Een gelijke kans is niet voor iedereen weggelegd
Kansenongelijkheid loopt uit de hand als we niets doen. Maar we kunnen niet iedereen een gelijke kans op alles geven. In dit artikel gaan we op zoek naar een gulden middenweg.
Mensen zijn niet gelijk, daar verander je niets aan. Dat is ook niet erg. Dat de een armer of rijker wordt dan de ander, of meer kansen krijgt, daar voelen sommige mensen zich al ongemakkelijker bij. Maar naarmate de verschillen zich generaties lang opstapelen kan er een klassenmaatschappij ontstaan. Dat is wel erg, vanwege de kans op uitbuiting en uitzichtloze armoede, en omdat voor mensen uit de onderklasse bij geboorte al min of meer vastligt dat zij zich niet kunnen ontplooien, ongeacht hun talenten en inspanningen.Â
In de volgende aflevering gaan we zien dat mensen een ingebakken behoefte hebben aan autonomie, verbinding en competentie. Als je daarin structureel belemmerd wordt, haak je af. Je wordt er gefrustreerd, opstandig of depressief van. Dat gebeurt ook met mensen die merken dat zij hoog of laag kunnen springen, maar nooit hun potentieel kunnen bereiken. Zij haken af, hun wereldje wordt kleiner, zij worden pessimistisch en voelen zich niet meer verbonden met de samenleving. Zit je vast in een onderklasse, dan kan je dat makkelijk overkomen. En een klassensamenleving heeft nog andere grote nadelen: er is minder dynamiek, en het potentieel van een groot deel van de bevolking blijft onbenut.
Wat kunnen wij daar aan doen? In de vorige afleveringen heb ik het gehad over herverdeling en het streven naar gelijke uitkomsten. Dat laatste is geen goed idee, en met herverdeling moet je voorzichtig zijn, schreef ik.
Nu gaan wij het hebben over gelijke kansen. Dus het gaat nu niet over gelijke uitkomsten, want die houden geen rekening met inspanningen. Bij gelijke kansen worden inspanningen beloond. Je wordt dus niet beloond als je niet je best doet. Maar als je wel je best doet, moet je niet worden belemmerd door dingen waar je niets aan kunt doen.Â
In de vorige aflevering kwam John Rawls’ A theory of justice (1971) al uitgebreid aan bod. Ik kondigde aan dat ik zijn ideaal van billijke kansengelijkheid hier zou behandelen. Rawls formuleerde zijn morele ideaal als volgt:
Zij die zich op hetzelfde niveau van talent en vaardigheid bevinden, en die even graag willen gebruiken, zouden hetzelfde vooruitzicht op succes moeten hebben, ongeacht hun initiële plaats in het sociale systeem.
— John Rawls, A theory of justice (1971)Â
Een mooi ideaal. Maar voor Rawls was het niet alleen een ideaal, een stip op de horizon, zoals geen verkeersdoden, of iedereen gelukkig. Rawls wilde het ideaal ook echt realiseren. De samenleving moest zo worden ingericht dat zijn ideaal werkelijkheid zou worden. Pas dan heb je een rechtvaardige samenleving.
Het klinkt redelijk, maar in dit stuk gaan we zien dat dat eenvoudiger klinkt dan het is:
Wat doen we met aangeboren verschillen?
Als iedereen gelijke kansen verdient, moeten wij ons dan ook gaan bemoeien met de opvoeding die kinderen van hun ouders krijgen?
Wat te doen met erfenissen?
Moeten we mensen ook compenseren voor ander toeval en voor stommiteiten die ze uithalen?
Je kunt mensen niet dwingen om iedereen gelijke kansen te geven.
Met louter gelijke behandeling los je achterstanden van groepen vaak niet op.
Als je vindt dat iedereen gelijke kansen verdient, moet je ook nog bepalen waar mensen een gelijke kans op moeten hebben. En dat is nog best lastig.
Op grond van deze bedenkingen ga ik concluderen dat volledig gelijke kansen een onhaalbaar ideaal is. Voor volledig gelijke kansen moet je een totalitaire samenleving optuigen. Maar onder instandhouding van ieders autonomie kun je nog best ver komen. Ik zie vooral kansen in het onderwijs.
Ongelijke uitkomsten
Niet iedereen kan een eitje bakken, de toonsoort van een muzieknummer herkennen, of neuroloog worden. Het eerste kan iedereen leren. Voor het tweede heb je een absoluut gehoor nodig — dat heb je of je hebt het niet. Internist worden is de lastigste categorie. Daarvoor moet je allereerst weten wat een internist is, en weten dat je dat wilt worden. Verder heb je een goed verstand nodig, veel doorzettingsvermogen, en veel hulp van mensen die denken dat je een goede internist zou zijn. Heeft iedereen ter wereld een gelijke kans om internist te worden? Helaas niet.
In Japan is maar een kwart van de dokters een vrouw, tegenover driekwart in Letland. Het is onwaarschijnlijk dat Japanse vrouwen slechtere dokters zouden zijn, dus er is iets anders aan de hand.
Op Trinidad en Tobago zijn de bevolkingsgroepen van Afrikaanse en Indiase komaf ongeveer even groot: elk zo’n veertig procent. Maar meer dan zeventig procent van de hogere overheidsfunctionarissen is Afro-Trinidadiaan. De politie en de krijgsmacht bestaat ook uit meer dan zeventig procent uit Afro-Trinidadianen. Daar is dus iets raars aan de hand: de Indo-Trinidadianen vissen achter het net.Â
In 1066 namen Normandiërs onder leiding van Guillaume le Conquérant de macht over in Engeland. 950 jaar later zijn die oude Normandische achternamen nog steeds oververtegenwoordigd onder de elitaire studentenpopulatie van Oxford, die dus, bijna duizend jaar na dato, nog steeds meer dan gemiddeld aan de touwtjes trekken. In het Britse klassensysteem heb je nog steeds ongeveer zeventig tot negentig procent kans om in dezelfde sociaal-economische klasse terecht te komen als je ouders. Wat zou die kans moeten zijn als er geen klassensysteem was?
