Hoofd- en bijzaken volgens Erasmus
Als je terug naar de kern ging, had je volgens Erasmus geen Reformatie nodig. Over moderniteit, renaissance, de modderpoel van theologen, de toorn van Luther, en een Leidse kroegbaas die koning werd.
In English: Main and side issues according to Erasmus
Tolerantie en de Reformatie
Met de Reformatie naderen wij een kantelpunt in het denken over tolerantie. Ons hedendaagse denken over religieuze tolerantie is vooral gevormd als gevolg van de Reformatie. En de ideeën over religieuze tolerantie leidden geleidelijk tot toepassing van die beginselen op gewetensvrijheid, en politieke (en economische) tolerantie. De Reformatie was dus een heel belangrijke gebeurtenis in de Westerse geschiedenis. De verleiding is dus groot om hier lang bij stil te staan. Maar op zichzelf was de gebeurtenis tamelijk overzichtelijk uit te leggen.
De kerk van Rome liep tegen haar eigen grenzen aan. Ik heb in deze reeks al uitgelegd dat de kerk twee gezichten had: de vredelievende gemeenschap van vrome naastenliefde aan de ene kant, en de organisatie die instinctief de kant van macht en geld koos en die verdeeldheid met harde hand onderdrukte. Simpel gezegd had die laatste kant in de late middeleeuwen de overhand gekregen. De steeds beter opgeleide burgerij pikte de kerkelijke corruptie niet langer, en de top van de kerk was niet meer bij machte om de steven te wenden. De bom ging barsten, dat was onvermijdelijk. De kerk verzette zich met hand en tand tegen de afsplitsers, maar er was geen redden meer aan. Na een eeuw vol oorlog moest de kerk zich er pakweg halverwege de 17e eeuw maar bij neerleggen. De christelijke eenheid die de kerk onder de vleugels van de Romeinse keizers had geforceerd was definitief ten einde.
Paradoxaal genoeg was het niet de Reformatie zelf die zorgde voor meer religieuze tolerantie. Zo tolerant waren de reformatoren, Luther en Calvin voorop, helemaal niet. En de strijd tussen de kerk van Rome en de nieuwbakken protestantse stromingen liep zo hoog op, dat de meningen enorm polariseerden. Wie niet voor was, was tegen. Zelfs heel genuanceerde lieden lieten zich meeslepen in die polarisatie. Het was de reactie op de scheuring en de polarisatie die uiteindelijk leidde tot een debat over religieuze tolerantie. Katholieken als Erasmus, en protestanten als Sebastian Franck, die aan de vooravond opriep tot gematigdheid. En vooral verzoeners die moesten nadenken over een situatie van voldongen feiten: hoe houd je een samenleving in stand die religieus verdeeld is?
Wij gaan het onderwerp Tolerantie en Reformatie bespreken in drie afleveringen:
Deze aflevering gaat vooral over de aanloop naar de Reformatie, en het perspectief vanuit de kerk van Rome. Dat perspectief wordt belichaamd door de invloedrijke Roomse priester Erasmus, die vooral gematigdheid bepleitte en hoopte op een hervorming van de kerk van binnenuit.
De aflevering daarna gaat over de protestantse kant: de priesters en theologen die besloten om de kerkelijke hiërarchie de rug toe te keren, Luther en Calvin voorop.
De laatste aflevering gaat over de nasleep. Toen de afsplitsing eenmaal een feit was, konden protestanten en katholieken nog samen door één deur?
Moderniteit en Renaissance
Historici zitten een beetje verlegen met het begrip moderniteit, hoewel de periode die wij hier bespreken onder historici bekendstaat als de vroegmoderne tijd. Het begrip omvat een cluster van ontwikkelingen die goed zichtbaar begonnen te worden rond het jaar 1500, in met name Engeland, Frankrijk en Duitsland en omliggende streken, en in bepaalde opzichten ook in Italië en Spanje. Historisch zijn er bezwaren tegen het begrip: het kan teleologisch worden opgevat (de redeneerfout dat de ontwikkeling onvermijdelijk zo moest lopen, met de huidige situatie als slotakkoord), het is Eurocentristisch en het miskent ontwikkelingen die al veel eerder in beweging kwamen. Dat is allemaal waar. Maar dat neemt niet weg dat de moderniteit als cluster van ontwikkelingen goed identificeerbaar is, een bundel die goed zichtbaar werd rond het jaar 1500, en waarvan de gevolgen tot op heden hun stempel drukken op de huidige mondiale cultuur.
