een olifantshuid nodig, een stabiel bestuur dat niet instort bij een beetje tegenwind, niet te veel onderhuidse spanningen in de samenleving die ontladen als de rem er af is, en een effectief bestuursapparaat als stok achter de deur, dat subtiel de balans bewaakt, zodat onruststokers en viespeuken niet ongestraft overal mee wegkomen.
We gaan in dit artikel bekijken hoe machthebbers leerden te dealen met het vrije woord toen preventieve censuur niet meer bestond. Er bleken genoeg middelen over om ongewenste uitingen tegen te gaan. Veel van die middelen worden nog steeds toegepast, zowel in vrije rechtsstaten als onder quasi-democratische autocratieën die de schijn van het vrije woord willen ophouden.
Eerst kijken wij naar de delicten die de opgeheven censuur zoal teweegbracht. Daarna bekijken wij de onderliggende motieven van machthebbers om de vrije mening te willen beperken. Het artikel eindigt met de methoden die machthebbers gingen toepassen toen ze niet meer vooraf mochten censureren. Je zult je verbazen over hun inventiviteit.
Een waarschuwing vooraf. Dit artikel bevat voorbeelden van uitingen die als aanstootgevend werden beoordeeld. Als je daar gevoelig voor bent, kun je dit artikel misschien maar beter overslaan.
Verschuiving naar het strafrecht
Preventieve censuur heeft in Nederland sinds haar ontstaan in de 16e eeuw hoegenaamd niet bestaan. In Engeland werd het afgeschaft in 1695. In andere Europese landen ging het met vallen en opstaan, maar na de Franse Revolutie gingen de meeste Europese landen in de 19e eeuw wel zo’n beetje definitief overstag: in België in 1831, in Oostenrijk in 1867, in Duitsland in 1874, en in Frankrijk pas laat: in 1881.
Je had sindsdien geen toestemming meer nodig om iets te publiceren. Maar dat betekende niet dat je ongestraft maar alles in het openbaar kon zeggen en schrijven. Wie over de schreef ging, werd alsnog aangepakt, in de regel via het strafrecht. En achteraf kunnen rechters bepaalde publicaties uit de handel halen en verbieden. Maar waar ging je mee over de schreef? Je kunt de delicten zo’n beetje als volgt indelen:
Belediging. Inclusief belediging van bestuurders, ambtenaren, rechters en buitenlandse staatshoofden. En inclusief belediging van groepen, zoals etnische groepen, en aanhangers van een bepaalde religie.
Lasterpraat: vertellen van onwaarheden, ongegronde beschuldigingen, verspreiden van valse berichten.
Godslastering, aanvallen op religie, de kerken, of op bepaalde religieuze dogma’s.
Obsceniteit, schending van de zedelijkheid, verbeelding van gruwelijk geweld.
Opruiing en samenspanning, verstoring van de rust of de openbare orde, aanzetten tot haat, geweld, rebellie, revolutie.
Schending van staatsgeheimen: het onthullen van gevoelige informatie die overheden liever voor zichzelf houden.
Onderliggend is er een lappendeken van motieven — sommige nobel, andere minder. Laten we die onderliggende motieven bekijken, en hoe ze de grenzen van de vrijheid van meningsuiting bepalen.
Motieven voor censuur
Mensen kunnen de vreselijkste dingen zeggen, kwetsend tot op het bot, of met desastreuze gevolgen. Geen wonder dat er beperkingen zijn. Je zult mij niet horen zeggen dat die er niet mogen zijn. Maar tegelijk hebben we geleidelijk geleerd dat de samenleving meer kan verdragen, en dat het schadelijk is om het vrije woord te veel beperkingen op te leggen. Wie in een echt vrije samenleving wil leven, heeft een dikke huid nodig.
We lopen de voornaamste motieven langs om toch in te willen grijpen.
Angst voor de massa’s
De grootste angst van de regimes in de 19e eeuw was een opstand van de onderklasse, aangejaagd door vrije meningsuiting. Ik herinner aan de woorden van Holbach. Geparafraseerd: het volk komt niet in opstand omdat het de waarheid leert kennen, maar als het er achter komt dat de waarheid voor hen verborgen is gehouden.
De angst voor een opstand van de massa’s was de keerzijde van de vooruitgang, waar de ongeletterdheid geleidelijk verdween. De economische vooruitgang vergde dat ook boeren en arbeiders moesten kunnen rekenen en lezen. Boeken werden het minst gecensureerd; vooral highbrow boeken ontsprongen vaker de dans. Voor de elite hoefde je niet zo bang te zijn.
De echte dreiging kwam van kranten en pamfletten, en dan met name spotprenten, die je zelfs kon snappen als je nauwelijks kon lezen. Nog banger waren de autoriteiten voor theatervoorstellingen, spotliederen, en later voor de bioscoop, de radio en de televisie, en nog later voor het internet. De censuur op bioscoopfilms sneuvelde doorgaans pas als laatste, diep in de twintigste eeuw. En nog steeds hebben sommige landen een filmkeuring, doorgaans als advies, terwijl een boekenkeuring voor zover ik weet niet meer bestaat in Europa.