Er kunnen allerlei oorzaken zijn van ongelijke uitkomsten:
Erfelijke of biologische factoren. Kinderen van in bepaalde opzichten begaafde ouders hebben een goede kans om die begaafdheid te erven. Intelligentie is bijvoorbeeld voor een deel erfelijk. Ook gebreken zijn vaak deels erfelijk; veel aandoeningen zoals diabetes, autisme en kleurenblindheid, lichamelijke kenmerken, en waarschijnlijk ook bepaalde persoonlijkheidskenmerken zoals introversie of neuroticisme.
Sociale en culturele verschillen. Als kind leer je bepaalde sociale vaardigheden van je ouders die invloed kunnen hebben op je toekomstige sociale positie. Ook kan familie bepaalde verwachtingen van je hebben, en je daarvoor klaarstomen. Of je neemt het sociale netwerk van je ouders over. Ook de maatschappij kan bepaalde verwachtingen op je overdragen. Bijvoorbeeld dat je als vrouw geen hoge opleiding krijgt en thuis blijft om voor de kinderen te zorgen. Of consensus dat er typische mannen- of vrouwenberoepen zijn.
Institutionele factoren. Machtige groepen in de samenleving voorkomen dat bepaalde bevolkingsgroepen toetreden tot bepaalde sociale of professionele posities. Bijvoorbeeld door geen banen te geven aan getrouwde vrouwen, of bepaalde posities niet open te stellen voor vrouwen, etnische of religieuze groepen, of sociale klassen. Dat hoeft niet altijd openlijk of opzettelijk te gebeuren; institutionele discriminatie kan ook subtiel heel effectief zijn.
Aangeboren verschillen
In allerlei experimenten is aangetoond: wie succes in het leven heeft, schrijft dat toe aan talent en inspanning; wie geen succes heeft, wijt dat hoofdzakelijk aan toeval. Maar wie heeft er nou gelijk?
Voor statistici ligt voor dertigjarigen de rest van hun levensloop al aardig vast. Zij kunnen op basis van je opleiding, je inkomen en je sociaal-economische status als dertigjarige prima voorspellen in welke inkomensklasse jij je de rest van hun leven zal bevinden. En statistici kunnen dan terugrekenen: welke factoren hebben je positie op je dertigste bepaald?
Je kunt een onderscheid maken in factoren waar mensen op jonge leeftijd al dan niet invloed op hadden. Er zijn ettelijke factoren die op jongere leeftijd significante invloed uitoefenen op onze positie als dertigjarige, en waar wij geen invloed op hadden:
Geslacht, geboorteland, etnische groep, geboortejaar, opleidingsniveau ouders, beroep ouders, gezinsinkomen, opgegroeid op platteland of in de stad, lichaamslengte als zestienjarige, cognitieve vaardigheid (IQ, lees- en rekenvaardigheid), gedragsproblemen als kind, gezondheidsproblemen als kind, hoeveelheid tijd besteed met ouders voor spel of huiswerk, echtscheiding ouders/eenoudergezinnen, rook- en drinkgedrag ouders, geestelijke gezondheid ouders, criminaliteit ouders, voedingspatroon, vaccinaties, buitenschoolse kinderopvang.
Als je al deze achtergrondfactoren bij elkaar optelt, kunnen die voor 35 tot 53 procent van de positie als dertigjarige verklaren. De rest kun je aan toeval toerekenen, aan sociale, culturele en institutionele factoren, en aan factoren waar wij zelf invloed op hebben, zoals ijver, doorzettingsvermogen en bereidheid om risico’s te nemen. Al zullen die laatste zeker ook voor een deel erfelijk bepaald zijn, of beïnvloed zijn door onze opvoeding.
Het roept de vraag op: welke factoren kun je nu echt aan jezelf toerekenen, als toeval, instituties en achtergrond zo’n grote rol spelen? Zijn aangeboren eigenschappen je eigen verdienste? En moeten wij alle factoren compenseren die geen verdienste zijn?
Rawls vond dat niet alleen rijke ouders of een goede opvoeding een lot uit de loterij des levens vormen, maar ook aanleg en talent. Er is zelfs geen sprake van billijke kansengelijkheid als mensen door omstandigheden uit hun jeugd zich minder inspannen, sneller opgeven. Als zij wel hetzelfde talent hebben als anderen, moeten zij voor hun gebrek aan motivatie en doorzettingsvermogen worden gecompenseerd. De rest moeten wij maatschappelijk verevenen. Alleen uitkomsten die aan je eigen keuzes zijn toe te rekenen, mochten verschillen rechtvaardigen. Na Rawls kwam er een hele rits egalitariërs die allemaal nét iets anders dachten over dingen waar mensen verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden, waaronder Richard Arneson, Gerald Cohen, Thomas Nagel, Ronald Dworkin en Philippe Van Parijs. Factoren en gebeurtenissen die mensen overkomen zonder dat zij er invloed op hadden, moeten maatschappelijk worden gecompenseerd, is de consensus onder hen. De eerste drie willen bovendien streven naar gelijke uitkomsten.Â
Dat is nogal wat. Als je talent of moeite je geen voordeel oplevert: waarom zou je je dan nog inspannen? Krijgen wij dan geen samenleving van klaplopers? Hoe voorkom je dat mensen luiheid en gemakzucht rechtvaardigen met een moeilijke jeugd? Dat het altijd andermans schuld is als je niet vooruitkomt in het leven? Dat is het spiegelbeeld van het verschijnsel dat ik net al noemde, dat mensen hun succes toeschrijven aan eigen verdienste. En als je uitkomsten afhankelijk wilt maken van inspanning, moet je er dan ook rekening mee houden dat sommige mensen van nature meer motivatie of doorzettingsvermogen hebben dan anderen, of meer risico’s durven te nemen?
Een ander nadeel is dat je mensen nu in de slachtofferrol duwt: wie haar ambities niet weet te verwezenlijken, bijvoorbeeld ontslagen wordt, kan altijd een ander de schuld geven en niet de oorzaak bij zichzelf zoeken. En wie een opkontje kreeg, zal zich bovendien altijd afvragen of hij zijn positie nou uit eigen verdienste heeft behaald.