Bij uitstek was de Renaissance het tijdperk waarin de individualisering begon te bloeien. De mens werd steeds meer een zelfstandig denkend individu. Spiritualiteit bleef vooralsnog onaangetast, maar geleidelijk begon de mens te beseffen dat hij individuele keuzes kon maken, ook in zaken die het geloof aangingen. Ook in de kunst kwam de individuele kunstenaar als mens meer op de voorgrond: er kwam ruimte voor subjectiviteit van de kunstenaar. Niet voor niets begonnen kunstenaars pas in de 13 eeuw vanuit Italië (waar de Renaissance begon) hun werken te signeren. Met de uitvinding van de boekdrukkunst werd het veel makkelijker om nieuwe ideeën breed in Europa te verspreiden zonder tussenkomst van de kerk.
Het Heilige Romeinse Rijk lag op zijn gat; er ontstonden meer natiestaten. Machiavelli benadrukte in zijn Il Principe (1532) hoezeer vorsten op zichzelf aangewezen waren. Zij moesten het belang van hun staat als hoogste goed beschouwen, zelfs als dat strijdig was met morele overwegingen. Steden kwamen op, en de welvarender wordende burgerij was economisch in staat om zich assertiever op te stellen tegenover vorst en kerk.
De kerk zag het met lede ogen aan: in alle opzichten waren de gelovigen mondiger aan het worden. De onaantastbaarheid van het kerkelijk gezag nam af. Morele corruptie in de kerk werd niet meer zo makkelijk onder het tapijt geveegd. De dubbele houding van de kerk van Rome hebben we uitvoerig behandeld. Al sinds de christenen in Rome de macht in handen kregen, koos de kerk stelselmatig voor de macht en het geld. Krampachtig werd geprobeerd om haar morele corruptie leerstellig te verenigen met de tolerante instructies van Jezus en Paulus. En als dat onbegonnen werk was, keek de kerk de andere kant op, zoals bij de behandeling van heidense slaven. Dat de kerk van Rome zelf een corrupte roversbende was geworden, ontging in de 15e en 16e eeuw niemand meer.
Maar met een toenemende verstedelijking en welvaart kwam een brede tegenbeweging op gang. Een van de eersten in de tegenbeweging die erin slaagden een breed netwerk te mobiliseren, met hulp van de net uitgevonden boekdrukkunst, was de erudiete priester Erasmus Roterodamus1 (1469-1536). Erasmus had — net als zijn tijdgenoten — de morele corruptie van de kerk goed in de smiezen; in zijn Lof der zotheid (1511) durfde hij er flink de draak mee te steken. Hoewel hij veel bezwaren van Luther tegen de kerk deelde, ging hij uiteindelijk niet mee in diens besluit om zich aan het kerkelijke gezag te onttrekken. Voor Erasmus was het ondenkbaar dat de kerk van Jezus uiteen zou vallen. Alleen bij de kerk van Jezus, Petrus en Paulos was verlossing verkrijgbaar. Daarover was sinds het ontstaan van de christelijke kerk al consensus geweest, en Erasmus stond daarmee duidelijk in de traditie van de kerkvaders en de middeleeuwse denkers.
Tegelijkertijd zag hij ook wel in dat de kerk was doorgeslagen in haar streven de eenheid te bewaren. Veel van wat de kerk als ketterij beschouwde en dus met geweld onderdrukte, vond Erasmus geneuzel dat afleidde van de hoofdzaak. De reactie van de kerk op afwijkende opvattingen vond hij tiranniek.
De vorming van Erasmus
Erasmus kwam ter wereld als buitenechtelijke zoon van een priester. Als dat naar buiten kwam, kon hij een maatschappelijke loopbaan wel schudden, dus deed hij geheimzinnig over zijn geboorte en afkomst. Vermoedelijk werd hij geboren in 1469, in Rotterdam. Zijn vader kwam aanvankelijk aan de kost als kopiïst van manuscripten; later werd hij dorpspastoor. Hoewel de familie het niet breed had, kreeg hij een goede opleiding. Acht jaar oud was hij toen hij naar de Latijnse school in Deventer werd gestuurd. Dat was een gelukkige keuze, die voor de rest van zijn leven grote invloed zou hebben.
Het stadsbestuur van Deventer, een welvarende hanzestad, had besloten om het hoger onderwijs uit handen van de kerk te halen. De handeldrijvende burgerij en het openbaar bestuur hadden behoefte aan vooruitstrevender onderwijs. De stad had Alexander Hegius als rector aangetrokken, die via zijn mentor Rudolf Agricola in het Italiaanse humanisme geschoold was. Anders dan in die tijd gebruikelijk, kwamen leerlingen zo in contact met klassieke Romeinse (heidense) auteurs, en leerden zij voorbeeldig klassiek Latijn (en een beetje Grieks).
Toen Erasmus 14 jaar oud was, overleed zijn vader. Zijn moeder was daarvoor al gestorven. Onder druk van de familie werd Erasmus’ vooruitstrevende opleiding afgebroken, en belandde hij uiteindelijk in een klooster in de buurt van Gouda. Met het intellectualisme was het nu gedaan; devotie moest er ingestampt worden. Gebeden moest er worden, en gekopieerd, in stilte, solitair in de kloostercel. Zijn schaarse vrije uurtjes besteedde Erasmus aan de klassieke literatuur, vooral de satires en blijspelen van Terentius en Martialis werden verslonden.
