Met herverdeling moet je uitkijken
Armoede wil je bestrijden, maar met herverdeling moet je uitkijken. Met John Rawls, Corrado Gini en Expeditie Robinson op zoek naar de beste verdeling.
Eerder schreef ik dat welvaartsverschillen vanzelf ontstaan. De een heeft meer talent, ijver of geluk dan de ander, of een rijke pa. Bij welvaartsverschillen komt de roep om herverdeling vanzelf. De sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Je kunt die arme drommels toch niet in de kou laten staan. Iedereen heeft recht op een menswaardig bestaan. Dat soort slogans ga je dan horen. Of het proletariaat grijpt de macht. Want ze zijn met velen.
Een rare term trouwens, herverdeling. Alsof er een stuntelende Grote Verdeler is, wiens werk nog eens overgedaan moet worden. Maar goed, daar gaat het nu niet om. Ik wil nagaan of herverdeling goed is, en hoe je dat moet doen, herverdelen.
Wat is goed? Met andere woorden: welke criteria pas je toe als je wilt beoordelen wat goed is voor de samenleving. Ik hanteer nu maar even:
Harmonie: afwezigheid van conflict, aanwezigheid van vertrouwen.
Economische groei.
Daarnaast kun je de vraag van herverdeling ook ethisch benaderen. Bijvoorbeeld met de vraag die ik vaker stel: zijn wij elkaar herverdeling verschuldigd? Dat kun je ook rechtvaardigheid noemen. Daar komen wij straks aan toe. We beginnen met de harmonie.
Mensen in egalitaire landen vertrouwen elkaar meer
Bij grote verschillen tussen arm en rijk gaan mensen elkaar minder vertrouwen. Dat is veel onderzocht. Deelnemers werden vragen gesteld als: ‘er zijn maar een paar mensen die ik volledig vertrouw’, en: ‘als je niet oppast, gaan mensen misbruik van je maken.” Bij toenemende verschillen tussen arm en rijk bevestigen meer mensen dat soort stellingen. Als de welvaartsverschillen toenemen, neemt het sociale vertrouwen af. Er ontstaan sociale hiërarchieën die angst en groepsconflicten doen toenemen. Het sociale vertrouwen brokkelt af; mensen worden harder en angstiger, zij isoleren zichzelf, gaan achter hoge hekken wonen, praten minder met elkaar, en doen pas zaken met elkaar als zij elkaar door en door kennen, of alleen met tussenkomst van advocaten en dikke contracten.
Leiden welvaartsverschillen ook tot criminaliteit? Dat is nog maar de vraag. Dat armoede en criminaliteit vaak hand in hand gaan, staat niet ter discussie. Maar bij grotere welvaartsverschillen wordt die correlatie niet groter. Met andere woorden: is ongelijkheid wel het probleem? Het lijkt eerder te gaan om armoede dan om het verschil tussen arm en rijk. Sterker nog: zelfs het causale verband tussen armoede en criminaliteit wordt door sommigen ter discussie gesteld. Er zijn mogelijk factoren die zowel armoede als criminaliteit kunnen veroorzaken. Cultuur, omgevingsfactoren en intelligentie zijn voor de hand liggende kandidaten.
Welvaartsverschillen leiden ook niet per se tot groepsconflicten. Meestal hebben die andere oorzaken, bijvoorbeeld spanningen tussen etnische of religieuze groepen. Maar bij welvaartsverschillen tussen zulke groepen krijg je wel grotere kans op geweld, zoals bijvoorbeeld in Sri Lanka. In een artikel over groepsconflicten ga ik dieper in op het conflict tussen boeddhisten en hindoes in Sri Lanka, waar de Tamil hindoes structureel werden (worden?) achtergesteld.
Kortom: het wordt er niet leuker op bij grote welvaartsverschillen. De spanningen nemen toe en het vertrouwen neemt af. Maar crimineler of gewelddadiger wordt het niet per se. Daar zijn bijkomende problemen voor nodig, met name etnische of religieuze minderheden in een hardnekkige achterstandspositie.
Zorgt gelijkheid en herverdeling voor economische groei?