Het mes snijdt ook aan de andere kant. Mensen die niet voor een baan in aanmerking komen omdat zij tot een geprivilegieerde groep behoren. Stel dat je bent geboren in een welvarende familie, je bent blond en je bent cum laude afgestudeerd omdat je er keihard voor hebt gewerkt. Maar toch kom je niet in aanmerking voor een prestigieuze functie, omdat er iemand uit een achterstandswijk met een andere etnische achtergrond voorrang krijgt. Natuurlijk wil je eigenlijk dat allebei hun ambities kunnen verwezenlijken. Degene die de baan niet krijgt zal sowieso gefrustreerd zijn, nog afgezien van het feit dat de samenleving er baat bij heeft als mensen met de beste papieren de baan krijgen.
En dan is er nog iets. Stel dat je wel heel capabel bent, en je hebt prima scholing genoten, je doet vreselijk je best, maar je stottert verschrikkelijk. Je kansen op een goede baan zijn dan buiten je schuld aanzienlijk lager. Hoe compenseer je dat? En wat doe je met mensen die door een gebrek aan fysieke en cognitieve eigenschappen helemaal niet kunnen meekomen? Wat heb je aan gelijke kansen als je laagbegaafd en gehandicapt bent?
Het is kortom erg lastig om mensen te compenseren voor alles waar zij niet zelf voor gekozen hebben. Mensen rekenen uitkomsten graag toe aan hun eigen verdienste, en het is eigenlijk niet goed mogelijk om een scherp onderscheid te maken tussen eigen keuzes en andere omstandigheden.
Compensatie voor ongeluk
Bovendien, al compenseer je alle mogelijke ongelijkheden, toch zal ook een sociaal vangnet moeten bestaan. Een vangnet voor iedereen die niet kan meekomen, die verkeerde keuzes in het leven heeft gemaakt, die zijn leven heeft verprutst of die domweg dikke pech heeft gehad.
Veel egalitariërs vinden dat er twee soorten van geluk (of pech) zijn: geluk of tegenslagen waar je invloed op had, en dom geluk of domme pech. Als tegenslagen aan jezelf zijn toe te rekenen, hoef je daar niet voor te worden gecompenseerd, vinden de meesten. Maar als je gewoon domme pech hebt gehad, dan moet de samenleving je daarvoor compenseren. De staat functioneert dan als het ware als een verzekeringsmaatschappij. Als iets je overkomt waar je zelf niet voor gekozen hebt, ligt de oorzaak immers buiten jezelf, en het is niet billijk als je daar de gevolgen van moet dragen. Voor pech moet de samenleving collectief maar opdraaien.
Kritiek op die benadering is makkelijk gevonden: het is eigenlijk niet goed mogelijk om een onderscheid te maken. Natuurlijk zijn er uitersten: als je je eigen huis in brand steekt, hoeft de samenleving je geen nieuw huis te geven. En als het huis afbrandt door blikseminslag, kun je zeker beargumenteren dat je daarvoor gecompenseerd moet worden.
Maar bedenk maar eens hoe lastig het is om te bepalen of het iemands eigen schuld is dat hij wordt ontslagen. En zelfs als iemand bewust destructief gedrag vertoont, is dat haar niet per se toe te rekenen. Misschien had zij wel een psychose. Of was zij biologisch heel verslavingsgevoelig, of had zij een moeilijke jeugd gehad.
Bovendien leidt de benadering tot moral hazard: als je weet dat je verzekerd bent tegen bepaald onheil, ga je je roekelozer gedragen. Je laat bijvoorbeeld geen bliksemafleider op je huis installeren.
Gelijke kansen voor alle kinderen
Mensen zijn niet gelijk. De een wordt van nature slimmer, handiger, sterker of gezonder geboren dan de ander. Zelfs als je alle andere omstandigheden verandert: aan dit verschil kun je niets doen.
Kinderen krijgen hun genen van hun ouders, maar ouders dragen nog veel meer over: opvoeding, begeleiding, omstandigheden, culturele waarden, mentaliteit, netwerk en financiële armslag. Stel je een eeneiige tweeling voor; de ene helft wordt bij geboorte ondergebracht in een warme, welvarende, intelligente familie. De andere helft komt terecht in een armlastig eenoudergezin in een criminele sloppenwijk met een laagbegaafde moeder met een verslavingsprobleem en losse handjes. Al zijn de kinderen van nature even begaafd, het rijke kind zal een grotere kans hebben op een mooi leven dan het arme kind.
Schrijnend, maar wat doe je er aan?
Kinderen bij hun ouders weghalen mag je alleen doen als de veiligheid van het kind ernstig in gevaar is. Ik hoop dat ik niet hoef uit te leggen waarom. Rijke ouders belemmeren bij het bevoordelen van hun kinderen is net zomin aanvaardbaar. De betere interventies nemen mensen geen opties af, maar geven ze extra opties. Dus wat resteert?
Een optie is om het arme kind te compenseren voor haar achterstandspositie. Wat kun je compenseren? Zonder het ouderlijk gezag aan te tasten heb je niet veel opties, zeker niet als ouders en kind er geen heil in zien. Je zou kunnen denken aan buitenschoolse opvang, waar in een sociaal veilige omgeving het kind een mentor en vertrouwenspersoon krijgt aangeboden en het kind hulp bij huiswerk kan krijgen. Of waar het kind aan sport of een hobby kan werken. Dat soort sociaal-maatschappelijke ondersteuning kan effectief zijn.
Een andere mogelijkheid is het aanbieden van goed onderwijs en gezondheidszorg die betaalbaar is voor iedereen, arm en rijk. Vooral als ook kinderen van arme ouders goed hoger onderwijs volgen, kan dat een groot verschil maken. Dat de kinderen van de allerrijksten misschien particulier onderwijs van een nog hoger niveau gaan volgen, is onvermijdelijk, maar kun je financieel ontmoedigen. Vanwege de onbillijke verschillen die gaan optreden tussen arm en rijk, moet je behoedzaam zijn met marktwerking in gezondheidszorg en onderwijs.
