De strontvlieg en de toverfee
De start van een nieuwe reeks, over gelijkheid en herverdeling. De zin en onzin van gelijkwaardigheid, gelijke kansen, de mens als egalitariër, en eerlijk delen.
Wij gaan het hebben over gelijkheid, een begrip met veel lading, en ook met allerlei verschillende betekenissen. In welke zin zijn alle mensen gelijk? Verdient iedereen dezelfde behandeling? Wat houdt eerlijk delen eigenlijk in? Dat soort vragen komen in dit artikel aan bod.
Eerst maar even de basics, zodat je ongeveer weet wat je in deze reeks kunt verwachten.
Gelijkheid of gelijkwaardigheid
Om te beginnen is er een verschil tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid. Filosofisch is gelijkheid zeldzaam. Bijna niets is gelijk aan iets anders. Twee gele legoblokjes lijken misschien heel erg op elkaar, je kunt ze op het oog waarschijnlijk niet uit elkaar houden. Toch zijn het twee verschillende blokjes. Als je ze met een vergrootglas bekijkt, zie je de verschillen. Een krasje misschien. Ze zijn in veel opzichten gelijk, maar niet in alle.
Om het simpel te houden, bedoelen wij met gelijkheid dat de relevante kenmerken overeenkomstig zijn. Voor het bouwen van een legokasteel maakt het niet uit of je het ene of het andere blokje gebruikt.
Je hebt geen goede reden om het ene of het andere blokje te gebruiken. Daarmee komen wij bij de eerste betekenis van gelijkheid: gelijkheid voor de wet of voor het bestuur. Voor de overheid zijn wij allemaal dezelfde legoblokjes. De overheid mag geen onderscheid maken op kenmerken die er niet toe doen.
Mag jij dat wel? Laten we zeggen dat het gek is als je een onderscheid maakt op kenmerken die er niet toe doen. Als de kelner twee identieke glazen water op een dienblad heeft staan en mij het linker glas aanreikt, is het gek als ik volhoud dat ik alleen het rechter glas wil. Waarom, vraagt de kelner. Omdat het rechter glas verder van mij af staat, antwoord ik. Als ik dat onderscheid maak, ben ik gek.
Maar ik mag wel zelf bepalen welke kenmerken er toe doen. Ik mag gekke keuzes maken, irrationeel handelen, criteria toepassen die er niet toe doen. Ik hoef niet consistent te zijn. Als ik mijn eigen legokasteel bouw, bepaal ik mijn eigen regels, al zijn ze nog zo zot, of al wordt het een totale mislukking.
De overheid moet dat wel, althans die mag geen onderscheid maken op kenmerken waar je niets aan kunt doen, je geslacht bijvoorbeeld. Straks meer daarover.
Gelijke waarde
De tweede dimensie van gelijkheid is dat mensen van gelijke waarde zijn, of dezelfde waardigheid bezitten. Jouw leven is niets minder waard dan het mijne en je bent moreel net zo autonoom als ik. Het roept de vraag op wat je onder waarde verstaat. Daar gaan we straks ook op in.
Gelijke kansen
Daarnaast vinden heel veel mensen dat iedereen gelijke kansen in het leven verdient. Niet alleen mag de overheid geen irrelevant onderscheid maken tussen mensen, wij zijn ook verplicht om onze medemensen een eerlijke kans te geven in het leven. Het is niet eerlijk als sommige mensen door toeval een achterstand in het leven hebben, bijvoorbeeld als zij in een arme familie worden geboren, of een ander kenmerk hebben waar zij niets aan kunnen doen en dat niet zou moeten uitmaken, hun huidskleur bijvoorbeeld, of hun geslacht.
Het ontstaan van ongelijkheid
Daarmee komen wij op het ingewikkelde vraagstuk van de herverdeling. Als je mensen hun gang laat gaan, zoals in premoderne agrarische gemeenschappen bijvoorbeeld, ontstaan er vanzelf verschillen. Verschillen in welvaart in eerste instantie. De een heeft meer aanleg, de ander werkt harder, weer een ander heeft gewoon enorme mazzel. En wie geen mazzel heeft, weinig aanleg en bovendien andere prioriteiten heeft dan welvaart te vergaren, zal niet rijk worden. Dit effect wordt nog eens versterkt naarmate de generaties zich opstapelen. Een kind van een arme sloeber krijgt minder opleiding, zijn ouders kunnen hem niet bijbrengen hoe je van niets iets maakt, de kans dat zijn sociaal netwerk ook tot de onderklasse behoort is groter en hij is misschien genetisch ook nog in het nadeel. Zo vermenigvuldigen de verschillen zich naarmate de generaties elkaar opvolgen. Er ontstaan verschillen in opleiding, in levensstijl, in kansen op de arbeidsmarkt, en noem maar op. Er kan een klassensamenleving ontstaan, waar een minderheid de controle heeft over bijna alles, en de mensen zonder bezit een marginaal bestaan leiden. Zo ontstaan ongelijke kansen.
Collectivisme
Het ontstaan van die verschillen kun je deels voorkomen door alles collectief eigendom te maken. De grond in eerste instantie, en bedrijven, en de opbrengst onder iedereen te verdelen. Maar dat heeft enorme nadelen: de productiviteit wordt lager, en de mensen die aan het hoofd staan van die collectieven krijgen veel macht, die zij vaak gaan misbruiken. In plaats van welvaartsverschillen krijgt iedereen minder welvaart, minder vrijheid, machtsverschillen en je krijgt een enorm gekonkel. Je kunt er bovendien niet alle verschillen mee wegnemen. Mensen houden aangeboren verschillen in capaciteiten en persoonlijkheid en in wat zij in hun opvoeding van hun ouders meekrijgen. Tenzij je die opvoeding ook wilt collectiviseren.
In een collectief systeem worden mensen ontevreden over hun gebrek aan vrijheid en hun lage levensstandaard. Afgezien van een paar uithoeken, waaronder Cuba, is het collectivisme gesneuveld. Ook doordat grote bedrijven en kapitalistische landen, de Verenigde Staten voorop, alles hebben gedaan om het stelsel te saboteren. Want in collectivistische landen valt niets te verdienen.