Angst voor extreemlinks en extreemrechts
Eind 19e en begin 20e eeuw waren regeringen doodsbenauwd — eerst voor links, daarna voor rechts. Na een mislukte moordaanslag op keizer Wilhelm I werd de Duitse Socialistische Arbeiderspartij, die het jaar daarvoor negen procent van de stemmen had gekregen, in 1878 verboden. Hun drukwerk, waaronder kranten en tijdschriften, mochten niet meer verschijnen. In 1893 werd in Frankrijk een wettelijk verbod ingevoerd op anarchistische propaganda. De laatste elementen van dat verbod werden pas in 1992 ingetrokken. Ook in Oostenrijk, Spanje, Rusland en Italië waren tussen circa 1870 en 1920 socialistische publicaties verboden.
Na de dreiging van links kwam de dreiging van rechts. Vanaf circa 1930 werden fascistische en nationaalsocialistische publicaties verboden of zwaar gecensureerd in Noorwegen, Zweden, Griekenland, Tsjechoslowakije, België, Spanje en Frankrijk. Sinds de Tweede Wereldoorlog geldt er in veel Europese landen een verbod op nazistische publicaties.
Daarna zwaaide de pendule weer terug. Na de oorlog voerden Duitsland en Italië ook beperkingen in voor radicaal-linkse uitingen, en werd in Italië de substantiële communistische aanhang door de staatsomroep RAI goeddeels doodgezwegen. Politici van de rechtse partij Alternative für Deutschland komen op de Duitse televisiekanalen nog steeds minder aan het woord dan politici van andere partijen.
Crisis en oorlog
Zelfs in Groot-Brittannië, het land van Milton, een land met een lange traditie van drukpersvrijheid, rechtvaardigde de oorlog een drastische censuur. In 1914 werd de Defence of the Realm Act ingevoerd, waarmee de Britse overheid vergaande bevoegdheden kreeg, gericht op informatie die de oorlogsinspanningen of nationale moraal kon schaden. Er was dan formeel geen verplicht systeem van preventieve perscensuur, maar zelfcensuur werd wel op grote schaal toegepast. Want er was overheidsdruk en er waren verboden achteraf. Kritische of defaitistische berichtgeving kon leiden tot strafrechtelijke vervolging. Bekende pacifisten, zoals Bertrand Russell, werden veroordeeld vanwege hun verzet tegen de oorlog. Er werden ook beperkingen opgelegd aan publieke uitingen, waaronder theaterstukken die de oorlogsmoeheid konden aanwakkeren. Zelfs met het zingen van sarcastische liedjes in de pub kon je in de problemen komen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de persvrijheid in Groot-Brittannië opnieuw stevig aan banden gelegd. De overheid hanteerde een formeel censuurbeleid, met aanwijzingen aan kranten, militaire controle van berichtgeving en beperkingen op informatie over militaire operaties. Ook de filmcensuur werd verscherpt om de moraal op peil te houden en de eenheid in het land niet in gevaar te brengen.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de nationale veiligheid een motief voor censuur. Zo werden in Frankrijk de staatsgeheimenwetten gebruikt om informatie over de Algerijnse Oorlog (1954–1962) te beperken. Kritiek op die oorlog werd hard aangepakt. In 1960 ondertekenden 121 Franse intellectuelen het Manifeste des 121 waarin zij protesteerden tegen de oorlog. Vooral een passage over dienstweigering in het manifest leidde tot heftige reacties. Prompt werd de wet veranderd om hen te kunnen vervolgen. Professoren werden geschorst, ondertekenaars werden ervan beschuldigd soldaten te hebben aangezet tot ongehoorzaamheid en te hebben uitgelokt tot insubordinatie en desertie, journalisten werden gevangengezet en het tijdschrift dat het manifest publiceerde werd in beslag genomen.
Oorlog en censuur gaan hand in hand. Dat geldt nog steeds, ook bij de Russische invasie van Oekraïne. Vrije Russische pers bestaat al lang niet meer: onafhankelijke of kritische journalisten worden er uitgezet, vervolgd, vermoord. Maar ook in Oekraïne is kritiek uit den boze. In december 2022 is een nieuwe mediatoezichthouder ingesteld die publicaties kan blokkeren zonder tussenkomst van een rechter. Die toezichthouder staat onder politieke controle. Kritische televisieuitzendingen bestaan niet meer. Er is een wet die het verbiedt om de Russische invasie te rechtvaardigen.
De Chileens-Amerikaanse publicist Gonzalo Lira gaf openlijke kritiek op wat hij zag als toenemend autoritarisme in Oekraïne. Lira beschreef het conflict als een proxyoorlog die door de Verenigde Staten tegen Rusland werd gevoerd en noemde de oorlog zinloos en onnodig. Hij werd in 2023 in Oekraïne gearresteerd en stierf in gevangenschap in Charkiv in 2024, 55 jaar oud.
De openbare orde
Zodra de stemming omslaat — de sfeer te luidruchtig, boos of rommelig wordt, dan trekken de autoriteiten al gauw de kaart van de openbare orde.
Beperkingen van het vrije woord ter bescherming van de openbare orde doen zich vooral voor bij demonstraties en manifestaties. Na grote terroristische aanslagen wordt doorgaans een demonstratieverbod ingesteld om te voorkomen dat de vlam in de pan slaat. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 2015 na de aanslagen op Charlie Hebdo en in de Bataclan in Parijs, in 2016 na de aanslagen op de luchthaven van Zaventem en het metrostation Maalbeek in Brussel, en hetzelfde jaar in Duitsland na de aanslag op de kerstmarkt in Berlijn.