In het duffe klooster zagen ze ook wel dat de speelse en briljante Erasmus wegkwijnde. Erasmus wilde gaan studeren in Italië, maar het werd Parijs, de universiteit waar Tomasso d’Aquino twee eeuwen eeuwen zijn logge stempel op had gedrukt. Erasmus werd er gedrild in de theologische scholastiek, en hij vond het er verschrikkelijk. Zijn hoogleraren vond hij bekrompen en de scholastiek zag hij als achterhaalde mierenneukerij. Alles in zijn college was beschimmeld, inclusief het eten. In Parijs publiceerde hij een paar gedichten, en gaf hij als bijverdienste wat bijles in het Latijn. Een van zijn leerlingen, Sir William Blount, 4th Lord Mountjoy, zou Erasmus de rest van zijn leven financieel blijven steunen. En dat was hard nodig, want tot pakweg zijn vijftigste levensjaar, toen Erasmus al een beroemd auteur was, moest hij bij de hoge heren blijven bedelen om financiële gunsten. Auteursrecht bestond in die tijd nog nauwelijks.
Erudiet auteur
Na vier jaar studeren en een graad als baccalaureus hield Erasmus het voor gezien. Een graad als doctor was het beoogde doel geweest, maar hij vertikte het om nog jarenlang te kruipen voor de duffe en arrogante hoogleraren in Parijs. In zijn klooster hoefde hij zijn gezicht niet te laten zien totdat hij een doctorsgraad op zak had.
Op uitnodiging van Lord Mountjoy belandde hij in Engeland, met het vooruitzicht van een studiereis naar Italië. Italië zou er nog jarenlang niet van komen, maar via Mountjoy, die ook goede contacten had aan het hof, maakte Erasmus vrienden voor het leven, waaronder Thomas More, een levensgenieter, tevens klassiek geschoolde diplomaat die het later zou schoppen tot Lord Chancellor, een soort minister-president, onder koning Henry VIII. Ook met een stel Engelse bisschoppen raakte hij bevriend. De aartsbisschop van Canterbury zou hem zijn leven lang financieel ondersteunen. In Engeland bekwaamde hij zich in de ironie en het spel tussen ernst en luim.
Erasmus boekte zijn eerste succes met de uitgave van zijn Adagia, een bloemlezing van citaten en gezegden uit de klassieke Latijnse en Griekse literatuur, voorzien van erudiet commentaar. Hij zou de uitgave zijn leven lang blijven aanvullen tot het de omvang van een koffietafelboek bereikte dat in de studeerkamer van een statusbewuste Europeaan niet mocht ontbreken.
Maar Erasmus was niet alleen humanist, hij was ook theoloog. Hij wist dat de Vulgaat, de Latijnse Bijbel die overal op de lessenaar stond, volgeslibt was met vertaalfouten en latere aanvullingen. Hij wilde de Bijbel terugbrengen naar het origineel. Dat was geen sinecure, want een originele oertekst was er niet. Het Oude Testament was bovendien oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, en dat beheerste hij niet. Het Nieuwe Testament was oorspronkelijk in het Grieks geschreven, maar de Griekse teksten waren niet in hun origineel bewaard gebleven; vertalingen en kopieën waren her en der verspreid in Europa. Om het project goed aan te pakken, moest hij zich bovendien beter bekwamen in het Grieks, maar leraren die perfect Oud Grieks beheersten waren er niet. Dus leerde hij het zichzelf maar aan. Ook moest hij het naadje van de kous weten over Hiëronymus van Strido, de kerkvader die de Vulgaat had vertaald. Zijn vertaling van het Nieuwe Testament was een prestatie van formaat; de tekst zou de basis vormen voor latere protestantse vertalingen als de Lutherbijbel, de Statenvertaling en de King James Bijbel.
Zijn methode van tekstkritisch onderzoek van onaantastbaar heilig geachte teksten was zijn tijd ver vooruit. En hij kwam tot schokkende bevindingen. Zo was er voor cruciale christelijke dogma’s als de goddelijke drie-eenheid en de erfzonde in de oorspronkelijke teksten geen steun te vinden. Met die bevindingen kwam Erasmus gevaarlijk dicht in de buurt van ketterij. Maar, zo verweerde hij zich, het is prima denkbaar dat ze toch waar zijn, ook als Paulos en de evangelisten ze niet hebben opgetekend.