En dan: is economische gelijkheid goed voor de economische groei? Deze vraag is eindeloos onderzocht, maar de conclusies zijn niet eenduidig. Kort door de bocht kun je zeggen dat een zekere economische gelijkheid niet slecht is voor economische groei, maar met herverdeling moet je voorzichtig zijn. En als je herverdeelt, moet je je pijlen richten op armoedebestrijding. Wil je meer gelijkheid, dan is herverdeling niet de beste keuze. Ik ga dat uitleggen.
Misschien trap ik een open deur in, maar waarom is economische groei eigenlijk van belang? Omdat wij bij economische groei elkaar minder in de weg zitten. Stel, je vormt een gezin met een vast inkomen dat nooit toeneemt. Je dochter wil paardrijles. Je man wil zonnepanelen. Je auto staat op instorten. Dat zijn concurrerende wensen. Als het inkomen niet groeit, kun je het een niet realiseren zonder iets anders in te leveren. Dit jaar maar geen zomervakantie? Dat wordt ruzie. Bij een groeiend inkomen kun je nieuwe dingen realiseren zonder iets anders in te leveren: er zijn minder verliezers. Maatschappelijk gezien kun je dat met economische groei ook: er is minder conflict, als het goed is ook minder armoede, en meer ruimte om te investeren in lange-termijndoelen.
Ongelijkheid
Laten wij beginnen met de economische voordelen van ongelijkheid. Bij meer ongelijkheid willen de mensen harder werken, want dat levert meer op. Armen willen hard werken, want zij willen niet arm zijn. Mensen die niet arm zijn, willen ook hard werken, want zij willen rijk worden. Mensen met hoge inkomens willen ook hard werken, want hun inkomens en winsten worden nauwelijks belast.

Maar nu de economische nadelen van ongelijkheid.
Bij grote inkomensverschillen trekt de kleine financiële bovenlaag doorgaans aan de touwtjes. Er is meer corruptie, en de elite heeft er geen belang bij om de welvaart met anderen te delen. Er wordt daardoor minder geïnvesteerd in zaken waar iedereen iets aan heeft: betaalbare gezondheidszorg en toegankelijk onderwijs voor iedereen bijvoorbeeld. Het systeem van ongelijkheid houdt zichzelf daardoor in stand; het is voor talent lastig om aan de onderklasse te ontsnappen.
De rest van de nadelen van ongelijkheid hebben eigenlijk weinig van doen met ongelijkheid op zich. Het gaat vooral om de nadelen van armoede. Onderzoekers halen die vaak door elkaar.
Armoede
Arme mensen krijgen slecht onderwijs, slechte gezondheidszorg, hebben een lagere levensverwachting en grotere gezinnen. Bij slecht onderwijs benut je het talent niet dat veel aan de welvaart van je land had kunnen bijdragen. Wie arm is, heeft belang bij veel kinderen: dat is hun oudedagsvoorziening. Maar wie veel kinderen heeft, heeft nog minder geld om te investeren in hun opleiding. Dat is de armoedespiraal: armoede houdt zichzelf in stand. Armen komen ook minder in aanmerking voor krediet, waardoor ondernemerschap onvoldoende van de grond komt.
Herverdeling
Herverdeling kan remmend werken. Room je te veel winst af, dan gooit elke ondernemer het bijltje er bij neer. Als je een groot deel van je inkomen moet inleveren, waarom zou je dan nog risico’s nemen, hard werken, of investeren in een lange en dure opleiding? Hoe meer winst je van ondernemers belast, en hoe hoger de belasting voor hoge inkomens, des te minder wordt er geïnvesteerd en risico genomen. Dat is logisch.
Maar als een gematigd belastingregime wordt aangewend voor beter onderwijs, gezondheidszorg en inkomenssteun voor de armen, profiteert uiteindelijk iedereen daarvan.
Het onderwijsniveau stijgt. Brede toegankelijkheid tot hoger onderwijs heeft een duidelijk effect. De kinderen van armen krijgen de kans om zich aan de armoede van hun ouders te ontworstelen. En met laagdrempelige toegang tot hoger onderwijs benut je het economische potentieel van je bevolking. De bevolking wordt er bovendien economisch en politiek verstandiger van, gematigder, en minder vatbaar voor populisme.
Inkomenssteun en een goede gezondheidszorg voor de armen leiden bovendien tot kleinere gezinnen; de armoedespiraal wordt doorbroken.