Erfenissen
Zelfs als je iedereen compenseert voor alles waar zij zelf geen invloed op hadden, gaat er in ieders leven iets onvermijdelijks gebeuren: ouders gaan dood. Heb je een puur meritocratische samenleving gerealiseerd, dan doorkruist die gebeurtenis het hele plan: de een erft niets, de ander erft een fortuin.
Voor een meritocratische egalitariër ligt het voor de hand om die erfenis af te pakken. Voor het fortuin van je ouders heb je niets hoeven doen, het wordt je in de schoot geworpen. Moeten wij dus een erfenisbelasting van honderd procent invoeren? Principieel valt daar weinig tegen in te brengen, maar de praktische bezwaren zijn zo groot dat zo’n operatie zinloos lijkt, en schadelijk.
Als je honderd procent erfenisbelasting invoert, gaan de rijken sluipwegen bedenken om dat geld toch door te sluizen naar hun kinderen. Je kunt ouders niet beletten om bij leven geld of aandelen aan hun kinderen te schenken, of om hun vermogen in een stichting onder te brengen.
Grote vermogens liggen doorgaans niet opgestapeld in Dagobert Duck-achtige geldpakhuizen, maar bestaan uit ondernemingen. Stel dat Elon Musk overlijdt, moet Tesla dan maar worden genationaliseerd om te voorkomen dat zijn kinderen profiteren van de erfenis?
Als ondernemers weten dat zij niets aan hun kinderen kunnen achterlaten, gaan zij dan überhaupt nog hun best doen om iets moois van hun bedrijf te maken? Volgens de econoom Milton Friedman niet; zij gaan potverteren:
Discriminatie
Compensatie voor alles waar mensen niet zelf voor gekozen hebben is dus een doodlopende weg. Maar moeten wij alle verschillen dan maar gewoon accepteren? Dat hoeft nou ook weer niet. Het schrijnt dat het zoveel uitmaakt waar je wieg stond, schreef ik al. Kunnen wij niet op zijn minst de scherpste kantjes daarvan afvijlen?
Je kunt bijvoorbeeld beginnen met de eis dat niemand elkaar discrimineert. De selectie van personen moet strikt objectief gebeuren. Wij moeten eisen bepalen, en de persoon die het best scoort op die eisen, krijgt de positie. Dat klinkt redelijk als het een positie bij de overheid betreft. Wie bijvoorbeeld politieagent kan worden, zou alleen moeten afhangen van strikt objectieve criteria. Overheden mogen geen subjectieve criteria gebruiken en moeten iedereen gelijke kansen geven.
Maar stel dat je een bouwonderneming drijft, en je hebt een lading van een bepaald soort hout nodig. Vier partijen kunnen je dat hout leveren: de leverancier waar je al jaren naar tevredenheid mee samenwerkt, het bedrijf van je zwager die wel een zetje kan gebruiken, het sympathieke bedrijf van een sexy ondernemer waar je een oogje op hebt, en tot slot de firma Multiplex, een onpersoonlijke multinational die je dezelfde kwaliteit kan leveren voor een paar cent minder. Als je aannemer bent en een leverancier kiest op basis van emotie in plaats van objectieve criteria, wie kan je dat kwalijk nemen?
Goed, dat gaat nog over de aankoop van een partij hout. Maar nu zoek je een nieuwe financieel directeur. In plaats van een vacature op te stellen met functie-eisen, vraag je rond in je netwerk. Je accountant weet nog wel iemand. Je maakt kennis en het klikt enorm. Een man uit je eigen streek. Ja, weer een man, en net zo blond als jijzelf. Een financieel directeur bij een flinke bouwonderneming, dat is een positie waar misschien wel duizenden mensen geschikt voor zijn en interesse in hebben. Maar je vaart liever op je intuïtie en je werkt graag met mensen uit je netwerk met wie je op dezelfde golflengte zit. Nu ben je aan het discrimineren.

Aan de andere kant: je drijft je eigen onderneming op de manier die je zelf het beste vindt. Maak je de verkeerde keuzes, bijvoorbeeld in je personeelsbeleid, dan heb jij daar zelf het meeste last van. Denk jij dat je bedrijf gedijt bij een masculiene cultuur waar geen enkele vrouw zich in thuisvoelt, dan is dat een strategische keuze, net zoals een keuze om je bijvoorbeeld te specialiseren in vogelhuisjes, hoog dividend uit te keren, of een prijsvechter te zijn. Slim of stom, dat zal blijken. Werknemers zijn vrij om bij je te komen werken of niet. Stel je onredelijke eisen, sluit je grote groepen uit, of schep je een toxische werkcultuur, dan wil niemand meer bij je komen werken. Dat is jouw probleem. Waar bemoeit die Rawls zich mee?
En wat is het principiële verschil tussen een seksistische ondernemer en je schoonvader die alleen op mannelijke politici stemt, of je overbuurvrouw die geen boodschappen doet bij allochtone winkeliers? Dat staat hun toch ook vrij?
Als je alle discriminatie in een samenleving wilt uitbannen, heb je totalitaire controle nodig.
Positieve discriminatie
Maar de situatie verandert radicaal als wij het over de overheid hebben. De overheid is van ons allemaal. Of wij het nou leuk vinden of niet, aan een overheid valt niet te ontkomen. Met bedrijven en particulieren ligt dat anders: als zij ons niet bevallen, komen wij er niet meer. Overheden hebben bovendien zo veel macht dat zij je tot allerlei gedrag kunnen dwingen. Om die reden moeten overheden voortdurend werken aan hun legitimiteit. Overheden die dat niet doen, verworden tot een tirannie. En nog iets anders: overheden zijn als het goed is gebonden aan regels die gelden voor iedereen. Overheden moeten objectief handelen. Ambtenaren mogen hun macht niet inzetten om hun persoonlijke voorkeuren te realiseren of hun persoonlijke belangen te dienen. Anders is er sprake van willekeur, nepotisme en corruptie, en dat is heel erg fout.