Al voordat ze uit de hand lopen, kunnen evenementen worden verboden op basis van een risico-inschatting. Dat was het geval tijdens protesten tegen het Covid-beleid in 2021, bij acties die betrekking hadden op de situatie in Gaza sinds 2023, en al decennialang rondom extreemrechtse manifestaties.
Deze bevoegdheid kan ook misbruikt worden. Door tegenstanders, die provocatief aanwezig zijn bij die manifestatie om die uit de hand te laten lopen, en daarmee een verbod op die manifestatie uitlokken. Antifascistische activisten hebben daar een handje van.
Zelfs de politie kan die tactiek inzetten: door provocateurs toe te laten of in te zetten, waardoor de manifestatie uit de hand loopt, om vervolgens de manifestatie te kunnen beëindigen. In Canada in 2007 was dat aantoonbaar het geval: toen mengden undercover politieagenten zich met stenen in hun handen in een demonstratie. Rondom de bloedig verlopen G8-top in Genua (2001) legden agenten molotovcocktails neer bij demonstranten, en mogelijk deed zich iets dergelijks ook voor tijdens gewelddadige acties rondom de G20-top in Hamburg (2017). Demonstranten maken vaker melding van agent-provocateurs, zoals rondom Covid-manifestaties in Nederland in 2021, maar bewijzen zijn moeilijk te leveren.
Een beroep op de openbare orde is een beproefd middel om protesten de kop in te drukken. Nog onlangs werd de Britse correspondent Mark Lowen in Turkije het land uitgeschopt omdat hij verslag deed van protesten tegen de gevangenneming van de oppositieleider. Zijn verslaglegging maakte inbreuk op de openbare orde, stelden de Turkse autoriteiten. Strijdig met de openbare orde kan alles zijn wat de autoriteiten niet bevalt.
Bescherming van de openbare orde, van de maatschappelijke vrede, of hinder van het publiek, zijn zogeheten vangnetbepalingen. Als iemand zich hinderlijk gedraagt maar er is geen wettelijke bepaling waarop zij kan worden aangepakt, wordt dit soort bepalingen in stelling gebracht. “Jouw paard is gay”, riep een aangeschoten Britse student tegen een agent te paard. Hij mocht een nachtje doorbrengen in de cel op basis van de Public Order Act. Een Duitse automobilist spoot voetgangers nat door te hard door een plas te rijden. Hij werd vervolgd op grond van het delict Belästigung der Allgemeinheit, maatschappelijke overlast. In Oostenrijk wordt schreeuwen op straat en het wandelen op parkbanken met gewone schoenen vervolgd op grond van verstoring van de openbare orde.
Als een rechtsstaat zulk soort vage bepalingen nodig heeft om gedrag aan te pakken, dan weet je dat er iets mis is.
Bescherming van de kerk
De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen! Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!
In 1952 moest de schrijver Willem Frederik Hermans zich bij de rechtbank verantwoorden voor deze passage uit zijn boek Ik heb altijd gelijk. Hij kwam er mee weg, maar eigenlijk alleen omdat hij de verantwoordelijkheid voor de uitspraak in de mond legde van een romanpersonage.
Aanklagers nemen het in Europa al eeuwen op voor de lange tenen van de kerk. Dat stopte niet toen de preventieve censuur was afgeschaft. Veertien jaar later publiceerde de schrijver Gerard van het Reve de volgende tekst:
God Zelf zou bij mij langs komen in de gedaante van een eenjarige, muisgrijze Ezel en voor de deur staan en aanbellen en zeggen: “Gerard, dat boek van je — weet je dat Ik bij sommige stukken gehuild heb?” “Mijn Heer en mijn God! Geloofd weze Uw Naam tot in alle Eeuwigheid! Ik houd zo verschrikkelijk veel van U,” zou ik proberen te zeggen, maar halverwege zou ik al in janken uitbarsten, en Hem beginnen te kussen en naar binnen trekken, na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achterelkaar in Zijn Geheime Opening bezitten, en daarna een presentie-exemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden — niet dat gierige en benauwde -— met de opdracht: “Voor de Oneindige. Zonder Woorden.”
Ook Van het Reve werd vervolgd, wegens smalende godslastering. De Hoge Raad sprak hem uiteindelijk vrij. De passage was wel godslasterlijk, maar was niet smalend bedoeld, was het oordeel. Het zou nog tot 2014 duren totdat godslastering als delict uit het strafwetboek verdween.
Over de grens, in Duitsland, beschreef een student aan de Universiteit van Bochum in een pamflet in 1984 de katholieke kerk als de “grootste criminele organisatie aller tijden.” De student werd vervolgd wegens groepsbelediging. De verdediging voerde aan dat de term "grootste criminele organisatie aller tijden" niet alleen van toepassing was op de katholieke kerk in de middeleeuwen of zelfs nog verder terug, maar vooral ook in de 20e eeuw. Er werd onder meer verwezen naar Glina (Kroatië), waar katholieke Kroaten tussen 1941 en 1943 met goedkeuring van de paus en onder leiding van hoge geestelijken een bloedbad hadden aangericht onder Servische orthodoxen. Er werd ook verwezen naar de algemene rol van de katholieke kerk ten opzichte van het naziregime, en naar de effecten van het kerkelijke verzet tegen anticonceptie. De student werd vrijgesproken.