Een redelijk belastingpercentage schaadt de economische groei van een land niet, mits het nuttig wordt ingezet. Zelfs ondernemerschap heeft er niet echt onder te lijden. Als een ondernemer een matig belastingtarief al niet kan dragen, dan was het ondernemerschap voor haar misschien sowieso niet zo’n goed idee.
Al met al blijkt herverdeling van rijk naar arm in landen met armoede en grote welvaartsverschillen netto een gunstig effect op te leveren.
De grenzen van herverdeling
Ik schreef dat een matig belastingtarief niet schadelijk hoeft te zijn. Maar daar zitten wel grenzen aan. Het gunstige effect van herverdeling lijkt te kantelen zodra de belasting te hoog wordt waardoor ondernemerschap en innovatie in de knel komen. Als vuistregel lijkt herverdeling met pakweg 13 Ginipunten* het maximum. Kom je boven het maximum, dan belemmer je de economische groei. Voor armere landen met grote ongelijkheid zijn die 13 Ginipunten misschien toereikend om de armoede te bestrijden, maar niet per se om de ongelijkheid naar een Europees niveau te tillen. Maar de vraag is of dat nodig is. Landen met een Gini-coëfficiënt van boven de 40 (zoals Chili en destijds Singapore) blijken nog prima in staat om grote economische vooruitgang te maken. Sterker nog: als er in een land weinig armoede voorkomt, maakt het voor de economische groei niet uit hoe hoog of hoe laag de ongelijkheid verder is.

Kun je ook armoede bestrijden zonder herverdeling?
Armoede wil je zo veel mogelijk reduceren, maar met herverdeling moet je dus uitkijken. Dat roept de vraag op of je armoede ook kunt bestrijden zonder herverdeling. Want dan pluk je de voordelen, zonder dat je last hebt van de nadelen van herverdeling. En inderdaad: dat kan! Herverdeling met belastingen en uitkeringen is natuurlijk het makkelijkst en het snelst te veranderen, maar daar moet je dus voorzichtig mee zijn. Maar er zijn nog andere mogelijkheden.
De bescherming van eigendomsrechten, een effectieve bureaucratie en een sterke rule of law laten gunstige effecten zien. En werkgelegenheid, natuurlijk, evenals een lage inflatie.
Daarnaast kun je denken aan liefdadigheid. Judaïsme, shia islam en protestantisme staan in dat opzicht goed bekend. Niet verrassend neemt de liefdadigheid toe als er minder wordt herverdeeld. Voordeel is dat de herverdeling dan vrijwillig is. Maar liefdadigheid creëert meestal een afhankelijkheidsrelatie, of die nu van de staat komt, van een religieuze organisatie, of van goedbedoelende welvarende burgers.
Verder is een (hoger) minimumloon een simpele methode om economische ongelijkheid te matigen zonder inkomensoverdracht. Een factor die ik niet meteen kan verklaren is de relatie tussen industrialisatie en inkomensgelijkheid: naarmate er meer mensen in de industrie werken, is de inkomensgelijkheid groter. Misschien houdt dat verband met de aanwezigheid van vakbonden, die (als het goed is) strijden voor hogere inkomens voor laagbetaalden. Nadeel van minimumlonen en looneisen van vakbonden is dan weer het risico dat de werkgelegenheid afneemt.
Gelijkheid en herverdeling zorgen dus niet per se voor economische groei
Samengevat kun je het volgende zeggen over de samenhang tussen ongelijkheid, herverdeling, armoede en economische groei.
Veel onderzoekers hebben de economische effecten van ongelijkheid onderzocht. De conclusies waren nooit eenduidig. Maar zij zagen daarbij de olifant in de kamer over het hoofd. Als je kijkt naar de economische effecten, kun je in plaats van het bestrijden van ongelijkheid veel beter je pijlen richten op bestrijding van armoede. Bestrijding van armoede heeft grote sociale en economische voordelen. Als je armoede buiten beschouwing kunt laten, maakt het voor de economische toekomst van een land niet uit hoe hoog of hoe laag de welvaartsverschillen verder zijn.