De lof der zotheid
Te gast bij More schreef Erasmus tussen 1509 en 1511 het werkje waar hij onsterfelijk mee zou worden: Moriae encomium, de lof der zotheid. Zijn onderhuidse frustratie over de autoriteiten van zijn tijd spatte ervan af, maar was handig verpakt als satire, naar voorbeeld van Griekse auteurs als Loukianos. Niet Erasmus voerde het woord, maar mevrouw Dwaasheid.
Het boek trapt af met een nihilistisch betoog. We zijn allemaal dwazen, we leven er maar op los, we doen maar wat. Geluk is met de dommen.
Dan wordt religie op de hak genomen. Wie kaarsjes brandt of schietgebedjes richt tot een heiligenbeeld is toch niet goed wijs? Wat te denken van mensen die dag in dag uit psalmverzen opdreunen, of aflaten kopen, in de hoop op verlossing? Wie goed leeft, zal nooit slecht sterven, dat is de kern van Gods boodschap, maar mensen laten zich maar al te graag afleiden en bezwendelen door bijgeloof. Genadeloos neemt de auteur vanachter het masker van Mevrouw Dwaasheid dan de theologen op de hak:
Misschien zou het beter zijn de Godgeleerden met stilzwijgen voorbij te gaan en niet in deze modderpoel te roeren of slapende honden wakker te maken, omdat dit slag mensen verbazend laatdunkend en prikkelbaar is. Zij zouden mij misschien bij drommen met duizenden conclusies te lijf gaan en dwingen te herroepen om, als ik dit mocht weigeren, op staande voet de beschuldiging van ketterij uit te galmen. (...)
Zo verklaren zij verder geheel naar hun goedvinden de ondoorgrondelijkste mysteries, bijvoorbeeld, op welke wijze de wereld geschapen is en geordend; langs welke wegen de erfzonde over het nageslacht gekomen is; op welke wijzen, in welke grootte en in hoe weinig tijd Christus in de schoot van de heilige maagd voldragen is; hoe bij het avondmaal bijkomstige dingen afgescheiden van de substantie kunnen bestaan. Maar dit is werk voor Jan en alleman. De volgende strijdvragen achten zij eerst grote en, in hun eigen woorden te, verlichte Godgeleerden waardig. Daarom worden zij bij deze vragen pas echt wakker: Kan er sprake zijn van een meetbaar tijdstip bij de goddelijke geboorte? Is Christus in meer dan één opzicht Gods zoon? Is de stelling mogelijk: God, de vader, haat de zoon? Kan God de gestalte aannemen van een vrouw, een duivel, een ezel, een pompoen of een keisteen? Maar dan: hoe zou een pompoen gepreekt en wonderen verricht hebben en hoe had hij gekruisigd moeten worden? Wat zou Petrus gewijd hebben, als hij het misoffer had opgedragen gedurende de tijd dat Christus' lichaam aan het kruis hing? Zou men Christus gedurende die tijd een mens hebben kunnen noemen? Zal het na de opstanding geoorloofd zijn te eten of te drinken? Blijkbaar willen zij nu alvast voorzorgsmaatregelen nemen tegen die honger en dorst in de toekomst. (...)
Zo beweren zij bijvoorbeeld dat het een lichter misdrijf is, duizend mensen van kant te maken dan éénmaal op de dag des Heeren een schoen voor een arme drommel te naaien, en dat het beter is de hele wereld met al haar hebben en houden te laten vergaan, dan een enkel leugentje te zeggen, hoe onschuldig ook. Dan maken zij deze haarfijne fijnigheden nog fijner door allerlei middelen der scholastiek, zodat men nog eerder uit de ergste doolhoven een uitweg kan vinden dan uit de ingewikkelde vertogen der Realisten, Nominalisten, Thomisten, Albertisten, Occamisten, Scotisten.
— Erasmus Roterodamus, Moriae encomium (1511)
In deze stijl kregen alle hotemetoten er van langs: filosofen, juristen, monniken, priesters, vorsten, hovelingen, bisschoppen en zelfs de pausen. De Lof werd een ongekend commercieel succes; herdruk op herdruk volgde. Het werd ‘s werelds eerste bestseller. De geletterde Europese middenklasse smulde er van. Maar de scholastieke theologen en inquisiteurs in de conservatieve bolwerken Leuven, Keulen en Parijs konden er niet om lachen. De schrifturen van Erasmus werden zorgvuldig uitgeplozen op zoek naar grensoverschrijdende uitlatingen. De beschuldiging van ketterij was nooit ver weg.
In 1521 was Luther in de ban gedaan en werden zijn boeken verbrand. De belezen paus Leo X, een Medici, was Erasmus gunstig gezind geweest, maar hij werd opgevolgd door pausen die aanzienlijk minder rekkelijk waren. De jaren ‘20 van de 16e eeuw stonden in het teken van reformatie en polarisatie. Je was voor of tegen Luther. Wie geen partij wilde kiezen, stond in de beeldvorming meteen in het kamp van de tegenstander. Erasmus’ boeken werden in Frankrijk en Spanje verboden, zijn Parijse vertaler eindigde in 1529 zelfs op de brandstapel. En in de contrareformatie zette de paus Erasmus in 1559, na zijn dood, op de Index als verboden auteur, wat hij tot 1966 zou blijven.