Herverdeling van uitkomsten
Collectieve systemen leggen het af tegen het winstbejag van de vrije markt. Maar de vrije markt drijft op ongelijkheid. Democratisch socialisten zoeken een uitweg uit het probleem van de twee kwaden: zij willen economische en politieke vrijheid combineren met solidariteit voor de minderbedeelden. De markt kan dan zijn gang gaan, maar verschillen in uitkomsten moeten worden gecompenseerd. Rijken moeten een deel van hun welvaart afdragen aan de armen en moeten naar vermogen bijdragen aan collectieve voorzieningen.
Herverdeling op basis van gelijke kansen
Een andere benadering is dat je herverdeling van welvaart als sluitstuk beschouwt van een groter project: herverdeling van kansen. Mensen moeten gelijke kansen hebben op maatschappelijk succes, is de opvatting, ongeacht hoe of waar zij geboren zijn. Als je iedereen een eerlijke kans geeft op succes, blijft er competitie. Door competitie halen mensen het beste uit zichzelf. Maar die competitie moet dan wel op eerlijke voorwaarden.
Pluk tien willekeurige mensen van straat en organiseer een hardloopwedstrijd. Grote kans dat de atletisch gebouwde twintiger de wedstrijd gaat winnen. Wie net een heupoperatie achter de rug heeft, een BMI van veertig heeft, of hoogbejaard is, maakt geen schijn van kans. Maar wat nou, als je die drie een flinke voorsprong geeft, en de fitte twintiger laat lopen met een rugzak van veertig kilo? Met de nodige tweaks kun je er alsnog een spannende wedstrijd van maken.
Maar herverdeling van kansen is ingewikkeld. Welke criteria pas je toe om er een eerlijke race van te maken? Moet je ook compenseren voor doorzettingsvermogen, bijvoorbeeld? Herverdeling vergt ook een enorm actieve wedstrijdleiding die voortdurend aan het tweaken is. Mensen gaan klagen dat zij niet fair behandeld worden: op de herverdelingscriteria valt altijd wel iets aan te merken. Moet die rugzak veertig of vijftig kilo wegen? En wat doe je met de mensen die bij de pakken neerzitten? En hoe houd je die fitte twintiger gemotiveerd?
Herverdeling op basis van gelijke uitkomsten
In de 18e eeuw hebben plantagehouders in Noord- en Latijns-Amerika miljoenen Afrikaanse slaven aangekocht. In de loop van de 19e eeuw werd die slavernij afgeschaft. Pas in de loop van de 20ste eeuw kregen hun nazaten dezelfde burgerrechten. Met name in de Verenigde Staten heeft die bevolkingsgroep nog steeds een enorm probleem: er zijn — gemiddeld gesproken — grote welvaartsverschillen met de rest van de bevolking die maar niet willen verdwijnen. Doordat het probleem maar niet wil verdwijnen, worden activisten en sommige sociale wetenschappers steeds radicaler in hun analyse. De wedstrijdleiding bestaat zelf uit atleten, en houdt er impliciete vooroordelen op na, zeggen zij, en het ergste is nog dat de wedstrijdleiding dat zelf niet inziet. Zo lang achterstandsgroepen niet evenredig vaak de wedstrijd winnen, deugt het spel niet.
Deze aanklacht ging als een olievlek de wereld over. Niet alleen Afro-Amerikanen winnen te weinig wedstrijden, dat geldt wereldwijd voor allerlei bevolkingsgroepen. Voor migrantengemeenschappen in Europa bijvoorbeeld, maar ook voor vrouwen, seksuele minderheden en noem maar op. Sterker: als je kijkt naar mensen met een combinatie van achterstanden, naar donkere vrouwen bijvoorbeeld, is de uitkomst nog schokkender. Die winnen zelden de wedstrijd.
De herverdeling van kansen is kortom een mijnenveld. Ten aanzien van herverdeling kun je je bovendien fundamenteel afvragen wat wij elkaar verschuldigd zijn. Moet je alleen de uitkomsten compenseren, of zijn wij elkaar ook gelijke kansen verschuldigd, of — nog sterker — moeten wij een systeem bouwen dat leidt tot gelijke uitkomsten?
Ik heb mijn bedenkingen. Vrije concurrentie is het meest efficiënte systeem: het beloont de dynamiek van initiatieven die tegen een goede prijs iets aanbieden waar mensen de meeste waarde aan hechten. Alternatieven leggen het altijd af. Beïnvloeding van kansen of uitkomsten is een ongelooflijk ingewikkelde operatie die diep ingrijpt in de autonomie van mensen. Het verlegt de verantwoordelijkheid voor een goed leven naar externe omstandigheden. De individu kan altijd slachtofferschap claimen als het niet lukt.
Wij zijn elkaar een zekere mate van welvaartsverdeling verschuldigd, en wij zijn geboren met compassie. Maar iedereen worstelt met zijn eigen omstandigheden. Elk huisje heeft zijn kruisje. Het is nogal wat om de verantwoordelijkheid daarvoor te verleggen naar de samenleving. Dat kan de samenleving helemaal niet aan, en het moedigt fatalisme en klagerij aan.
Genoeg herverdeling
Dat brengt mij op een filosofische stroming waar ik affiniteit mee heb: het sufficiëntarisme. Sufficiënt betekent genoeg. Genoegisme dus. Iedereen is vrij om zijn leven te leiden zoals hij dat wil en kan. Ingrijpen is pas geboden als mensen vastlopen. Wij hebben de morele plicht om mensen te helpen die het water aan de lippen staat. En dat beperkt zich niet tot geld of eten. Wij moeten elkaar de omstandigheden garanderen waaronder een mens minimaal menswaardig kan functioneren, zowel materieel als immaterieel. De rest is eigen verantwoordelijkheid. In een apart artikel ga ik dat binnenkort behandelen.
Maar wat heeft dit met tolerantie te maken?
Net als vrijheid heeft het ideaal van gelijkheid veel met tolerantie te maken. Denk in de eerste plaats aan het beginsel van gelijke vrijheid. Als de ene godsdienst de vrijheid heeft om zijn god te dienen, heeft de andere dat ook. Als het ene bedrijf naaimachines mag maken, mag het andere dat ook. Als de ene politieke beweging zijn doelen mag nastreven, mag de andere dat ook. Ook al zijn het heel verschillende godsdiensten, politieke bewegingen of ondernemingen, toch moeten zij gelijk behandeld worden.