Voor armoedebestrijding is een Robin Hood onontkoombaar: de rijken wordt geld afgenomen om uit te delen aan de armen. Daar is in economisch opzicht niets mis mee: zo lang je met mate herverdeelt, komt dat de economie op langere termijn alleen maar ten goede. Dat effect wordt nog sterker als er wordt geïnvesteerd in betaalbare toegang tot hoger onderwijs en gezondheidszorg voor iedereen. Maar het is uit economisch oogpunt onzinnig om koste wat kost te streven naar een zo laag mogelijke ongelijkheid: als je te veel herverdeelt, loop je het risico op economische schade. In plaats daarvan kun je beter investeren in een effectieve bureaucratie en rule of law, in hoge werkgelegenheid en een lage inflatie. Bij een hoge werkgelegenheid heb je dan bovendien misschien ruimte om de lonen op te laten lopen, onder druk van vakbonden of door de invoering van een (hoger) minimumloon.
Is herverdeling moreel beter?
Ik herhaal nog eens: grote verschillen tussen arm en rijk heeft nadelen, maar grootschalige herverdeling heeft dat ook. Belastingheffing om inkomensverschillen verder te verkleinen hoeft niet schadelijk te zijn, zolang je het niet overdrijft. Nadeel van belastingheffing is natuurlijk wel dat het een vorm van dwang is. Zoals ik wel vaker heb betoogd: probeer maar eens een paar jaar geen belasting te betalen, en kijk dan waar je terecht komt. Achter de tralies waarschijnlijk. Als dat geen dwang is …
Voor toepassing van dwang heb je een goede reden nodig. Als je kunt hardmaken dat herverdeling moreel beter is, heb je misschien een argument in handen om mensen te dwingen tot herverdeling. Maar is herverdeling moreel wel beter dan de boel op zijn beloop te laten?
Om gedwongen herverdeling te rechtvaardigen schreef de Amerikaanse filosoof John Rawls (1921-2002) in 1971 een invloedrijk boek: A theory of justice. Rawls heeft er flink ingehakt onder politiek filosofen. Bij menig vakgroep hangt zijn portret bij wijze van spreken nog boven de deur. In welk opzicht was hij nou zo revolutionair? We nemen even een sprongetje terug in de tijd naar Karl Marx.
Marx bepleitte herverdeling. Formele gelijkwaardigheid volstond niet. Wat heb je aan stemrecht als je moet bedelen om een stuk brood? De standenmaatschappij was dan misschien verleden tijd, maar ook andere verschillen tussen groepen mensen begonnen op te vallen: mensen die de beschikking hadden over productiefactoren als grond, kapitaal en technologische kennis, en mensen die alleen maar de productiefactor arbeid hadden. Zonder toegang tot andere productiefactoren waren zij veroordeeld om als proletariër hun arbeid ter beschikking te stellen aan de kapitalisten die hun kennis, kapitaal en grond wel konden inzetten. De productiefactoren moesten herverdeeld worden. Maar Marx was geen eenduidige egalitariër. Hij was vooral geïnteresseerd in de klassenstrijd en in het onderbrengen van de productiemiddelen in de handen van de staat. Over de uiteindelijke distributie liet hij zich slechts in algemene termen uit: herverdeling moest verlopen “naar behoefte”.
Elk naar zijn vermogens, elk naar zijn behoeften!
— Karl Marx, Kritik des Gothaer Programms (1875)
De sociaaldemocraten, een machtsfactor van grote betekenis in naoorlogs Europa, waren evenmin eenduidig over het egalitarisme. In de praktijk werd — in samenwerking met de christelijke sociale beweging — een verzorgingsstaat opgetuigd onder het motto ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Maar een gedegen theoretische basis voor het egalitarisme kwam pas tot stand bij de publicatie van Rawls’ A theory of justice. Zijn invloed op egalitair denken is nog steeds groot.
Een sluier van onwetendheid
John Rawls vond dat je moet kijken naar de opvatting over wat goed is die mensen zouden hebben als zij nog niet weten welke positie zij in de samenleving zouden innemen. Word je arm of rijk? Gezond of ongezond? Je hebt nog geen idee. Dus kies je voor een samenleving die iedereen op voorhand als rechtvaardig beschouwt, en billijk. Ga je achteraf klagen over de herverdeling, als je die te veel of te weinig vindt, dan zou Rawls je streng toespreken. Je hebt immers gekozen toen je nog niet wist of je arm of rijk zou zijn. Nu je dat wel weet, moet je niet gaan zeuren, want nu is je mening gekleurd door je positie.