Erasmus en Luther
Erasmus legde het ei dat Luther zou uitbroeden, zo lees je vaak. Ook Erasmus zelf kreeg dat al te horen. Hij reageerde schamper: dan was Luther toch zeker op een koekoeksei gaan zitten. Erasmus’ en Luthers kritiek op de kerk overlapten elkaar ten dele. Over aflaten en bijgeloof in de kerk waren zij het eens. Maar in de ogen van Erasmus was Luther net zo’n scherpslijper als zijn ergste tegenstanders. Erasmus ergerde zich groen en geel aan Luthers theologische stelligheid. Luther, een voormalige katholieke hoogleraar exegese, wist het allemaal precies. Maar hij ging niet wetenschappelijk te werk, vond Erasmus: hij redeneerde naar zijn standpunt toe, in plaats van zijn standpunt te laten bepalen door onderzoek. Net als de scholasten eiste Luther kadaverdiscipline van zijn schaapjes.
In 1529 moest Erasmus zelf ook huis en haard in Bazel verlaten omdat de Lutheranen de macht in de stad hadden overgenomen. Het intolerante bewind van de protestanten kon hij niet velen. Publiekelijk wilde Erasmus het niet voor of tegen Luther opnemen. Er was wrevel over en weer. Al in 1516 had Luther in de kantlijn bij Erasmus’ bijbelvertaling voor zichzelf genoteerd “Du bist nicht from”: jij bent niet vroom! Vooral toen duidelijk werd dat Erasmus niet naar het kamp van Luther zou overlopen, werden diens verwijten scherp. “Die belediger van alle religie, die bespotter van het christendom, met zijn valse vrome smoelwerk”, zo omschreef Luther hem. Erasmus verweet Luther vooral dat hij met zijn polarisatie het bloed van zijn aanhangers aan zijn handen had. “Ik zou niet willen sterven voor dingen waar ik met mijn verstand niet bij kan”, schreef hij. Hij verweet Luther de inquisitie wapens in handen te geven om alle vooruitstrevende inzichten keihard te onderdrukken.
In 1524 kon Erasmus zich niet langer inhouden. Hij koos een theologisch onderwerp waarin hij het hartgrondig met Luther oneens was: de vrije wil. In de kern draait het daarbij om de vraag waar theologen nog steeds wakker van kunnen liggen: als God pure goedheid is, en ook almachtig, waar komt dan alle kwaad en ellende in de wereld vandaan? Het meest voor de hand liggende antwoord is: dat ligt aan de mensen. Die willen maar niet deugen. Akkoord, maar dat roept dan wel weer een paar andere vragen op. Namelijk ten eerste: God heeft de mens toch zelf geschapen? Volgens Genesis naar zijn eigen beeld nog wel! Waarom gedragen mensen zich dan niet net zoals God? En waarom laat God zomaar toe dat de mensen er een zooitje van maken? Het gangbare christelijke antwoord daarop is: ja, maar God heeft een vrije wil en die heeft de mens dus ook. De mens moet zelf in vrijheid kunnen kiezen tussen go(e)d en slecht. De afrekening volgt later wel.
Die vrije wil had Luther niet zo hoog zitten. De mens was vanaf zijn geboorte al een zondig wezen (de erfzonde), vond Luther, in navolging van Augustinus. God heeft vooraf bepaald wie zalig wordt. Als je niet bent voorbestemd om zalig te worden kun je het sowieso schudden. Als je wel bent voorbestemd, kun je het alleen nog maar verpesten door een zondig leven. En God is zo geslepen om niemand bij voorbaat te informeren wie er voorbestemd is. Er is wel een vrije wil, maar voor de vraag of je zalig gaat worden maakt dat dus niet veel uit. Je kunt voor de zekerheid maar beter voorbeeldig leven, maar het blijft een gok. Onder theologen staat deze opvatting bekend als de predestinatie, een leer die de meeste protestanten aanhingen, waaronder zowel Luther als Calvin.
Erasmus kon zich niet voorstellen dat God de mensen bewust wilde belasten met het kwaad. Als de mensen geen vrije wil hadden, zou God zelf verantwoordelijk zijn voor het kwaad, en dat achtte hij inherent onmogelijk. En waarom zouden mensen dan überhaupt nog moeite willen doen om zondevrij te leven? Luther had liever dat mensen inzagen dat de situatie volkomen hopeloos is, en dat zij maar moeten hopen dat God ze uiteindelijk genadig is. Je moet absoluut proberen om een goed mens te zijn, maar volgens Luther kon je daarbij maar beter niet rekenen op een beloning van God voor je goede gedrag.