Maar dit betreft nog dingen die je doet. Voor dingen die je niet zozeer doet, maar die je bent, geldt het ideaal van gelijkheid nog sterker. Er zijn verschillen tussen mannen en vrouwen, tussen Creolen en Marrons, tussen adolescenten en bejaarden, tussen homo’s en hetero’s, tussen domme en slimme mensen, tussen introverten en extraverten, tussen bedelaars en miljardairs, tussen Maori’s en Importnieuwzeelanders, enzovoort. Allemaal verschillen waar je niet bijster veel aan kan doen.
Voor wat betreft tolerantie zijn die verschillen alleen van belang als er sprake is van een negatief oordeel. Dat betekent niet dat iedereen van de ene groep een hekel aan de andere groep hoeft te hebben. Vast niet alle Hutu’s hebben een hekel aan alle Tutsi’s. En andersom ook niet. Maar toch zijn er in 1994 in Rwanda honderdduizenden Tutsi’s over de kling gejaagd door een door Hutu’s gedomineerde beweging. Dat duidt niet op breed gedeelde onverschilligheid of vriendschappelijkheid. Anderzijds: er zijn ook verschillen tussen mensen waar niemand zich druk om maakt. Of je loshangende of vastgegroeide oorlellen hebt: niemand maakt het iets uit: een negatief oordeel ontbreekt. Sterker nog: ik moest net even in de spiegel kijken om het te weten. (Ze zijn vast.) Oorleltolerantie bestaat niet.
Hoe dan ook: als je streeft naar gelijke behandeling van groepen met aangeboren of onveranderlijke kenmerken, dan zorg je ervoor dat ze op zijn minst niet benadeeld worden. Ook al zijn er mensen, racisten bijvoorbeeld, die dat graag anders zouden zien. Dat is een vorm van tolerantie.
Wat gaan we doen in deze reeks?
In de rest van dit artikel behandel ik een aantal onderwerpen waar wij betrekkelijk kort bij kunnen stilstaan:
Gelijke behandeling en discriminatie
Zijn wij van nature egalitariërs?
Wat is eerlijk?
Zijn wij gelijkwaardig?
In de volgende artikelen in deze reeks bespreek ik daarna de onderwerpen die een uitgebreide bespreking behoeven:
Identiteit en gelijkheid
Herverdeling
Sufficiëntarisme
In het laatste artikel maken we de balans op.
Gelijke monniken gelijke kappen
Laten wij beginnen met gelijke behandeling. Identieke gevallen moeten gelijk behandeld worden. Aristoteles zei het al, in zijn Ethika Nikomachea (4e eeuw v. Chr.). Ik ben nog niemand tegengekomen die het daarmee oneens is. Behalve in loterijen misschien.
Daarnaast vinden wij dat wij consistent moeten handelen: gelijke gevallen moet je gelijk behandelen. Dat geldt eens te meer voor het openbaar bestuur, waar regels zich bijna per definitie niet uitspreken over individuen, maar over groepen die iets gemeen hebben: ingezetenen bijvoorbeeld, of fietsers, of minderjarige asielzoekers. En ook in de democratie zijn wij formeel gelijk: ieders stem telt bij verkiezingen even zwaar.
Ons idee van gelijkwaardigheid is niet aangeboren, maar heeft wel heel diepe wortels. Democratische gelijkheid werd al toegepast in het klassieke Athene. Elke vrije burger had in theorie even veel te zeggen. Het was een stelsel van one man one vote: iedere burger werd in theorie geacht even veel in te brengen te hebben. Overreding zou moeten geschieden door de kracht van de argumenten.
Voor de elite, die voordien de lakens uitdeelde, was dit niet makkelijk te accepteren, maar bij het snuggere deel van die elite drong het door: het draagvlak onder besluiten zou flink toenemen als het volk in elk geval de gelegenheid had om erover mee te praten. Een elite heeft belang bij stabiliteit. Dat democratie een moeizaam proces is en dat democratie de kwaliteit van de besluitvorming niet per se ten goede kwam, moest maar op de koop toe worden genomen.
Volgens het boek Inventing the individual (2014) van de historicus Larry Siedentop ligt de oorsprong van het westerse individualisme rond 1140 onder paus Gregorius IX. In plaats van zich de plaatsvervanger van Petrus te noemen, zoals zijn voorgangers deden, ging hij zichzelf aanduiden en gedragen als de plaatsvervanger van Christus. De kerk had aan de macht geroken en die geur beviel wel. De hiërarchische kerkelijke organisatie bleek stabieler te zijn dan de vorstendommen, bleek in staat om ook als wereldlijk heerser zich te doen gelden en had bovendien een direct lijntje met de schepper zelf. Wereldlijk bestuur van een eigen grondgebied leverde bovendien een boel geld op. Maar bestuur door een proto-bureaucratisch en hiërarchisch lichaam als de kerk vergde ook een systematische benadering van het recht: willekeur in een hiërarchische organisatie leverde intern te veel gedoe op. Er waren regels nodig.
De monnik Gratianus ging aan de slag en kwam omstreeks 1140 met een lijvig kerkelijk wetboek, het Decretum Gratiani. Veel elementen uit zijn wetboek kwamen voort uit het Romeinse recht. Pauselijke soevereiniteit werd gebonden door het beginsel van gelijkberechtiging, kenmerk bij uitstek van systematisch bestuur. De pauselijke zorgtaak voor de zielen werd verbonden met het bestuur van individuen, wier morele status als kinderen van God hun een gelijke claim opleverde op zorg en respect.
Zodoende ontwikkelde het canonieke recht zich rond een nieuwe theorie van rechtvaardigheid, een theorie gebaseerd op morele gelijkwaardigheid. Om die te vinden, hoeven wij alleen maar te kijken naar de eerste woorden van Gratianus’ beroemde Decretum: “Natuurrecht is wat is bepaald in het Recht en het Evangelie waarmee iedereen geacht wordt aan een ander te doen wat hij aan zichzelf gedaan wil hebben en verboden te doen aan een ander is wat hij niet wil dat hem wordt aangedaan.” Hier wordt de Bijbelse ‘gouden regel’ verbonden aan de klassieke theorie van het natuurrecht, zodat gelijkwaardigheid en wederkerigheid de wortels van rechtvaardigheid vormen. Misschien zonder de vernieuwing van deze stap te beseffen, versmolt Gratianus christelijke morele intuïties met een concept afkomstig uit Griekse filosofie en Romeins recht. Betrekkingen van gelijkwaardigheid en wederkerigheid worden nu gezien als bronnen van zowel positief recht als gewoonterecht. Zij verschaffen de ultieme maatstaf om alles inhoudelijk te beoordelen. Door natuurrecht te verknopen met Bijbelse openbaring en christelijke moraal gaf Gratianus het een egalitair kader — en een subversief potentieel — volkomen vreemd aan het klassieke begrip van natuurrecht als ‘alles heeft zijn plaats’.