De drie vervolgingen passen in een patroon: belediging van katholieken, kwetsende taal over het opperwezen en beschuldiging van de kerkelijke organisatie worden sporadisch nog wel vervolgd, maar in het algemeen door de rechter vrijgesproken. De kerk heeft ervan geleerd, en laat het tegenwoordig lijdzaam over zich heen komen.
Anders ligt het heden ten dage met de islam, waarvan aanhangers zich hevig verzetten tegen als kwetsend ervaren uitspraken. De rechters lijken daar vaker in mee te gaan — zie enkele voorbeelden elders in dit artikel.
De zeden
Zoals wel vaker gebeurt, werd in Duitsland publieke verontwaardiging door de wetgever gebruikt om aanzienlijke vrijheidsbeperkingen in te voeren. In 1887 werd de Berlijnse pooier Hermann Heinze veroordeeld voor mishandeling en doodslag, een zaak die destijds veel publieke aandacht kreeg. Het inkijkje in de rauwe kant van Berlijnse nachtleven gaf de wetgever aanleiding om niet alleen souteneurschap strafbaar te stellen, maar ook straffen op te leggen voor de publicatie van obscene geschriften, afbeeldingen of voorstellingen. Deze strafbaarstelling gold tot 1975.
Verscheidene Europese landen kennen nog bepalingen die overheidsingrijpen toestaan ter bescherming van de zeden: Frankrijk, België en Zweden onder andere. Of er ook daadwerkelijk op wordt gehandhaafd, heb ik niet kunnen achterhalen.
Waar er wel op wordt gehandhaafd, is in het Verenigd Koninkrijk. Daar geldt nog steeds een Obscene Publication Act, tegen publicaties die een verderfelijk of corrumperend effect op mensen hebben. De wet wordt tegenwoordig zo uitgelegd dat materiaal alleen strafbaar is als mensen er onverhoeds mee geconfronteerd kunnen worden. Het verderfelijke karakter wordt beoordeeld door een jury.
Die jury’s zijn tegenwoordig ruimdenkender dan je zou vrezen. Zo werd in 2012 een man vrijgesproken die extreme video’s produceerde waarin hij (op vrijwillige basis) hard seksueel tekeer ging met andere mannen. De jury vond het wel meevallen met dat verderfelijke of corrumperende effect.
Minder geluk had datzelfde jaar een 41-jarige man uit Kent, die online bekend stond als Spank Daddy, en die tien jaar eerder al was veroordeeld voor het bezit van kinderporno. Deze keer had hij met een anonieme ander in een online chat een seksueel geladen fantasieverhaal gedeeld over sadistische behandeling van blote jonge kinderen. Bij het doorzoeken van zijn computer had de politie die tekst ontdekt. Opmerkelijk was dat behalve Spank Daddy en die andere gebruiker verder niemand toegang had tot de conversatie. De grens met de vervolging van privéconversaties, bijvoorbeeld via WhatsApp, Messenger, Signal of Telegram, is daarmee gevaarlijk dicht genaderd.
Bescherming van de tere kinderziel
In 1920 telde België honderden bioscopen — en talloze bezorgde ouders. Er werden regels ingevoerd voor de controle op films. Minderjarigen onder de 16 kregen geen toegang tot bioscopen, tenzij de commissie de film ook voor hen geschikt achtte. De minister van Justitie stelde de beoordelingscriteria vast, met een nadruk op het verbod op geweld, erotiek en horror. Filosofische, politieke en religieuze thema’s mochten niet beoordeeld worden.
Een kus op het scherm van meer dan vijf seconden gold als aanstootgevend voor kinderen: zulke scènes ‘kunnen lust opwekken’. Ook films waarin misdadige of perverse geesten centraal stonden, werden streng beoordeeld. Charlie Chaplins film The Champion (1915) kreeg de vermelding “Kinderen Toegelaten”, ondanks een negatief oordeel: “Lelijke en domme film die afkeer opwekt van boksen. Valt helaas niet onder de weigeringsgronden.” In 1937 moest Disney in Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen vijf scènes inkorten, onder andere een angstaanjagende scène met bewegende boomwortels en de transformatie van de koningin in een heks. Horrorfilms werden zeer streng beoordeeld. Zo werd The Mummy (1932) van Karl Freund afgewezen omdat hij “te mystiek en macaber” was voor kinderen.
In 1951 werden de beoordelingscriteria strenger na een poging van conservatieven om jongeren onder de 16 helemaal uit bioscopen te weren. Daarna verboden de richtlijnen onder meer overdreven realisme, kritiek op de maatschappelijke orde, een te romantisch beeld van vrije liefde en overspel, of negatieve weergaves van huwelijkstrouw. In 2020 sneuvelde de wet, en sindsdien geldt een stelsel van zelfregulering.
In Duitsland worden niet alleen films gekeurd voor kinderen, maar ook boeken, video’s, muziek en games. Er wordt onder andere gekeurd op geweld, pornografie, racisme en extreem politieke inhoud. Voor afgekeurde media mag geen reclame worden gemaakt, zij mogen niet zichtbaar worden verkocht in winkels, en verkoop ervan aan minderjarigen is strafbaar. De lijst met verboden media is feitelijk geheim: wie deze online publiceert, begaat een delict. Zelfs in gedrukte vorm is de verspreiding beperkt. De wetgever vreest dat publicatie van de lijst juist een aansporing vormt om op zoek te gaan naar verboden waar.