Waar het particulieren dus wat mij betreft vrij moet staan om naar hartelust te discrimineren, is dat voor overheden absoluut verkeerd. Alle posities moeten openstaan voor iedereen, en de selectie bij sollicitaties en bij inkoop moet gebeuren op volkomen objectieve, transparante criteria.
Sterker nog: ik vind dat overheden positief moeten discrimineren. Als een bepaalde bevolkingsgroep stelselmatig achterblijft, is het een taak van de overheid om daar iets aan te doen.Â
Een tijd geleden werkte ik voor de organisatie van de Nederlandse rechtspraak. De werving van rechters haperde, en ik moest dat zien op te lossen. Een van de problemen was dat etnische minderheden onder rechters ondervertegenwoordigd waren. (De man-vrouw-verhouding is er overigens meer dan okee.) De rechtspraak heeft bij uitstek belang bij legitimiteit. Als het volk gaat twijfelen aan de onafhankelijkheid van de rechtspraak, of vindt dat rechters niet objectief oordelen, of dat de rechtspraak wordt gedomineerd door bepaalde delen van de bevolking, dan hebben wij een groot probleem. Relatief veel ‘cliënten’ van de rechtspraak hebben een migratieachtergrond. Als die nooit een rechter treffen die ook een kleurtje heeft, is het vermoeden van klassejustitie al gauw gevestigd. De legitimiteit van de rechtspraak is erbij gebaat dat minderheden goed vertegenwoordigd zijn. Ook is het nuttig als er in de rechtspraak mensen rondlopen die zich beter kunnen verplaatsen in de culturele achtergrond van minderheden. Als het dan tijdelijk nodig is om achterstanden te compenseren met een voorkeursbehandeling van sollicitanten uit die minderheden, dan moet dat maar.
Tot pakweg vijftig jaar geleden was een vrouwelijke politicus een rariteit, terwijl ook toen de helft van de kiezers vrouw was. Men moest wennen aan het idee: kunnen vrouwen dat wel? Er volgden decennia van positieve discriminatie; menig kieslijst bestond uit vijftig procent vrouwen, hoewel de vrouwelijke kandidaten vaak over een veel zwakker profiel beschikten. Maar decennia van positieve discriminatie wierpen hun vruchten af. Als je nu nog vindt dat vrouwen minder geschikt zijn voor het vak van politicus, dan heb je onder een steen geleefd.
Positieve discriminatie is inderdaad niet billijk, maar overheden hebben ook andere taken: streven naar brede legitimiteit onder andere, en de emancipatie van ondervertegenwoordigde bevolkingsgroepen. Als het daaraan bijdraagt, is positieve discriminatie bij de overheid tijdelijk gerechtvaardigd en zelfs wenselijk, zo lang de bevoorrrechte kandidaten bijvoorbeeld ruimschoots aan de functie-eisen voldoen.
Een gelijke kans op wat?
We maken even een uitstapje naar een principe van herverdeling in het algemeen. Als je gelijk wilt verdelen: wat moet er dan zoal verdeeld worden? Dit uitstapje is nodig om de discussie over kansengelijkheid te begrijpen: waar moet je zoal gelijke kansen op hebben?Â
Er zullen altijd bepaalde ongelijkheden bestaan, al doe je nog zo je best. Lange mensen maken sneller carrière, naar mensen met een lage stem wordt eerder geluisterd, extraverte mensen hebben meer vrienden.
De vraag is: welke soorten ongelijkheden laten wij maar voor wat zij zijn, en welke onevenwichtigheden moeten worden gecorrigeerd? Voor welke soort uitkomsten wil je gelijke kansen creëren? Een gelijke kans op een baan of opleiding? Een gelijke kans op een gezonde oude dag? Een gelijke kans op voortplanting?
Tot aan Rawls domineerden de utilitaristen het debat. Utilitaristen vinden nut of welzijn het beste criterium. Een rechtvaardige samenleving is erop gericht om een maximaal nut of welzijn voor de samenleving als geheel te bereiken. Die idee zit vernuftig in elkaar. Neem een bedelaar en een miljonair. Voor een bedelaar kan een homp brood levensreddend zijn: een stuk brood heeft voor hem oneindig veel meer nut dan voor een miljonair. Dat geldt ook voor immateriële zaken: voor een politieke gevangene in China is het nut om vrijelijk publiekelijk zijn mening te kunnen geven veel groter dan voor een Nederlander met een twitteraccount. Het collectief nut neemt aanzienlijk meer toe door het brood aan de bedelaar te geven dan aan de miljonair. De distributie van dingen die wij belangrijk vinden heeft door het proces van nutsoptimalisatie vanzelf al een nivellerend effect.
In een eerder artikel heb ik het utilitarisme uitgebreid behandeld, inclusief de ingebakken bezwaren. Ook Rawls had bezwaren tegen utilitarisme. Het utilitarisme was een elegante theorie, vond hij, maar er zat een aantal fundamentele problemen in:
Utilitaristen houden zich niet zo bezig met een rechtvaardige verdeling: als voor een optimaal nut vereist is dat alle nut (bijvoorbeeld welvaart, of vrijheid) terechtkomt bij een kleine groep, en de rest van de wereld met lege handen staat, vinden rechtlijnige utilitaristen dat prima. Utilitaristen zijn alleen geïnteresseerd in de optelsom, niet in de verdeling. Ongelijkheid in de verdeling interesseert de utilitaristen geen biet, zo lang iedereen maar tevreden is. Dat vond Rawls niet eerlijk.
Een raar effect van utilitarisme als optelsom is dat van de dure smaak. Stel, je hebt een miljonair die alles heeft wat haar hartje begeert, maar zij is nog steeds niet tevreden. Zij heeft 10 miljoen op de bank, maar zal niet rusten voordat zij er 100 miljoen van heeft gemaakt, want zij heeft een dure smaak. Zij heeft al drie Ferrari’s, maar het verschil tussen drie en vier Ferrari’s is voor haar het verschil tussen diepe droefenis en de zevende hemel. Aan de andere kant is er een arme sloeber in een lekkend huisje, in versleten kleding en met een manke poot. Hij kan zichzelf maar amper in leven houden. Maar hij is volmaakt gelukkig. De zon komt elke dag gratis voor hem op, hij geniet van zijn eenvoudige leven. Stel je hebt 1000 euro te verdelen, wie van de twee krijgt dat geld? Voor een utilitarist is het antwoord helder: die 1000 euro gaan naar de miljonair, want haar welzijn zou er veel meer van opknappen. De sloeber maalt niet om geld, dus die krijgt van de utilitarist geen cent. Voor Rawls is dat onverteerbaar.