— Larry Siedentop, Inventing the individual (2014)
De staat wordt geacht geen persoonlijke voorkeuren te hebben. Omdat de staat als het goed is mensen minder goed kent, en omdat de individuele ambtenaar zijn persoonlijke afwegingen achterwege hoort te laten. Gelijke behandeling is een kenmerk van systematisch bestuur: het gelijkheidsbeginsel staat tegenover inconsistentie in het bestuur, ofwel: willekeur. Willekeur werkt jaloezie in de hand en daar komen conflicten uit voort. Bovendien is willekeur niet goed verenigbaar met een hiërarchische bestuursvorm. Als er maar één almachtige potentaat aan het bewind staat, zou die misschien nog wel naar bevind van zaken kunnen handelen, maar voor een krachtig openbaar bestuur heb je een heel bestuursapparaat nodig dat algemene instructies van de baas toepast. Een ambtenaar kan niet voor elk besluit de bovenbaas raadplegen.
Het ideaal van gelijkheid wil bepaalde verschillen niet accepteren. Dat sommige verschillen niet geaccepteerd worden, daar is iedereen het wel over eens. Een partijdige voetbalscheidsrechter wordt door niemand geaccepteerd. Het is juist zijn vak om geen voorkeur te laten zien voor het ene team ten opzichte van het andere. Ouders die hun ene kind verwennen en het andere kind niet, vinden wij slechte ouders.
Wie in de privésfeer identieke gevallen ongelijk behandelt, is niet consistent. Of dat altijd erg is, is een open vraag. Soms heb ik mijn dag niet, en heb ik geen zin in een praatje. De andere dag ben ik in een gezellige bui, en ga ik juist op zoek naar een praatje. Is dat moreel laakbare inconsistentie? Dat zijn grote woorden. Zeker, ik ben grillig, maar wie is dat niet? Ik ben bovendien niet alleen grillig, maar ik heb ook zo mijn persoonlijke voorkeuren. Met mensen met bepaalde persoonlijkheidskenmerken kan ik beter opschieten dan met andere. En dan hebben wij het nog niet eens over fysieke aantrekkingskracht. Statistisch hebben lange, aantrekkelijke mensen een grotere kans bij sollicitaties. Dat is vaak geen bewuste keuze, maar recruiters zijn ook maar mensen.
Als je mensen goed kent, ga je ze verschillend behandelen. Je hebt persoonlijke voorkeuren, iedereen heeft een gebruiksaanwijzing, en sommige mensen verdienen een gunstigere behandeling dan anderen. Bij het ene familielid ga je vaker op bezoek dan bij het andere, omdat je die gezelliger vindt of omdat zij dichterbij wonen of omdat ze lekkerder koken. Idem bij vriendschap en relaties: je kunt iemand niet dwingen om met je bevriend te zijn of verliefd op je te worden. In die zin discrimineren wij allemaal. In bepaalde voorkeuren maakt iedereen wel onderscheid.
Per definitie is de regel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld daarom een simplificatie. Gevallen zijn bijna nooit gelijk. Daarin schuilt een van de grote complicaties van het gelijkheidsbeginsel: het hanteert een modellering die op zijn best gedeeltelijk recht doet aan de complexiteit van de werkelijkheid. En het gaat er ten onrechte van uit dat mensen consistente wezens zijn en het veronachtzaamt onze persoonlijke voorkeuren.
Zijn wij van nature egalitariërs?
Worden wij als egalitariër geboren? Mensen zijn van nature uitgerust met morele modules voor verdeling en compassie, heb ik eerder uiteengezet. Om te zien hoe dat in de praktijk uitpakt, moeten wij allereerst te rade gaan bij antropologen die premoderne samenlevingen onderzoeken. Doen wij van nature aan herverdeling? Dat is de vraag.
Jager-verzamelaars
Onze erfelijke moraliteit heeft veel weg van die van jager-verzamelaars. Die lopen her en der nog rond op Aarde, en zeker vanaf de 20e eeuw is er ook actief wetenschappelijk onderzoek naar ze gedaan. Bovendien kunnen ook archeologische vondsten ons informeren hoe die samenlevingen in elkaar staken.
Kenmerkend aan jager-verzamelaars is dat zij rondtrekken, geen vaste woon- en verblijfsplaats hebben. Het zijn doorgaans groepen van een paar dozijn mensen groot. Meestal zijn zij familie van elkaar. Wil je rijk worden, dan moet je geen jager-verzamelaar worden. Wel als je wilt afvallen. Het is geen vetpot.
Pure jager-verzamelaars zijn een uitzondering; vaak hebben zij een min of meer vast territorium, beschikt de groep over een aantal hutjes, verspreid over het territorium, hebben zij een kudde vee rondlopen, of leggen zij een ‘voedselbos’ aan. Het onderscheid met landbouw is vaak niet scherp.
Als je rondtrekt, kun je niet veel meenemen. Persoonlijk bezit hebben ze dus niet veel. Misschien een wapen voor de jacht, of wat kookgerei, maar dat zijn vaak spulletjes die makkelijk opnieuw te maken zijn; aan dat soort bezit valt niet echt status te ontlenen. Het is bij de meeste jager-verzamelaars gebruik om de opbrengst, het voedsel met name, te delen met de groep. Want ze hebben elkaar ook vaak nodig: de een kan goed klimmen, de ander goed koken. En jagen op groot wild doe je sowieso niet in je eentje. Wat wel gebeurt, is dat individuele groepsleden kleine vangsten, een honingraat of zo, voor zichzelf houden. Er zijn dus nauwelijks verschillen tussen arm en rijk doordat er zo nauw wordt samengewerkt en doordat rijkdommen meestal niet in je binnenzak passen. Het enige wat je kan meenemen is je eigen lichaam. Voor zover er welvaarts- en statusverschillen zijn, heb je dat te danken aan bijzondere kwaliteiten, en is dat meetbaar aan lichaamsgewicht en overlevingskansen van de nakomelingen.