De moderniteit van Erasmus
Als één motto centraal stond in Erasmus’ denken, dan was het: terug naar de kern. Zijn humanistische schoolmeesters hadden hem geleerd om terug te grijpen op de klassieke Romeinse en Griekse auteurs die zo lang genegeerd waren geweest. Zij hadden hem geleerd om dingen niet voetstoots aan te nemen, om kritisch te bevragen.
Ik had ze nog niet genoemd, maar tussen zijn gedwongen afscheid van de Latijnse school en zijn intrede in het klooster kreeg Erasmus een paar jaar opleiding van de Broeders van het gemene leven, een heel religieuze, devote kerkelijke stroming, bijna een sekte. Voor een intelligente, levenslustige puber moet het een bezoeking zijn geweest. Zwijgen moest je, boete doen, en heel veel bidden. Soberheid en afkeer van wereldse zaken werd je geleerd. Weelde was des duivels oorkussen. Veel zal Erasmus niet van de broeders hebben opgestoken, maar een oriëntatie op het sobere, onopgesmukte leven van Jezus misschien toch wel. Terug naar de kern: het leven en de leer van Jezus. Leef goed en je zult goed sterven.
De universiteitsjaren in Parijs moeten gekmakend zijn geweest. Wie nieuwsgierig is, moet zelf maar even een duik nemen in Thomasso d’Aquino’s hallucinante hoofdwerk Summa theologiae (1265). Stel je voor dat je colleges bestaan uit het opdreunen van dergelijke teksten. Het vergt een scherp verstand en een koele wil om in die lawine van afleidingen en gevolgtrekkingen de hoofd- van de bijzaken te onderscheiden.
Terug naar de kern. Bijgeloof, heiligenverering en zinloze rituelen deden er niet toe. Wetenschappelijk was Erasmus’ analyse van het Nieuwe Testament van grote waarde. Onbevooroordeeld moest de tekst worden geanalyseerd: welke delen waren authentiek? Hij ging daarbij te werk op een manier die opmerkelijk hedendaags aandoet, en vaak had hij het bij het rechte eind. Hij hanteerde de kritische methode, onderzocht de bijbel als menselijk, taal- en cultuurgebonden artefact. Eerst kwamen de feiten, dan pas de conclusie, ook als die ongemakkelijk was, zoals inzake de heilige drie-eenheid en de erfzonde.
Ook ging Erasmus op een onderscheidende manier met de waarheid om. Een middeleeuwse redenering, die veel scholastici huldigden, was dat er maar één waarheid is. Als de een gelijk heeft, dan heeft de ander ongelijk. Erasmus noteerde dat het gelijk van de een niet het ongelijk van de ander hoeft te betekenen. De waarheid laat zich moeilijk kennen; niets is helemaal waar. Je moet zelf nadenken, leerde hij van de evangelisten, dat is de enige manier. Blijf kritisch, neem niets voetstoots voor waarheid aan. Zelfs als je daar het risico mee loopt dat je je vergist. Vergissen doet iedereen, hijzelf incluis. Hij klaagde dat hij in Rome Errasmus werd genoemd, Vergismus. En niet alleen kunnen goede mensen slechte ideeën hebben; ook slechte mensen, heidenen bijvoorbeeld, kunnen goede ideeën hebben. Je kunt elkaar helpen om samen dichter bij de waarheid te komen. Dat was ook zijn voornaamste bezwaar tegen de Inquisitie. Hun opdracht was om mensen op het rechte pad te helpen. Maar dat doe je niet met marteling en brandstapels. Zelfs als je het oneens blijft, hoef je elkaar niet meteen te verketteren. Neem een slok, maak een grap, en blijf even goede vrienden.
Verder niet uniek voor Erasmus, maar wel kenmerkend, is zijn kosmopolitisme. Met Latijn kon je overal terecht. Hij schreef duizenden brieven met Jan en alleman, van hoog tot laag, door heel Europa. Daarmee was hij een van de pioniers van de Republiek der Letteren, waar ik in een later artikel nog uitgebreid aandacht aan zal besteden. Hij reisde door heel Europa, werd overal gelezen. Hij gedijde beter zonder vaderland, schreef hij, zodat hij zich overal thuis kon voelen. Heel de wereld is mijn vaderland, citeerde hij een Grieks orakel.
Erasmus en de ketters
Om de derde-eeuwse christelijke geleerde Origines hing de geur van ketterij. Hij had zich nogal gewaagd uitgelaten over de al dan niet goddelijke aard van Jezus, en stond er daardoor bij de kerk van Rome niet al te best op. Voor Erasmus was dat geen reden om hem niet te bewonderen. Op één bladzijde Origenes stond meer wijsheid dan op tien pagina’s Augustinus, schreef hij eens. Erasmus was nooit zo onder de indruk van het verwijt van ketterij.