Een belangrijk ander bezwaar van Rawls was dat het irrationeel gedrag waardeert. Als iemand zijn eigen leven kapot maakt, kan hij daar nut aan ontlenen. Neem bijvoorbeeld een godsdienstwaanzinnige, wier lust en leven het is om biddend door het leven te gaan en de rest van de tijd de straat op te gaan met een kartonnen bord om de nek: Jezus redt. Zij verwaarloost zichzelf en komt in een sociaal isolement terecht. Zo lang zij niemand tot last is, staat een utilitariër daar neutraal tegenover. Rawls niet: die geloofde dat je een objectief onderscheid kunt maken tussen het goede leven en stommiteiten.
Verder is het utilitarisme moreel neutraal en houdt het geen rekening met de menselijke eigenschap om pret (of nut) te ontlenen aan het elkaar dwarszitten. Ik gaf eerder al het voorbeeld van gladiatorengevechten. Een heel stadion vol Romeinen had een leuk dagje uit bij het bekijken van gevangenen die werden verscheurd door wilde beesten. Als maar genoeg Romeinen daar heel erg van genoten, zou dat genot volgens een rechtlijnige utilitariër opwegen tegen de pijn van die enkele verslonden gladiator. Dat vond Rawls pervers. Mensen die nut ontlenen aan slechte dingen, daar knapt de wereld niet van op. Rawls erkent alleen de goede dingen, dingen die rationele mensen zouden moeten willen.
Er moet een objectiever, rationeler, beter uit te rekenen alternatief zijn op basis waarvan beleid kan worden gebaseerd. Een alternatief gebaseerd op het goede leven, een zinvol leven, volgens inzichten waarover historische consensus is ontstaan sinds Aristoteles daarover begon na te denken.
Het gaat volgens Rawls om ‘primaire sociale goeden’, namelijk:
… dingen waarvan een rationeel mens verondersteld wordt die te willen, afgezien van wat hij verder zoal wil. Ongeacht wat de plannen van een rationeel mens in detail zijn, moet je er van uit gaan dat er allerlei dingen zijn waar hij graag meer van heeft in plaats van minder. Met meer van die goeden kunnen mensen in het algemeen verzekerd zijn van groter succes in het verwezenlijken van hun intenties en het realiseren van hun doelen, wat die doelen ook mogen zijn. Die primaire sociale goeden, om ze in grote lijnen te noemen, zijn rechten, vrijheden, mogelijkheden, en inkomen en vermogen. (…) De voornaamste idee is dat iemands goed wordt bepaald door wat voor hem het meest rationele lange-termijnplan voor het leven vormt, uitgaande van redelijk gunstige omstandigheden. Een mens is gelukkig als hij min of meer succesvol is in het uitvoeren van dit plan. Om het kernachtig te stellen: het goede is de bevrediging van rationele verlangens.
— John Rawls, A theory of justice (1971)
Dit is een eigen leven gaan leiden als social justice: sociale rechtvaardigheid is de wijze waarop de grote sociale instituties de fundamentele rechten en plichten verdelen en de verdeling van voordelen uit sociale samenwerking bepalen.Â
Sociale rechtvaardigheid moet zich in eerste instantie richten op de diepe, onverdiende ongelijkheid die voortvloeit uit elke maatschappelijke basisstructuur. De maatschappelijke instituties bevoorrechten bepaalde startposities boven andere. Dit zijn bijzonder diepe ongelijkheden. Ze zijn niet alleen alomtegenwoordig, maar ze beïnvloeden ook de initiële kansen van de mens in het leven; toch kunnen ze onmogelijk worden gerechtvaardigd met een beroep op verdienste. Het zijn deze ongelijkheden, die vermoedelijk onvermijdelijk zijn in de basisstructuur van elke samenleving, waarop de principes van sociale rechtvaardigheid in eerste instantie van toepassing moeten zijn.
— John Rawls, A theory of justice (1971)
Daarmee stelde Rawls zich dus paternalistischer op dan de utilitaristen, die vinden dat iedereen maar op zijn eigen manier zalig moet worden, zolang hij een ander maar niet tot last is. Niet alleen erkent Rawls louter rationele voorkeuren; hij wil ook bepalen wat die rationele voorkeuren zouden moeten zijn. En: als iemand in de penarie zit, al dan niet door haar eigen stomme schuld, moet de samenleving haar compenseren. Zelfs als zij vindt dat zij het nog steeds prima voor elkaar heeft, of dat zij zelf maar moet boeten voor haar eigen stommiteiten.
Maar Rawls’ opvatting over primaire sociale goeden is niet onaantastbaar gebleken. Er zijn mensen die hem paternalisme verwijten. Weer anderen vinden zijn opsomming veel te vaag. In theorie leent zich immers alles voor herverdeling wat voor mensen goed of slecht is: grond, kapitaal, kennis, inkomen, burgerrechten, vrijheden, hoeveel kinderen je mag hebben, vakantiedagen, uren zonneschijn, het aantal partikels ingeademd fijnstof, frequentie van seksueel contact, bedenk zelf nog maar absurdere voorbeelden. Moeten wij nu echt alles gaan herverdelen?
Ook uit linkse hoek kwam er kritiek op Rawls’ leer van de primaire sociale goeden. Wij hebben het dan met name over de capabilitaristen, onder aanvoering van Amartya Sen en Martha Nussbaum.