Doen jager-verzamelaars dus aan herverdeling? Eigenlijk niet, want bijna alles gaat collectief. Er valt niets te herverdelen, want bijna alles wordt al gedeeld.
Agrarische gemeenschappen
Tussen de jager-verzamelaars en ons in zitten de premoderne agrarische gemeenschappen. Daar heb je er overal ter wereld nog heel veel van. In hoeverre zij herverdelen, is goed te onderzoeken. In het algemeen zijn premoderne agrariërs iets meer weldoorvoed dan jager-verzamelaars, en zij kunnen hun bezittingen opslaan, want ze hebben een huis. Bovendien is land vaak privébezit. Welvaartsverschillen kunnen dus makkelijk ontstaan, zeker ook door overerving. Wij hebben het nog altijd over betrekkelijk kleine plattelandsgemeenschappen, hooguit een paar honderd man, vaak met onderlinge familiebanden.
Collectivisme in zulke gemeenschappen is uitzonderlijk: eigenlijk vooral als de natuurlijke omstandigheden dat vereisen. Elk (uitgebreid) gezin heeft doorgaans een eigen onderkomen en een eigen lapje grond. Daarnaast zijn er soms ook collectieve voorzieningen, heiligdommen bijvoorbeeld, of een gezamenlijke weide. Welvaart wordt nagelaten aan de kinderen, waardoor welvaartsverschillen binnen de gemeenschap kunnen oplopen.
Binnen de dorpsgemeenschap wordt in het algemeen niet gehandeld, maar gegeven, of geruild. Handel heeft een slechte reputatie, dat doe je alleen met buitenstaanders. Een gift schept natuurlijk wel verplichtingen: een zekere wederkerigheid wordt wel verwacht. Niet meteen, maar als je een gift krijgt, hoor je dat wel te onthouden voor een volgende keer.
Zit je in de shit, door een misoogst bijvoorbeeld, dan kun je een beroep doen op je dorpsgenoten – je familieleden in de eerste plaats, en de mensen die je een gunst verschuldigd zijn. Maar van een ingrijpende herverdeling is doorgaans geen sprake. Iedereen wordt geacht zijn eigen broek op te houden. Je wordt geholpen als je geen eten meer hebt, maar verder gaat de hulp niet, behalve binnen de familie. Egalitarisme is niet ingebakken; compassie wel. Behalve voor de outcasts: heb je je in je gemeenschap ernstig misdragen, dan hoef je op compassie niet te rekenen als je honger hebt. Je kunt creperen.
Ben je rijk in zo’n gemeenschap, dan ben je in zekere zin de sjaak. Jan en Alleman klopt voortdurend bij je aan voor hulp zus en steun zo. Je hoeft niet overal ja op te zeggen, maar je bent moreel wel gehouden om dorpelingen in nood te helpen. Doe je dat niet, dan krijg je een slechte reputatie, wordt er over je geroddeld, en als je niet uitkijkt, lig je er uit in je gemeenschap. Andersom, als je wel je dorpelingen uit de brand helpt, geeft je dat nog eens extra status, en heeft de begunstigde zich aan je verplicht. Je kunt die nu naar believen inschakelen.
Sociale en economische motieven voor egalitarisme
Waarom zijn wij allemaal tot op zeker hoogte egalitariërs? Dat heeft veel verschillende oorzaken. De neiging om tot op zekere hoogte compassie te vertonen met mensen die het water aan de lippen staat, is bij ons ingebakken, zagen wij net al. Maar er is meer:
Wie een aalmoes uitdeelt, mag dankbaarheid terug verwachten, en kan een beroep doen op wederdiensten.
Geringe welvaartsverschillen in een gemeenschap gaan vaak samen met een grotere gemeenschapszin: mensen vertrouwen elkaar meer. In hechtere groepen speelt solidariteit en wederkerigheid een grotere rol. Je geeft aan iemand die het nodig heeft. Dat schept vertrouwen bij de ontvanger. En je kunt een beroep op hem doen als je zelf een keer aan de grond zit. De ontvanger voelt zich aan je verplicht.
Herverdeling binnen een samenleving is een indicatie van sociaal kapitaal. Landen met een hoger sociaal kapitaal hebben gemiddeld meer sociaaleconomische gelijkheid. De rijken bekommeren zich om de armen. Dat is minder het geval in landen waar mensen meer langs elkaar leven, langs sociaaleconomische scheidslijnen.
De elites kregen gaandeweg door dat de onderklasse ook consumeert. Het geld dat de rijken afdragen aan de armen, wordt door die armen weer besteed aan producten van de rijken. Wat je met de ene hand uitdeelt, krijg je met de andere hand weer terug.
En er speelt nog meer: speltheorie, het afkopen van onrust en criminaliteit, en het afdwingen van solidariteit onder de rijke free riders. Ik ga dat nu toelichten.
Speltheorie
Het is rationeel gedrag om samen te werken binnen gemeenschappen: dat levert niet alleen collectief voordeel op, maar bij duurzame samenwerking ook individueel voordeel. Eigendom wordt in het algemeen binnen gemeenschappen gerespecteerd. Ruzie over eigendom en verdeling kunnen gemeenschappen zich niet goed permitteren.
Dat zie je terug in speltheoretische uitkomsten, met name in het Nash verdelingsspel, waar ik eerder over schreef. Als er geen consensus is over de verdeling, ontstaan er conflicten binnen de gemeenschap. Als je mensen verschillend behandelt, loop je een grotere kans op conflicten wegens afgunst. Dan legt die gemeenschap het cultureel af tegen rivaliserende gemeenschappen die hun zaakjes beter op orde hebben.
Maar dat moet je niet verwarren met een beginsel van gelijke verdeling. Speltheoretisch is elke verdeling goed, zo lang daar maar een duurzame consensus over is.
Met herverdeling koop je onrust en criminaliteit af
Zijn er grote groepen mensen in je gemeenschap die een marginaal bestaan leiden, dan is dat riskant voor degenen die het meest te verliezen hebben, de rijke elite. Er loert het risico op criminaliteit en opstand. Wie arm is, heeft minder te verliezen. Dat kan leiden tot boosheid en normverlies. Mensen met een uitzichtloos bestaan kunnen in opstand komen of op boevenpad gaan.