Veel van wat de kerk als ketterij beschouwde en dus met geweld onderdrukte, vond Erasmus geneuzel dat afleidde van de hoofdzaak. De reactie van de kerk op afwijkende opvattingen vond hij tiranniek. Eenheid in verscheidenheid, was zijn devies voor de kerk.
Je zult niet veroordeeld worden, als je niet weet of de Geest die uit de Vader en de Zoon voortkomt, een eenmalig of dubbel beginsel is. Maar je zult aan je ondergang niet ontkomen, als je niet ervoor zorgt dat je intussen de vruchten van de Heilige Geest bezit. Dit zijn liefde, vreugde, vrede, lijdzaamheid, vriendelijkheid, goedheid, lankmoedigheid, mildheid, trouw, bescheidenheid, gematigdheid, zelfbeheersing en kuisheid. (…)
Het belangrijkste punt van onze godsdienst is vrede en eensgezindheid. Deze kan nauwelijks blijven bestaan, tenzij wij zo weinig mogelijk zaken vastleggen en bij veel kwesties iedereen in zijn oordeel vrijlaten.
— Erasmus Roterodamus, Brief aan Jean de Carondelet (1523)
Hoewel hij pleitte voor gewetensvrijheid binnen de kerk, betekende dat niet dat hij geen grenzen stelde. Ketterij bestond wel degelijk. Als je de kern van het christelijk geloof te lijf ging, dan bezondigde je je aan ketterij. En dat konden ook rechtzinnige geestelijken zijn, hoog in de kerkelijke hiërarchie. Niet als je als priester de vrouw waarmee je leeft je echtgenote ging noemen. Maar wel als je als prelaat een leven leidt dat lijnrecht ingaat tegen Jezus’ instructies van naastenliefde. Wie de instructies van Jezus ondermijnde, of bewust uit was op tweedracht binnen de kerk, was in de ogen van Erasmus een ketter. Ketterij was voor hem een reëel begrip, maar bleef beperkt tot een aantal extreme denkbeelden. Ontkenning van de onsterfelijkheid van de ziel beschouwde hij bijvoorbeeld als ketterij, of de opvatting dat vrouwen gemeenschappelijk bezit zijn.
Hoe moest ketterij worden bestraft? Hiervoor verwees Erasmus steevast naar Jezus’ gelijkenis van koren en onkruid. Jezus zei:
Gods nieuwe wereld lijkt op een boer die goed zaad strooit op zijn land. ’s Nachts, als iedereen slaapt, komt de vijand van de boer. De vijand zaait onkruid tussen het koren en gaat dan weer weg. Het koren komt op en groeit. Maar tegelijk komt ook het onkruid op. De knechten van de boer gaan naar hem toe. Ze zeggen: ‘U hebt toch goed zaad op het land gestrooid? Waar komt al dat onkruid dan vandaan?’ De boer zegt: ‘Dat heeft een vijand gedaan.’ De knechten vragen: ‘Wilt u dat we het onkruid weghalen?’
Maar de boer zegt: ‘Nee, want als je het onkruid weghaalt, dan trek je ook het koren uit de grond. Laat het koren en het onkruid maar allebei groeien tot de tijd van de oogst. Dan laat ik mijn mannen eerst het onkruid van het land halen. Dat moeten ze bij elkaar binden en in brand steken. Daarna kunnen ze het koren naar mijn schuur brengen.’’
— Jezus van Nazareth, geciteerd in Matteüs 13:24-30
Het is de klassieke christelijke tekst die gelovigen maant om het oordelen maar aan God over te laten. De ergste straf die de kerk mocht uitdelen is excommunicatie, en dan moest je het volgens Erasmus al heel bont hebben gemaakt.
Maar, zoals ik al in het artikel over Augustinus en ketterij noteerde, het gebruik was gegroeid dat het niet de kerk was die ketterij bestrafte: het was de staat die ketterij strafbaar stelde. Dat gebruik werd ook in de 15e eeuw nog in de praktijk gebracht. De kerk, de Inquisitie in het bijzonder, was aanklager en rechter, de staat deed het beulswerk.
Tegen die constructie heeft Erasmus zich (voor zover ik weet) niet expliciet uitgesproken. Maar het paste niet in zijn logica. De rol van de kerk was niet die van aanklager, maar die van bekering en genezing. De overheid gaat over de openbare orde. Bij ernstige verstoringen van de openbare orde moet door de staat worden ingegrepen, desnoods met harde hand.