De Indiase economisch filosoof Amartya Sen vindt dat je primaire sociale goeden niet als maatstaf voor herverdeling moet nemen, maar capabiliteit. Hij geeft weer het voorbeeld van iemand die kreupel is maar met weinig tevreden is. Bijvoorbeeld omdat hij al gelukkig wordt als de zon schijnt, of omdat hij denkt dat zijn beloning wel na de dood komt. Wij zagen al dat die van de utilitariërs niets zou krijgen. Maar ook een gelijke herverdeling zoals Rawls die voorstaat zint Sen niet. Want van Rawls zou de blije mankepoot weliswaar evenveel krijgen als zijn even arme buurman, maar hij zou niet worden gecompenseerd voor zijn manke poot. Basic capability equality wil zodanig herverdelen dat iedereen een gelijke kwaliteit van leven kan bereiken. De tevreden hompelaar krijgt niet minder, zoals de utilitariërs willen. Hij krijgt ook niet net zo veel als ieder ander, zoals Rawls wil. Nee: hij krijgt méér, om hem te compenseren voor zijn horrelvoet.
Als mensen in de kern als mensen erg op elkaar leken, dan zou een index van primaire goeden een heel goede manier kunnen zijn om voordeel te beoordelen. Maar in wezen lijken mensen heel verschillende behoeften te hebben, afhankelijk van gezondheid, levensduur, klimatologische omstandigheden, locatie, werkomstandigheden, temperament en zelfs lichaamsgrootte (van invloed op de behoefte aan voedsel en kleding). (...) Het voordeel louter beoordelen in termen van primaire goeden leidt tot een gedeeltelijk blinde moraal.Â
— Amartya Sen, Equality of what? (1979)
In plaats van allocatie op basis van eigen voorkeuren, of op basis van gelijke verdeling bepleit Sen daarom allocatie op basis van behoeften: de mogelijkheid om bepaalde fundamentele dingen te kunnen doen. Het vermogen om je te verplaatsen bijvoorbeeld, om kleren te dragen en een dak boven je hoofd te hebben, en een sociaal leven te kunnen leiden. Sen vond dat Rawls zich niet moest bezighouden met de goede dingen maar met wat die goede dingen doen voor mensen.
Een gelijke kans op onderwijs
Als je het hebt over gelijke kansen, kun je niet om het onderwijs heen. Goed onderwijs voor iedereen kan de klassenverschillen verkleinen. Als je de kinderen van armen uitstekend, betaalbaar onderwijs biedt, levert ze dat een goede kans om de armoede te ontstijgen. Iedereen heeft er belang bij dat de bevolking gezond en goed opgeleid is, schreef ik al eerder. Vooral hoger onderwijs heeft een groot effect op de productiviteit van de bevolking, maar ook op verstandig economisch en politiek gedrag. Het is zaak dat zo veel mogelijk mensen goed opgeleid zijn. Bovendien maak je gebruik van menselijk potentieel dat anders onbenut zou blijven. Laagdrempelig, uitstekend onderwijs is in het belang van iedereen. Wie rijk is, zou daar gedwongen aan moeten bijdragen in het belang van de gemeenschap. Wie tegensputtert, kun je Rawls’ sluier van onwetendheid voorhouden: als zij op voorhand moesten kiezen en nog niet wisten onder welke omstandigheden zij zouden leven, zouden zij daar ook voorstander van zijn.
Als je iedereen gelijke toegang biedt tot goed onderwijs, maak je enorme stappen in kansengelijkheid. Maar helaas is die gelijke toegang lang niet overal vanzelfsprekend. Rijke ouders kunnen zich in veel landen een goede, dure opleiding voor hun kinderen veroorloven, arme ouders niet. Logisch dat Amerikaanse egalitariërs als John Rawls en Tim Scanlon zich concentreerden op de toegangseisen tot de betere opleidingen.
Maar goed en toegankelijk onderwijs zou een basistaak van de overheid moeten zijn. Dat is in ieders belang. Basisonderwijs moet van hoge kwaliteit zijn en voor iedereen beschikbaar. Voortgezet en hoger onderwijs zal onvermijdelijk selecteren op capaciteiten van leerlingen. Financiële draagkracht zou daarbij geen rol mogen spelen.Â
Hiermee krijgen kinderen dus een eerlijke, gelijke kans op een goede opleiding. Niet alle voorrechten van gegoede families kun je daarmee opheffen. Ouders met een academische opleiding kunnen hun kinderen beter adviseren over studiekeuze bijvoorbeeld. Ambitieuze ouders kunnen hun kinderen bijles geven, of daar iemand voor inhuren. Die kansen krijgen arme kinderen vaak niet. Om die verschillen te neutraliseren moet je diep ingrijpen in gezinslevens. Dat gaat ver. Wel zou je een publieke organisatie kunnen oprichten die de rol van die ouders kan overnemen, die bijvoorbeeld kosteloos bijles en studieadvies aanbiedt.
Tot slot
Verplaats je eens in een arts die door haar collega’s in het ziekenhuis gesard en vernederd wordt, enkel omdat zij vrouw is. De Indo-Trinidadiaan die bij voorbaat weet dat hij geen schijn van kans heeft om politieagent te worden. De snuggere dochter van een alleenstaande alcoholverslaafde moeder uit de arbeidersklasse die niet durft te dromen van een carrière als advocaat omdat zij het te druk heeft met het huishouden. De schrandere maar verlegen introvert die elke keer over het hoofd wordt gezien in vergaderingen. De bekwame accountant die niet meer aan de bak komt omdat hij vijf jaar geleden is veroordeeld wegens het uitwisselen van kinderporno. De briljante mannelijke freelance journalist, een vijftiger inmiddels, die niet meer wordt ingehuurd omdat de pers een actief diversiteitsbeleid hanteert. De veelbelovende fotograaf die merkt dat zij langzaam blind wordt. De zwakbegaafde jongen die vergeefs droomt van een loopbaan als beveiliger. De ambitieuze dertiger die nog graag kinderen wil, maar geen leuke man kan vinden.
Ik zou ze allemaal willen helpen. Je gunt iedereen de vervulling van hun droom. Maar het gaat hier niet om wie we het gunnen, het gaat erom wat wij anderen verplicht zijn. Zeg het maar, wie van hen zouden wij als samenleving onder de arm moeten nemen? En hoe?