Als de ongelijkheid te groot is, neemt vaak de criminaliteit van de onderklasse toe en komt de middenklasse in opstand. Zo ontstaan revoluties. De bovenlaag doet er om die reden verstandig aan om de verschillen niet te ver te laten oplopen. Cynisch gezegd is gematigde herverdeling ook een instrument in de handen van de elite om hun eigen veiligheid zeker te stellen.
Door technologie, arbeidsdeling en verstedelijking namen de welvaartsverschillen vanaf de industriële revolutie flink toe. Er ontstond een stedelijk proletariaat. Van de productiemiddelen waren grond, kapitaal en technologie schaars, maar het aanbod aan ongeschoolde arbeid was overvloedig aanwezig. Bezield door Marx en anderen begon het proletariaat zich te roeren. Revolutie hing in de lucht. De elite kreeg door dat er grenzen waren aan uitbuiting.
De sociale wetgeving van de Duitse rijkskanselier Otto von Bismarck was exemplarisch. Vooral om het opkomende socialisme wind uit de zeilen te nemen werden verschillende wetten aangenomen ter bescherming van de onderklasse. Er werd in de jaren ’80 van de 19de eeuw een collectieve zorgverzekering ingevoerd, een arbowet en een pensioenvoorziening. Bismarcks pragmatisme was evident:
Wie een pensioen krijgt voor de oude dag is veel makkelijker te hanteren dan degene die dat vooruitzicht niet heeft.
— Otto von Bismarck
Gedwongen herverdeling tegen de free riders
Stel je een dorp voor met een hoop armoede en twee rijke families. De ene familie geeft royaal aan de stumpers, de andere doet dat nooit. De vrekkige familie profiteert nu ook van de vrijgevigheid van de ander: er is geen onrust, geen criminaliteit, er is meer onderling vertrouwen. De vrijgevige familie ergert zich dood: waarom steekt die andere familie geen poot uit?
Wie vrijgevig is, heeft er belang bij dat anderen ook bijdragen, desnoods onder dwang. Aanvankelijk speelde de kerk daar een rol in, later eiste de staat een rol op. Niet alleen de onderklasse had er belang bij dat herverdeling van bovenaf werd opgelegd. Ook de elite had een belang bij opgelegde solidariteit: alle rijken moesten dan verplicht een steentje bijdragen; free-rider gedrag werd ermee bestreden. De staat als grote herverdeler kwam daardoor nadrukkelijker in beeld vanaf het midden van de 19e eeuw.
Wat is eerlijk delen?
Wat is eerlijk? Eerlijk delen is een retorische kreet van de sociale beweging. Eerlijk delen zeg je tegen je kinderen die ruzie maken over nieuw speelgoed of een zak snoep. Maar wat betekent dat eigenlijk? Iedereen even veel? Je krijgt wat je verdient? Wie het eerst komt, het eerst maalt? Karl Marx wist het wel:
Van ieder naar zijn vermogen, naar ieder naar zijn behoeften.
— Karl Marx, Kritik des Gothaer Programms (1875)
Niet iedereen even veel dus, maar naar behoefte. Dat is een leuk idee, maar waar heb jij zoal behoefte aan? Elk jaar minimaal zes weken vakantie in een zonnig land? Een comfortabele bureaustoel voor een optimale werkhouding? Zuivere, onvervuilde berg- of zeelucht? Elke dag voldoende calorieën, ongeacht de samenstelling en de bereiding? Met poeders kom je dan een heel eind, tegenwoordig. Of een gezond, smakelijk en afwisselend dieet van biologische oorsprong? Behoefte om te kunnen overleven, of behoefte aan een optimaal, gezond leven? Het is bovendien lastig om als buitenstaander jouw behoefte vast te stellen. Jij zou beslist gaan sputteren als ik dat voor je deed. Je neemt mensen hun autonomie af.
En dan nog: wat doe je als er niet genoeg is om aan ieders behoefte te voldoen? Want dat is meestal het geval. Het probleem van verdeling laat zich vooral voelen als er schaarste is, merkt de Israëlische filosoof Joseph Raz op. Stel dat je met die groep vrienden in de bergen aan het wandelen bent en er is maar één fles water. Hoe verdeel je het water als de een het water heeft gekocht, de ander het gedragen heeft, een ander heeft iemand met een verstuikte voet de berg op geholpen, weer een ander is zwanger, er is ook nog iemand die de fles pakt en heel hard roept dat hij enorme dorst heeft, en de laatste in de groep zegt niets omdat hij de uitdroging nabij is zonder dat iemand er erg in heeft.
Eerlijk delen is een mooi beginsel als je met een groepje vrienden een weekje in de bergen bivakkeert. Het zou niet geaccepteerd worden als je bij het kampvuur in je eentje alle biertjes opdrinkt, ook al had je ze zelf gekocht. En je maakt geen vrienden als je iedereen een zware rugzak laat meetorsen behalve jijzelf. Maar in een complexe samenleving wordt het beginsel lastig toepasbaar. Eerlijk delen klinkt retorisch aantrekkelijk, concludeerde Raz, maar blijkt in de praktijk best lastig uit te werken.
Over herverdeling valt nog een hoop te zeggen. In een ander artikel in deze reeks gaan we daar uitgebreid op in.
Zijn wij gelijkwaardig?
De laatste vraag gaat over gelijke waarde. Het gelijkheidsideaal gaat ervan uit dat elke mens gelijkelijk recht heeft op respect. Niemand doet onder voor de ander.
Bij de legosteentjes zagen wij al dat niemand gelijk is aan een ander. Als dan niemand gelijk is aan een ander, wij per definitie onderscheid maken tussen mensen en gevallen sowieso zelden gelijk zijn, zijn wij dan tenminste niet gelijkwaardig?
Egalitarisme vinden we ook in de christelijke traditie. Ons gelijkheidsdenken stamt vermoedelijk voor een deel uit het christendom. De christelijke traditie gaat ervan uit dat voor God alle mensen gelijk zijn, althans van gelijke waarde. We staan allemaal in een gelijke afstand tot God. Wij hebben er een diep ingebakken gevoel aan overgehouden dat ongelijke behandeling oneerlijk is.
Dat is een onderliggend motief om te herverdelen. We hebben allemaal een eigen lot, maar niemand doet voor elkaar onder.