Ketters in Munster
Zo was hij fel over de opstand van Jan van Leiden in Munster. Dat was een curieuze geschiedenis, in de chaotische jaren ‘30 van de 16e eeuw. Jan Beukelszoon had een kroeg in Leiden (hoek Noordeinde/Rapenburg). In 1533 sloot hij zich aan bij de Wederdopers, een protestantse sekte die vooral moeite had met de katholieke sacramenten. De kinderdoop vonden zij ongeldig: je kon je pas laten dopen na een weloverwogen besluit, dus de doop moest overgedaan worden. De wederdopers droomden van een nieuw Jeruzalem, een duizendjarig rijk. Er was werk aan de winkel. Met zijn grote waffel kreeg Jan al snel de leiding.
Na pogingen in verscheidene andere steden, werd Munster uitverkoren als het centrum van het nieuwe Jeruzalem. De inwoners kregen de keuze: aansluiten of opzouten. Er waren visioenen. De gelovigen stortten zich om de haverklap luid biddend op straat. Polygamie was toegestaan; Jan had maar liefst zestien echtgenotes. Hij liet zich ook nog tot koning zalven.
Uiteindelijk greep het wereldlijk gezag in. Na een lange en moeilijke belegering, de stad had sterke muren, werd een einde gemaakt aan het koninkrijk Munster. Jan van Leiden en zijn gevolg kwamen op een gruwelijke manier aan hun einde. Met volle instemming van Erasmus. Ketterij was hier bijkomstig; de orde moest worden hersteld, desnoods met grof geweld.
Laat het waar zijn dat het niet is toegestaan om ketters te doden, maar ten aanzien van godslasterlijke en opruiende ketters is het gewettigd en noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang.
— Erasmus Roterodamus, Epistola contra quosdam qui se falso iactant evangelicos (1529)
Eindelijk een eigen huis
Over het verloop van Erasmus’ nadagen kunnen wij kort zijn. Na een rusteloos leven, voortdurend pendelend tussen Engeland, Vlaanderen, Parijs en Bazel, op jacht naar manuscripten, inkomsten, uitgevers en roem, streek hij als vroege vijftiger neer in Bazel, onder de hoede van zijn uitgever Froben, en later aan de andere van de Rijn, in Freiburg im Breisgau. Zijn werken beleefden herdruk op herdruk; eindelijk kon hij zich een eigen huis veroorloven, en hij kreeg zelfs een eigen wandeltuin tot zijn beschikking, met schrijvershuisje. Er verschenen nog wat nieuwe werken, hij correspondeerde onophoudelijk, en hij stortte zich met bezieling op een uitgave van het verzameld werk van Augustinus. Tien jaar beleefde hij er een betrekkelijk onbezorgde tijd, totdat hij op de leeftijd van 64 getroffen werd door pijnen. Twee jaar later stierf hij in Bazel, 66 jaar oud. In bed, niet op de brandstapel.
Meer lezen?
Een groot deel van dit artikel is schatplichtig aan de geweldige recente biografie van Sandra Langereis.
De correspondentie van Erasmus, bijna 3000 brieven, staat integraal online, vertaald in het Nederlands en is vrij toegankelijk.
Erasmus Roterodamus, Moriae encomium (1511). Een (oude) Nederlandse vertaling van Lof der zotheid staat ook online.
Luc Panhuysen, Jantje van Leiden (2003)
Johannes Trapman, Erasmus and heresy, Bibliothèque d'Humanisme et Renaissance (2013)
Sandra Langereis, Erasmus dwarsdenker. Een biografie (2021)
Dit was de tiende nieuwsbrief in een lange reeks: tolerantie en het christendom. Een overzicht van alle artikelen in deze reeks tref je aan in het overzichtsartikel Tolerantie in de geschiedenis van het christendom.
De volgende aflevering gaat over de protestantse opstand, Luther en Calvin. Om de spanning vast te houden, moet de reeks over Moraliteit en tolerantie nog maar even wachten.
Kallikrateia, 7 oktober 2023
Over Erasmus’ naam het volgende. Hij kwam zonder achternaam ter wereld. Dat was niets bijzonders in die tijd. Normaal voegde je dan je vaders naam toe, Erasmus Gerardszoon bijvoorbeeld, maar dat lag gevoelig, omdat zijn vader priester was (die dus geacht werd celibatair te leven en bijgevolg niet getrouwd was met Erasmus’ moeder). Toen Erasmus begon te publiceren, was hij al weg uit de Nederlanden. Zijn auteursnaam had Erasmus van Rotterdam kunnen zijn. Maar Erasmus sprak al sinds zijn achtste levensjaar Latijn, en schreef en publiceerde uitsluitend in het Latijn. Het werd dus Erasmus Roterodamus. Halverwege zijn loopbaan voegde hij er de zelfbedachte naam Desiderius aan toe, waardoor wij hem vooral kennen als Desiderius Erasmus. Maar later in zijn loopbaan liet hij die ijdele verfraaiing weer vallen. Omdat ik in principe namen hanteer die de persoon zelf gebruikte, in diens eigen taal, houd ik vast aan zijn Latijnse auteursnaam: Erasmus Roterodamus.