Dat kinderen extra gevoelig zijn voor verhalen en beelden hoef ik niet uit te leggen. Geweld en agressie, seks, racisme, enge verhalen, verslavende elementen in games, en verslavende algoritmes in filmpjes, daar moet je mee uitkijken. Kinderen zijn niet in staat om voor zichzelf de grenzen te bepalen; zij realiseren zich de negatieve effecten niet, en vallen voor verleidingen. Er zijn dus ouders of opvoeders nodig om grenzen te stellen. Strikt genomen kun je het daar bij laten. Laat het aan de ouders over. Die kunnen zich laten informeren over de aanbevolen minimumleeftijd voor bepaalde video’s, boeken, platforms en games. Ook de aanbieders komt een rol toe. Als zich een kind onbegeleid bij de kassa meldt voor een fles wodka, een zakje weed, een kaartje voor een horrorfilm of een gewelddadige game, dan treft de verkoper blaam als die een oogje toeknijpt.
Daar zou je het bij kunnen laten. Wie meer wil reguleren, begeeft zich op het terrein van paternalisme.
Haatsproei
In Zweden en in Nederland zijn mensen veroordeeld wegens het publiekelijk verbranden of verscheuren van de Koran. De gronden waren groepsbelediging en haatsproei, hoewel de daders gewoonlijk stellen dat zij kritiek hebben op de religie zelf, niet op hun vreedzame aanhangers.
De Nederlander die werd veroordeeld, kreeg die veroordeling niet zozeer vanwege het verscheuren en vertrappen van de Koran. Die handelingen zijn volgens de rechtbank op zichzelf genomen wel kwetsend, maar niet strafbaar. Wat leidde dan wel tot zijn veroordeling?
“Fascistisch boek. Het is net zo erg als de Mein Kampf. De aanhangers volgen dezelfde ideologie als Hitler. En iedereen weet waar dat toe geleid heeft in ons land.”
Met die uitspraak scheerde hij alle moslims over één kam door ze gelijk te stellen aan nazi’s en te suggereren dat zij de gruweldaden van de nazi’s in Nederland wel eens zouden kunnen gaan herhalen. Dat was groepsbelediging.
In een volgend artikel in deze reeks gaan wij uitgebreider in op het onderwerp haatsproei en de schadelijke effecten van een uiting.
Volksgezondheid
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermt de vrije meningsuiting — maar niet onbeperkt. Artikel 10 maakt een aantal expliciete uitzonderingen, onder andere ter bescherming van de gezondheid. Overheden kunnen uitingen onderdrukken als dat nodig is om de gezondheid te beschermen.
Het bekendst is natuurlijk de Covid-19-pandemie (2020–2023). In die jaren werden informatie en opvattingen die strijdig waren met de officiële visie stelselmatig onderdrukt — soms door overheden, soms door socialemediaplatforms die onder politieke druk handelden.
Het staat vast dat er te veel is gecensureerd: zelfs deskundigen en activisten die achteraf bezien gelijk hadden, zijn de mond gesnoerd. Of censuur in dit geval überhaupt zinvol was, moet nog blijken. Ik hoop dat die discussie nog op gang zal komen.
De menselijke waardigheid
Al eerder heb ik stilgestaan bij de menselijke waardigheid als filosofische en juridische grabbelton: als je iets wilt veroordelen maar je weet niet precies waarom, dan kun je altijd zwaaien met de menselijke waardigheid.
De Franse Conseil d’État deed dat toen die het dwergwerpen verbood. Franse juristen zijn dol op dignité als wapen; ook de theatermaker Dieudonné M’bala M’bala werd in 2014 ermee aangepakt toen hij de draak had gestoken met de holocaust.
Ook in Oostenrijk is schending van de menselijke waardigheid een strafbaar feit. In het najaar van 2009 hield de Weense Elisabeth Sabaditsch-Wolff in Oostenrijk seminars onder de titel Inleiding tot de Islam. Het was niet bedoeld om mensen tot de Islam te bekeren, integendeel. Zij zei onder meer het volgende:
Moehammad wordt gezien als de ideale man, de perfecte mens, de perfecte moslim. Dat betekent dat het hoogste gebod voor een mannelijke moslim is om Moehammad na te volgen, zijn leven te leiden. Dit gebeurt niet volgens onze sociale normen en wetten. Omdat hij een krijgsheer was, had hij veel vrouwen, om het zo te zeggen, en deed hij het graag met kinderen.
Zij verwees daarbij met name naar het huwelijk dat Muhammad volgens meerdere historische bronnen als oudere man sloot met de zesjarige Aïsja, een huwelijk dat drie jaar later zou zijn geconsumeerd.
Een 56-jarige en een zesjarige? Hoe noemen we dat, als het geen pedofilie is?
De Oostenrijkse strafwet verbiedt publieke minachting of belediging van personen die object van verering zijn in een in het land gevestigde religieuze gemeenschap in omstandigheden waarin zijn of haar gedrag waarschijnlijk gerechtvaardigde verontwaardiging zal veroorzaken of de menselijke waardigheid schendt.