Hij noemde zijn gedachtenexperiment de sluier van onwetendheid:
Niemand kent zijn plaats in de samenleving, zijn klassepositie of sociale status, noch kent iemand zijn fortuin in de verdeling van natuurlijke rijkdommen en vermogens, zijn intelligentie, kracht en dergelijke. Ik neem zelfs aan dat de partijen hun opvattingen over het goede of hun speciale psychologische neigingen niet kennen. De rechtvaardigheidsbeginselen worden gekozen achter een sluier van onwetendheid. Dit zorgt ervoor dat niemand wordt bevoordeeld of benadeeld bij de keuze van principes door de uitkomst van natuurlijk toeval of sociale omstandigheden. Omdat ze allemaal dezelfde positie hebben en niemand in staat is principes te ontwerpen die zijn specifieke toestand begunstigen, zijn de rechtvaardigheidsbeginselen het resultaat van een billijke overeenkomst of afspraak.
— John Rawls, A theory of justice (1971)
Rawls’ sluier van onwetendheid is een geniaal idee, omdat je ermee kunt nagaan hoe conflicten kunnen worden beslecht op een objectieve, billijke manier. Maar over de uitwerking ben ik minder te spreken. Als je zou moeten kiezen achter die sluier van onwetendheid is er logischerwijs maar één meervoudig beginsel dat mensen zouden kiezen waarmee de samenleving geordend moet worden, dacht Rawls. Laten wij nu kijken naar dat meervoudige beginsel.
Gelijke vrijheid en nivellering
Voordat Rawls toekwam aan herverdeling, benadrukte hij dat als eerste beginsel geldt het beginsel van gelijke vrijheid. Dat beginsel zorgt ervoor dat iedereen een zo groot mogelijk gelijk deel aan basisvrijheden kan genieten. Concreet betekent dit dat je alleen mag herverdelen als je ieders gelijke vrijheid respecteert. Economische vrijheid viel daar gek genoeg niet onder, vond Rawls.
Ten tweede dacht Rawls dat burgers op voorhand voor een solidaire samenleving zouden kiezen. Een samenleving waarin de rijken zorgen voor de armen, en waar iedereen gelijke kansen heeft. Die solidaire samenleving zou worden ingericht volgens twee principes: het verschilbeginsel en het beginsel van billijke kansengelijkheid.
Volgens het verschilbeginsel moet de basisstructuur van de samenleving zo worden ingericht dat het welzijn van de minst bedeelde individuen wordt gemaximaliseerd. Met andere woorden: alles, niet alleen inkomsten en vermogens, moet zo worden verdeeld dat iedereen evenveel krijgt, tenzij de armsten meer zouden profiteren van een ongelijke verdeling. Dat laatste moet ik uitleggen.
Sommige mensen zijn beter dan anderen in het toevoegen van waarde. Stel, je hebt nog ergens twee miljoen liggen. Natuurlijk wil je daar rendement op. Er zijn twee mensen die hun hand opsteken: zowel Warren Buffett als ik willen dat geld wel voor je investeren. Je besluit om het fifty-fifty te verdelen. Na een jaar kom je terug. Beschaamd beken ik dat ik er twee ton verlies op heb gemaakt. Maar Buffett, misschien wel de beste belegger ter wereld, heeft twintig procent rendement gemaakt. Gelijke verdeling was in dat geval geen goed idee. Had je al het geld aan Buffett toevertrouwd, dan had je vier ton verdiend, en nu heb je niks. Met je hoge rendement had je een hoop arme mensen kunnen helpen, meer dan wanneer je het geld meteen had uitgedeeld. Daarom vond Rawls ongelijke verdeling soms gerechtvaardigd. In een kapitalistisch systeem zijn – mits haast alle winst wordt afgeroomd en herverdeeld – de armen veel beter af dan in een communistisch systeem. Vond Rawls dan. Je moet volgens Rawls ondernemers hun gang laten gaan, maar hun winsten moet je zoveel herverdelen, dat zij nog nét bereid zijn om te blijven ondernemen.