Moeten wij voor iedereen de uitkomsten uit de loterij des levens compenseren? Zelfs als wij die plicht zouden hebben, is het praktisch ondoenlijk, of is de prijs te hoog. Je neemt mensen hun autonomie af. Je hebt een totalitaire staat nodig om het te realiseren. Bovendien kun je je afvragen of toedeling van gelijke kansen wel het beste uitpakt. Je kunt je heel druk maken over de vraag hoe de taart het eerlijkst verdeeld wordt. De uitvoeringskosten van herverdeling zullen gigantisch zijn. Kun je je, zeker voor dat soort bedragen, niet beter bezighouden met de vraag hoe de taart groter te maken, zodat iedereen er beter van wordt?Â
Daar komt nog bij: de meeste processen zijn in handen van particulieren. Welke afwegingen van individuen wil je toetsen aan kansengelijkheid, en welke niet? Wie bepaalt de eerlijke verdeling van kansen? Schematisch gezien kennen we maar twee distributiemechanismen: vrije mededinging of politieke besluitvorming. Geen van beide mechanismen is perfect. Als je vrije mededinging wilt vervangen door politieke besluitvorming, beland je meestal van de regen in de drup.
De keerzijde is dat je het ontstaan van een klassenmaatschappij wilt voorkomen, die haast vanzelf ontstaat als je niets doet. Uit het voorbeeld van de eeneiige tweeling die bij geboorte gescheiden wordt, voel je dat de uitkomst ons intuïtief niet bevalt: kinderen zouden een billijke kans moeten hebben om hun talenten te ontplooien. Niet alle kansen kunnen wij egaliseren, maar een kind dat al bij geboorte gedoemd is tot een uitzichtloos bestaan, dat voelt echt niet goed. Je wilt bovendien het menselijke potentieel uit alle klassen benutten, ook die uit de onderklasse. Van een optimaal opgeleide bevolking profiteert iedereen.
Omdat autonomie voor kinderen begrensd is, ligt het voor de hand om paternalistische ingrepen tot hen te beperken. Gelijke kansen betekent in dat geval gelijk, hoogwaardig onderwijs voor alle kinderen.
Dat mensen elkaar niet fair behandelen, vooroordelen hebben, zich inconsequent gedragen en vaak niet goed geïnformeerd zijn, daar valt verder niet zo veel aan te doen. Daar komen ongelijke kansen uit voort, soit. Discriminatie door individuën bestaat, daar doe je weinig aan. Dwang om dat te bestrijden geeft geen pas. De uitsmijter van een discotheek die selecteert op etniciteit is niet fraai bezig, maar iedereen die het niet bevalt is vrij om naar de concurrent te gaan.
Voor overheden gelden andere regels. Die mogen alleen op basis van objectieve criteria handelen, zonder onderscheid. Sterker: ik betoog dat actieve bevoordeling van achterstandsgroepen gerechtvaardigd kan zijn, onder strikte voorwaarden. Overheden hebben immers meer taken dan louter efficiënte bedrijfsvoering. Zij moeten ook zorgen voor hun eigen legitimiteit, en voor emancipatie van groepen die op achterstand staan. Positieve discriminatie is dan een middel bij uitstek om zulke groepen een opkontje te geven.
In deze aflevering, en in de eerdere afleveringen in deze reeks hebben wij vooral stilgestaan bij egalitarische misvattingen:
Denken dat iedereen in alle opzichten van gelijke waarde is;
Onze ingebakken compassie gelijkstellen aan een morele plicht;
Ervan uitgaan dat mensen van nature gewetenloze egoïsten zijn die alleen onder dwang compassie en solidariteit zullen vertonen;
Voor anderen gaan invullen waar zij behoefte aan hebben; onze eigen opvatting van een goed leven aan anderen opleggen;
Aansturen op gelijke uitkomsten;
Ongelijke uitkomsten meteen wijten aan discriminatie en onderdrukking;
De gelijke behandeling die je van overheden mag verwachten ook opleggen aan individuen;
Onderschatten dat een billijke verdeelsleutel van ‘eerlijk delen’ veel lastiger te bepalen is in een samenleving dan in een gemeenschap, en al helemaal bij schaarste;
Armoede en ongelijkheid met elkaar verwarren; met ongelijkheid zonder armoede is niet veel mis;
Vergeten dat armoedebestrijding veel effectiever is dan het verkleinen van ongelijkheid.
Welvaartsverschillen te lijf gaan met excessieve herverdeling in plaats van met prudent bestuur;
Vergeten dat overdracht altijd een afhankelijkheidsrelatie schept;
Negeren dat mensen van nature eerder meritocratisch denken dan egalitarisch.
De lijst met egalitarische misvattingen is dus lang. Maar dat betekent niet dat wij het hele egalitarisme maar bij het grofvuil kunnen zetten. In de volgende aflevering behandel ik het sufficiëntarisme. In dat artikel ga je lezen dat er wel degelijk een morele plicht tot herverdeling bestaat, en dat wij tamelijk objectief kunnen bepalen hoe ver die plicht gaat.
Meer lezen?
John Rawls, A theory of justice (1971)
Amartya Sen, Equality of what? (1979)
Joseph Raz, The morality of freedom (1986)
Elizabeth Anderson, What is the point of equality?, Ethics (1999)
John Kekes, The illusions of egalitarianism (2003)
Raj Chetty c.s., Where is the land of opportunity? The geography of intergenerational mobility in the United States, The Quarterly Journal of Economics (2014)
Paul Hufe c.s., Inequality of income acquisition: the role of childhood circumstances, Zentrum für Europäische Wirtschaftsforschung ZEW (2015)
Tim Scanlon, Why does inequality matter? (2018)
Stefan Trautmann, Procedural fairness and equality of opportunity, Journal of Economic Surveys (2022)
Dit was de vierde aflevering in de reeks over gelijkheid, herverdeling en tolerantie. Hier vind je een overzicht van alle afleveringen in deze reeks. De volgende, laatste, aflevering zal gaan over sufficiëntarisme.