Sabaditsch-Wolff werd veroordeeld tot een geldboete die ook in hoger beroep in stand bleef. Daarop wendde zij zich tot het Europese Hof, met een beroep op artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de vrijheid van meningsuiting.
Het Hof oordeelde dat de uitingen van mevrouw Sabaditsch gerechtvaardigde verontwaardiging bij moslims hadden gewekt. Bovendien had mevrouw Sabaditsch haar opvattingen niet op een neutrale manier geformuleerd om een objectieve bijdrage te leveren aan een openbaar debat over kindhuwelijken. Het Hof beschouwde mevrouw Sabaditsch’ uitlatingen als een gewelddadige aanval op de profeet van de islam, die vooroordelen kon oproepen, religieuze vrede in gevaar kon brengen, en elementen bevatten van het aanzetten tot religieuze intolerantie.
Stel je voor wat er gebeurd was als mevrouw Sabaditsch de moslimgod had beschreven als een eenjarige, muisgrijze ezel.
Vergelding voorkomen
In de Nederlanden gold sinds 1815 grondwettelijke drukpersvrijheid, “behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet”, zoals het sinds 1848 is geformuleerd. In de praktijk werden er sinds 1815 nauwelijks geschriften verboden, met uitzondering van pornografische werken en zeer opruiende teksten.
Maar dat betekende allerminst dat je alles mocht zeggen. Er was immers ook nog de strafwet, waarin diverse vormen van belediging als delict waren opgenomen. Driftbuien konden dan weliswaar in druk verschijnen, maar als je het te bont maakte, kon je vervolging tegemoetzien.
Al sinds het Romeinse recht geldt belediging als delict. Bescherming van elkaars eer het voornaamste motief, alsook bewaring van de vrede. Ongestrafte aantasting van andermans eer leidt immers snel tot een geweldsspiraal, en dat moet je niet hebben. Dat gold in heel Europa. Het ging om allerlei delicten waar de eer van de ander in het geding is. In de kern hebben wij het dan over schelden en de verspreiding van kwalijke leugens over een ander, en allerlei tussenvormen.
Vanouds was een duel geboden als je eer was aangetast, maar dat gold lang niet voor alle lagen van de bevolking, en in de 18e eeuw verflauwde de behoefte tot duelleren al, doordat het illegaal was, en een beroep op de rechter ook mogelijk was.
Wat betreft eer zijn er culturele verschillen. Cultureel antropologen maken wel een onderscheid tussen schaamte- en schuldculturen. In schaamteculturen wordt veel gewicht gehecht aan de beoordeling door anderen. Wie zich niet verweert tegen diens aangetaste eer, is een slappeling. In schuldculturen geldt juist het omgekeerde. Het is een teken van kracht en zelfbeheersing: je bent niet afhankelijk van de beoordeling door anderen; het draait vooral om de eigen innerlijke beoordeling.
Streken waar vanouds protestanten dominant zijn, zijn meer schuldgedreven. Oost-Aziatische en Arabische culturen, alsook veel culturen op de Balkan zijn meer schaamtegedreven. De opkomst van meritocratie en verstedelijking droegen bij aan de ondergeschiktheid van eergevoel. Je loopbaan hing in de moderniteit minder af van je reputatie in de eigen gemeenschap, meer van je eigen prestaties. In culturen waarin kleinere gemeenschappen meer centraal staan, heb je een groter belang om je eer te verdedigen. In de stad kun je je schouders ophalen. Belediging hoef je daardoor in noordelijk Europa niet zo hard aan te pakken in het strafrecht; het risico op vergelding na belediging is kleiner. In de loop van de twintigste eeuw zie je in de vervolging van belediging inderdaad een duidelijke afname.
Maar door de toevloed van andere culturen neemt het belang van bestraffing na belediging weer toe. Doe je dat niet, dan gaan nieuwkomers sneller het recht in eigen hand nemen. Het is ook een mogelijke deelverklaring voor de toename van moslimterreur in onze contreien.
Bijzondere vormen van belediging
Bijzondere vormen van belediging geldt hotemetoten, zoals de monarch, bestuurders, rechters en ambtenaren. Die laat ik nu maar even lopen — in een eerdere aflevering is daar al het nodige over gezegd.
Belediging van buitenlandse staatshoofden is een bijzondere categorie. Het gaat er daarbij niet zozeer om dat de eer van buitenlandse staatshoofden de wetgever nou zo erg ter harte ging. Het ging er eerder om dat buitenlandse mogendheden zo’n belediging wel eens willen aangrijpen als casus belli: landen kunnen diplomatiek in de problemen komen als hun burgers een buitenlands staatshoofd voor het hoofd stoten. President Erdoğan van Turkije heeft daar tegenwoordig een handje van, wat leidde tot diplomatieke rellen met onder meer Duitsland en Frankrijk.
En dan is er nog groepsbelediging. Niet een individu wordt in zijn eer aangetast, maar een hele groep. Aanhangers van een bepaalde religie bijvoorbeeld, of mensen uit een bepaald land of een regio. Er zijn daarvan hier al meerdere voorbeelden langsgekomen. Ook hier wordt beoogd om vergelding en escalatie te voorkomen, maar er is meer aan de hand. We stuiten dan weer op dat veelbesproken gevaar van haatsproei. Nogmaals: daar komen we in een volgende aflevering op terug.