Maar zijn we dat wel, gelijkwaardig? En wat versta je daar dan onder? Dat komt straks. Eerst even een uitstapje naar onze morele plicht.
Onze morele plicht
Wat zijn wij elkaar verplicht? Over die vraag schreef ik eerder, en ik gaf toe dat ik geen pasklaar antwoord heb. Toch denk ik dat er wel twee plichten zijn die wij minimaal hebben. Plichten die wij tegenover iedereen hebben, dus ook tegenover een onbekende ploeteraar aan de andere kant van de wereld.
De eerste is ingegeven door onze ingebakken compassie. Als er mensen in nood zijn, moeten wij helpen. Welk soort nood, en hoever onze plicht dan gaat, daar valt over te discussiëren. Maar vast staat dat als er iemand aan het verdrinken is, en jij bent de enige die kan helpen: dan heb je die morele plicht.
De tweede is geformuleerd door Kant en is een negatieve plicht. Wij mogen mensen nooit uitsluitend als middel gebruiken.
Je kunt je natuurlijk onttrekken aan die twee plichten. Stug doorlopen als je een kind ziet verdrinken. Bekenden en onbekenden cynisch gebruiken, louter als instrument voor je eigen gerief, zoals je een vaatdoekje of een tandenborstel weggooit nadat het zijn diensten heeft bewezen. Maar daarmee plaats je jezelf buiten de morele gemeenschap; dan leef je als een strontvlieg en verdien je ook zo behandeld te worden. Nou ja, misschien niet als strontvlieg, want ook mensen die zich als een beest gedragen verdienen compassie, maar je begrijpt waar ik heen wil.
Gelijke waarde
Als wij die twee minimale morele plichten nou als gegeven beschouwen, welke conclusie kun je daar dan aan verbinden? Wat maakt mensen zo bijzonder dat wij ze moreel iets verplicht zijn? Dan komt Kant weer om de hoek kijken.
Mensen hebben waarde. Die morele waarde hoeven wij verder niet te definiëren, anders dan Kant probeerde. De waarde bestaat eruit dat zij net als wij voorwerp van compassie zijn, en meer dan een gebruiksvoorwerp.
Vervolgens kun je je afvragen of wij in dat opzicht van gelijke waarde zijn. Mag je de een laten verdrinken en de ander niet? Mag je de een verkrachten of als slaaf houden en de ander niet? Nee, daarin mag je geen onderscheid maken. De een is ons meer lief dan de ander, natuurlijk. Omdat wij van ze houden, ze ons nabij staan, of omdat hun gedrag ons bevalt. Maar er is een minimale plicht die wij tegenover iedereen hebben, of zij nou ons respect verdienen of niet. Dat is de gelijke waarde die iedereen als mens heeft.
Zijn mensen dus gelijkwaardig? Het hangt er maar van af hoe je het bekijkt. Sommige mensen vind je sympathiek, andere staan je juist tegen. Veel mensen hebben helden: personen die je inspirerend vindt, of waar je tegen opkijkt. Het tegendeel komt ook voor: personen waar je diep op neerkijkt. Je vindt kindermisbruikers waarschijnlijk verachtelijk, of je vindt ze zielig, maar weinigen zullen evenveel achting of respect hebben voor een kindermoordenaar als voor ieder ander. In die zin zijn mensen niet gelijkwaardig. Maar ze zijn wel gelijkwaardig in de zin dat iedereen een minimale morele waarde vertegenwoordigt.
Waardigheid volgens Marx
De volgelingen van Karl Marx hebben nogal wat op hun geweten. Een welwillende bespreking van zijn ideeën valt mij daardoor zwaar.
Kants waarde bleef bij Marx hangen. De uitbuiting en vervreemding van de arbeider door het kapitalistische systeem maken de menselijke waardigheid kapot. De term waardigheid had hij van Kant, en hij vulde het deugdethisch in: waardigheid stond min of meer gelijk aan Aristoteles’ ideaal van het goede leven. Ethisch-filosofisch ging Marx niet veel dieper. Iedereen zou een bloeiend leven moeten kunnen leiden.
Ik zie bij Marx compassie voor het lot van het proletariaat, een lot dat inderdaad vaak schrijnend was. Maar veel dieper dan compassie en verontwaardiging ging Marx niet: als je dieper graaft zie je vooral intelligent verpakte retoriek. Het is een schrale basis voor een ideologie die de wereld in haar greep zou houden.
Marxisten over onze morele plicht
Maar Marx stond aan het begin van een enorme intellectuele beweging die het stokje oppakte, ook filosofisch. Een marxistische formulering van onze morele plicht is deze:
Wij moeten ieders autonome streven naar een bloeiend leven ondersteunen door (...) hun waardevolle menselijke capaciteiten niet te vernietigen of te blokkeren (... en) hun ontwikkeling en uitoefening te beschermen en mogelijk te maken.
— Pablo Gilabert, Kantian dignity and Marxian socialism, in: Kantian Review (2017)
Iets simpeler gezegd: iedereen heeft talenten en capaciteiten. Iedereen streeft ernaar om die te ontwikkelen tot een bloeiend leven. Onze plicht is om dat streven naar ontwikkeling niet in de weg te staan, maar juist te beschermen en mogelijk te maken. Omdat iedereen dezelfde waardigheid heeft.
Concreet: in Bangladesh werkt Sabrina zich in een fabriek van Primark de taffes voor een hongerloon, maar zij kan goed zingen en droomt van een carrière in de muziek. Helaas ontbreekt het haar aan de tijd, het geld en de contacten. Hoe ver gaat onze plicht tegenover Sabrina? Staan wij haar droom in de weg als wij een hoodie bij de Primark kopen? Moeten wij Bangladesh onder druk zetten om de arbeidsomstandigheden en de opleiding van meisjes te verbeteren? Stel dat Sabrina zich via Facebook persoonlijk tot jou wendt, en je weet dat haar verhaal geen bullshit is, ben je dan verplicht om haar persoonlijk te ondersteunen?
Een ander voorbeeld. Bij jou in de straat woont Noah, een jongeman van 22 jaar. Noah lijkt je een aardige knul, maar je kent hem verder nauwelijks. Hij is opgeleid als automonteur, maar hij is nu werkloos; hij is al voor de derde keer ontslagen omdat hij altijd zit te blowen en doorlopend stoned is. Wat ben jij Noah nu verschuldigd? Moet je hem aanspreken om hem van advies te dienen? Moet je je inzetten voor een verbod op het gebruik van marijuana?