Hoe censureer je als je niet mag censureren?
Kranten zijn vaak een luis in de pels van de machthebber. Journalisten hebben de ergerlijke gewoonte tot ‘tegels lichten’: dingen aan de kaak stellen die niet deugen, of onthullingen doen die de machthebber niet goed uitkomen. Door hun enorme verspreiding en hun goede netwerken konden kranten veel invloed uitoefenen. Kritische artikelen kunnen machthebbers lelijk dwarszitten.
Bij gebrek aan censuur leerden de machthebbers inventiviteit om de uitgevers toch aangelijnd te houden. Alles om de schijn op te houden dat er een vrije pers was.
Licentiesysteem en schaarste
Om de pers toch bij te sturen was de creativiteit van de machthebbers groot. In tsaristisch Rusland, Italië onder Mussolini, en diverse landen achter het IJzeren Gordijn mocht je alleen met vergunning een krant uitgeven. Censuur was daardoor minder nodig: de krant censureerde zichzelf, uit angst de vergunning kwijt te raken.
Een alternatief is de invoering van een beperking voor de beschikbaarheid van drukinkt of papier, of de distributie aan voorwaarden te verbinden. Een andere methode is het creëren van schaarste van papier of drukinkt, waardoor de prijzen hoger worden of alleen bepaalde kranten toegang hebben tot die grondstoffen. Spanje paste die methode toe in de jaren 1850.
Financiële sturing
Ook in de vrijere landen was en is er sprake van manipulatie. Onder andere in Nederland moest je, om een krant te mogen uitgeven, een enorme borg betalen, die je natuurlijk ook kon kwijtraken. Alleen de bovenlaag kon zich daardoor permitteren om een krant te beginnen. De bovenlaag was kleiner, beschaafder, zat in dezelfde netwerken als de top van het bestuursapparaat, en had meer te verliezen. Die is dus makkelijker onder controle te houden.
In het Verenigd Koninkrijk werd tot 1860 belasting geheven op drukwerk, waardoor alleen de rijkeren zich een krant konden veroorloven. De krant als massamedium voor de onderklasse werd zo belemmerd, waardoor de krant minder gevaarlijk bleef.
Na opheffing van die belasting werd er in de jaren 1880 een blad uitgegeven voor en door vrijdenkers, The Freethinker. Het blad gespecialiseerde zich in snijdende kritiek op het christelijke geloof. Het publiceerde cartoons waarin bijbelse figuren op de hak werden genomen, en artikelen waarin de kerk belachelijk werd gemaakt. Bijzonder aan het blad was dat het bedoeld was voor de massa. Vrijdenkerij was tot die tijd een bezigheid van de elite, die getolereerd werd. Maar toen The Freethinker op de markt kwam voor een paar stuivers, werd het gevaarlijk. De regering greep in, en de hoofdredacteur werd berecht voor godlastering. Hij belandde een jaar in de bajes.
Financiële prikkels werden dus gebruikt om te voorkomen dat de krant bereikbaar werd voor de massa. Maar het omgekeerde kan ook: subsidie voor kranten, zoals nu nog steeds gebeurt, in België, en daarmee indirect ook in Nederland, waar nagenoeg alle kranten in Belgische handen zijn. Ook de Europese Unie strooit met geld. Kranten die geld van de overheid krijgen, worden daar vast niet opstandiger van.
Vervolging van journalisten
Een ander bekend middel is de vervolging van journalisten. Zij zijn in dienst van de krant, dus normaliter zou de krant verantwoordelijk zijn voor hun misstappen. Maar individuele journalisten zijn kwetsbaarder voor juridische dreigementen. Bijvoorbeeld onder Napoleon III (1848–1870) werden in Frankrijk journalisten gearresteerd voor het publiceren van teksten die kritisch waren over de monarchie. Redacteuren van oppositiekranten zoals La Presse en Le National werden herhaaldelijk gevangen gezet.
Wie mag er journalist zijn?
Weer een andere methode is indoctrinatie van de journalistenopleidingen of ideologische beïnvloeding van de beroepsvereniging van journalisten. Je hoeft er maar een paar ideologische scherpslijpers neer te zetten om de hele pers in de gewenste richting te duwen.
Dat was onder andere het geval onder Franco in Spanje (1938–1975). Opleidingen waren gekoppeld aan ideologische indoctrinatie: alleen wie zich hield aan katholiek-nationalistische waarden, werd toegelaten of erkend. Journalisten moesten lid zijn van het officiële persinstituut, dat uiteraard onder ideologische controle stond. Was je dat niet, dan kwam je nergens aan de bak.
Staatsgeheimen
Het Verenigd Koninkrijk worden kranten en journalisten benaderd door de veiligheidsdiensten: een beleefd verzoek om bepaalde informatie niet te publiceren. Zo’n kennisgeving staat bekend als de D-Notice. Maar heel vrijblijvend is het verzoek niet. Er wordt bijgehouden wie wel en niet voldeed aan een verzoek. In de regel zullen journalisten gehoorzamen in het landsbelang of omwille van de veiligheid van personen. Maar journalisten kunnen ook andere druk ervaren: het negeren van zo’n verzoek heeft consequenties. Je krijgt minder toegang tot informanten, je zult uitgesloten worden van informele bijeenkomsten, en je riskeert vervolging wegens het publiceren van staatsgeheimen.
Bij de publicatie van het boek Spycatcher (1987), geschreven door oud-MI5-agent Peter Wright, probeerde de Britse overheid via de rechter publicatie tegen te houden vanwege staatsgeheimen en vertrouwelijkheid. Uiteindelijk verloor de overheid die zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
In de zaak rond klokkenluider Edward Snowden in 2013 oefende de Britse overheid druk uit op de krant The Guardian om geheime documenten over de inlichtingendienst GCHQ niet te publiceren. Hoewel er toen geen officiële D-Notice werd uitgevaardigd, kreeg de krant wel bezoek van overheidsfunctionarissen die dreigden met juridische stappen. Er werden zelfs harde schijven met materiaal vernietigd op bevel van de overheid.
De uitgebrachte D-notices blijven vertrouwelijk; zij komen pas aan het licht als kranten zich er niet aan houden. We kennen er daardoor maar een handjevol gevallen; in werkelijkheid weten we niet hoe vaak er een D-Notice wordt gegeven, hoe vaak daaraan wordt gehoorzaamd, en of de D-Notice misschien wordt misbruikt door regeringen om pijnlijke informatie onder het tapijt te vegen.
In het Verenigd Koninkrijk is het bestaan van de D-Notice publieke informatie. Het lijdt geen twijfel dat alle landen een vergelijkbaar systeem hebben. Misschien met een officieel bericht, of met een informeel telefoontje naar de hoofdredacteur of de uitgever, maar we weten daar niets van af.
Auteursrecht
Overheden zetten ook het auteursrecht in om onwelgevallige publicaties te voorkomen. In het Verenigd Koninkrijk werd bij de Spycatcher-affaire niet alleen geschermd met de staatsveiligheid, maar werden ook auteursrechtelijke claims gebruikt om het boek uit de handel te houden. De Britse overheid voerde aan dat het boek geschreven was door een voormalige MI5-agent en dus gedeeltelijk ‘eigendom’ van de staat was.
Publicatie van overheidsdocumenten wordt soms tegengehouden met een claim op het auteursrecht, ook als het geen staatsgeheimen betreft.
Het auteursrecht op Adolf Hitlers boek Mein Kampf berustte bij de deelstaat Beieren. Op die grond was de publicatie in Duitsland tot en met 2015 verboden. Het auteursrecht op de Nederlandse vertaling berust bij de Nederlandse staat, tot 70 jaar na het overlijden van de vertaler. Maar aangezien de sterfdatum van de vertaler niet openbaar is, houdt de Nederlandse staat vooralsnog vast aan het auteursrecht. Hoewel publicatie, bezit of verkoop van het werk in Nederland niet bij wet verboden is, krijgt niemand toestemming om de Nederlandse vertaling opnieuw uit te brengen.
Tot slot
Dus, wat steken we hier van op? Toen censuur te bot, te moeilijk of simpelweg te impopulair werd, gaven de machthebbers niet op — ze leerden subtieler te opereren.
Ze leerden hoe ze het vrije woord konden sturen zonder het rode potlood. Of het nu ging via juridische achterdeurtjes, financiële druk, vage claims over “nationale veiligheid” en “menselijke waardigheid” of een strategisch geplaatste telefoontje — het spel bleef altijd hetzelfde: laat de massa geloven dat ze vrij mogen spreken, terwijl je ervoor zorgt dat de verkeerde stemmen niet te luid worden.
Soms zijn de middelen bot: rechtszaken, arrestaties, provocaties, hoge boetes. Andere zijn veel subtieler: subsidies, vertrouwelijke zwarte lijsten, of de onzichtbare druk van sociale en politieke netwerken.
Wat opvalt, is hoeveel van deze methodes vandaag de dag nog steeds worden toegepast — in democratieën én dictaturen. We houden ons graag voor dat we in het moderne Westen de censuur achter ons hebben gelaten. Maar kijk wat beter, en je ziet dat de oude machinerie nog altijd draait op de achtergrond, nu verpakt in termen als openbare orde, menselijke waardigheid, nationale veiligheid, of zelfs bescherming van kinderen.
Meningsuiting is nooit écht vrij geweest, en misschien wel terecht. Het is altijd een samenspel geweest — een dans tussen degenen die willen spreken en degenen die het gesprek willen beheersen.
Meer lezen?
Karlheinz Deschner, Die beleidigte Kirche: Oder: Wer stört den öffentlichen Frieden? Gutachten im Bochumer § 166-Prozess (1986)
Josh Marsh, Word crimes. Blasphemy, culture, and literature in nineteenth-century England (1998)
Fred Janssens, Strafbare belediging (diss., 1998)
Marita Mathijsen (red.), Boeken onder druk. Censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst (2011)
Christophe Triollet (red), Darkness, censure et cinéma (8 delen), 2014-2019
Timothy Garton Ash, Free speech. Ten principles for a connected world (2016)
Nikola Roßbach (red.), Zensur. Handbuch für Wissenschaft und Studium (2024)
Dit was de derde aflevering in de reeks over censuur en vrijheid van meningsuiting. De volgende aflevering verschijnt over een paar weken, en zal gaan over haatsproei.