Je kunt natuurlijk aan deze morele kwesties ontsnappen door de taak bij het collectief te leggen: laat de overheid het maar opknappen. Dan draag je via je belastingplicht bij aan de vervulling van je morele plicht. Maar dan herinner ik je nog even aan het verdrinkende kind. Stel je voor dat iemand langsloopt, zij ziet een kind verdrinken, maar zij loopt door. Zij heeft geen morele plicht om het kind te redden omdat de overheid aan alle kinderen gratis zwemles aanbiedt, zegt ze. Diezelfde mevrouw heeft thuis een Filippijnse au pair die zij uitbuit voor een hongerloon. De au pair heeft geen vrije tijd en mag het huis niet uit. Spreek je haar daarop aan, dan antwoordt zij dat zij aan alle wetgeving voldoet, dus waar bemoei je je mee?
Ben je het met me eens dat je morele plicht om mensen in nood te redden en mensen niet louter als instrumenten te behandelen van een andere orde is dan een morele verplichting om Sabrina en Noah te helpen?
Waarom zijn wij verplicht om ieders streven naar een bloeiend leven mogelijk te maken? Wij zijn toch geen toverfee? Kun je dat niet aan de mensen zelf overlaten, door hun autonomie zo weinig mogelijk in de weg te staan? Waarom is andermans bloeiende leven onze plicht, en niet gewoon een moreel ideaal, dat iedereen naar believen voor zichzelf kan toepassen? Het nadeel van een plicht is namelijk dat het snel gepaard gaat met dwang. Je krijgt met justitie te maken als je een drenkeling niet redt of mensen in slavernij houdt. Maar met dwang sta je ieders autonomie in de weg. Als jij – in plaats van Sabrina te helpen – verkiest om al je tijd, geld en aandacht te besteden aan een dure opleiding tot piloot, of voor mijn part aan je handtassencollectie, verzaak je dan je plicht? Krijg je dan ook de politie aan de deur?
Door ons te buigen over andermans al dan niet bloeiende leven gaan wij bovendien voor een ander invullen wat een bloeiend leven precies is. Stel je een samenleving voor waarin vrouwen in het huishouden soeverein zijn, maar buiten de deur hebben zij niets in te brengen. Zij moeten in alles gehoorzaam zijn aan hun echtgenoot. Het is niet mijn ideaal, en zeker ook niet dat van een marxist. Maar als die vrouw, die aanleg heeft voor de handel in auto’s en niet bijster getalenteerd is als huisvrouw, nu bij hoog en laag volhoudt dat zij heilig gelooft in die rolverdeling. Wie zijn wij dan om in haar leven in te grijpen? Wij zouden een morele plicht hebben om haar waardevolle capaciteiten als autoverkoper tot bloei te laten komen, en dat doe je niet vanachter de geraniums met vijf koters thuis.
Als je een morele plicht formuleert, bind je niet alleen jezelf aan die plicht, maar de hele wereld. Om alle mensen op aarde dezelfde plicht op te leggen moet je van goeden huize komen. Dan moet je zeker weten dat elk weldenkend mens op aarde tot dezelfde conclusie zal komen. Als je je daarvan niet hebt vergewist, dan leg je andersdenkenden jouw morele overtuiging op zonder een gedegen basis. Dan denk je als een tiran: iedereen moet het met je eens zijn; wie dat niet doet, is een slecht mens. Dat is wat ik marxisten verwijt.
Samengevat
Egalitarisme is een combinatie van verschillende overtuigingen:
De overtuiging dat we mensen gelijk moeten behandelen. De overheid moet dat doen, maar wij kunnen dat niet. En zelfs overheden hebben er moeite mee, omdat gelijke behandeling altijd berust op een simplificatie van de werkelijkheid.
Het geloof dat mensen gelijke waarde en waardigheid hebben. Ik heb betoogd dat onze gelijke waarde bestaat uit bepaalde dingen die we aan iedereen verschuldigd zijn, ongeacht wie ze zijn en wat ze hebben gedaan. Naar mijn mening zijn wij elkaar verschuldigd dat we anderen niet louter als middelen behandelen, en zijn we iedereen de minimumvereisten voor een menselijk leven verschuldigd. Maar marxisten vinden dat we iedere aardbewoner een bloeiend, waardig leven verschuldigd zijn.
De overtuiging dat we elkaar een eerlijke verdeling van goederen, en vooral van schaarse goederen, verschuldigd zijn. Als we niet alles willen collectiviseren, is enige herverdeling onvermijdelijk. Maar wat voor herverdeling? Herverdeling nadat de vrije concurrentie zijn beloop heeft gehad? Manipuleren van vrije mededinging op basis van gelijke kansen? Of streven naar gelijke uitkomsten? Herverdeling is een netelig onderwerp, dus daar zullen wij in de volgende afleveringen dieper op ingaan.
Meer lezen?
Karl Marx, Kritik des Gothaer Programms (1875)
A.J.P. Taylor, Bismarck, the man and the statesman (1955)
James C. Scott, The moral economy of the peasant: rebellion and subsistence in Southeast Asia (1977)
Joseph Raz, The morality of freedom (1986)
Jean-Philippe Platteau, Traditional systems of social security and hunger insurance: past achievements and modern challenges, in: Ehtisham Ahmad c.s. (red.), Social security in developing countries (1991)
Elizabeth Anderson, What is the point of equality? Ethics (1999)
Stefan Gosepath, Equality, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2001-2021)
John Kekes, The illusions of egalitarianism (2003)
Larry Siedentop, Inventing the individual (2014)
Lauren Langman, Dan Albanese, Political economy and the normative: Marx on human nature and the quest for dignity, Constructing Marxist Ethics (2015)
Pablo Gilabert, Kantian dignity and Marxian socialism, in: Kantian Review (2017)
Pablo Gilabert, Martin O’Neill, Socialism, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2019)
Eric Alden Smith, Brian F. Codding, Ecological variation and institutionalized inequality in hunter-gatherer societies, PNAS (2021)
Gideon Elford, Equality of opportunity, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2023)
Dit was het eerste artikel in een nieuwe reeks, over Gelijkheid en tolerantie. Hier vind je een overzicht van alle afleveringen in deze reeks. De volgende aflevering zal gaan over Identiteit en gelijkheid.