Volgens het beginsel van billijke kansengelijkheid moet de samenleving bovendien zo worden ingericht dat mensen uit arme en rijke milieus met dezelfde motivatie en talent het gemiddeld even goed doen bij het verwerven van begeerde banen en posities. Alles moet uit de kast worden gehaald om te zorgen dat bijvoorbeeld gelijk geschikte vrouwen, armen en minderheden evenredig vertegenwoordigd worden in de betere beroepen. Als dat alleen lukt door die groepen een voorrangspositie te geven in bijvoorbeeld het onderwijs, dan moet dat maar. Over die kansengelijkheid gaan we het in de volgende aflevering hebben. Wij houden het voor nu bij de herverdeling.
Rawls getoetst
Rawls komt in zijn boek pedant uit de hoek. Hij wist zeker dat rationele, goed geïnformeerde burgers vanachter hun sluier van onwetendheid dezelfde keuze zouden maken als hij. Dat zullen we nog wel eens zien, dacht een groep politicologen in 1987, en zij bedachten een test om Rawls’ theorie empirisch te toetsen. Later volgden ook nog anderen. Het was sneu voor Rawls, maar geen van de proefpersonen koos van achter de sluier van onwetendheid voor Rawls’ herverdeling.
Ken je het tv-programma Robinson, waarin een groep onbekenden wordt gedropt in een afgelegen wildernis? Stel je voor dat je wordt benaderd door producenten die zoiets voor ogen hebben, maar dan extremer. Je komt met je medespelers terecht in een volstrekt onbekende omgeving, volledig geïsoleerd van de buitenwereld, misschien wel op een andere planeet. Wat je weet, is dat je met talent, inspanning en een flinke portie geluk uiteindelijk kunt leven als God in Frankrijk. Maar je hebt geen idee wat je beginpositie wordt, welke spelregels er gaan gelden, je weet niet welke vaardigheden je nodig hebt, laat staan of je daar goed in bent. Het is best mogelijk dat je in een groep terechtkomt die zwaar gediscrimineerd wordt. Misschien is er zelfs wel slavernij. Je kunt ook getroffen worden door een dodelijke ziekte, er is een kans dat je doodziek door het leven moet, of dat er oorlog uitbreekt en dat je sneuvelt. En: je kunt nooit meer terug.
De producenten bieden je de mogelijkheid om vooraf een verzekering afsluiten. Met die verzekering kun je de grootste risico’s elimineren. De keerzijde is dat dan de opbrengsten ook evenredig kleiner worden.
Je hebt de keuze uit de volgende verzekeringspakketten:
A. Er is geen concurrentie; alle opbrengsten worden gedeeld. Voordeel is dat niemand slechter af is dan de ander, maar het nadeel is dat de hele groep passief wordt: niemand heeft trek om initiatief te nemen. Opgeteld voor alle deelnemers leidt deze optie tot de laagste opbrengst.
B. Er is wel concurrentie, maar degene die het best af is moet zo veel afdragen aan de verliezers dat zijn initiatief nog maar net lonend is. De verliezers zijn iets slechter af dan in pakket A. Opgeteld voor alle deelnemers is het resultaat voor alle deelnemers iets beter dan in pakket A, maar niet veel.
C. Er is vrije concurrentie, maar de deelnemers die winnen helpen de verliezers zodanig dat de afstand tussen winnaars en verliezers nooit te groot wordt. De opgetelde opbrengst is groter dan in pakket B.
D. Er is vrije concurrentie, maar de winnaars zorgen dat alle deelnemers op zijn minst kunnen overleven en niet van de honger omkomen. De gemiddelde opbrengst is ongeveer even groot als bij pakket C.
E. Er is vrije concurrentie, geen verzekering. Wie van de honger omkomt, mag alleen hopen op compassie. Gemiddeld is de opbrengst niet echt hoger dan in de pakketten C en D. Maar voor wie succes heeft, is dit het aantrekkelijkste pakket.
Er zijn grofweg drie mogelijke uitkomsten: je verliest, je wint, of je uitkomst is het gemiddelde van het groepsresultaat. Op voorhand heb je geen idee wat jouw uitkomst wordt, maar de kans op elke uitkomst is een op drie.

In het genoemde experiment in 1987 werd zo’n soort keuze voorgelegd aan 29 groepen studenten. Vijf en twintig groepen kozen voor pakket D. De rest, vier groepen, koos voor pakket E. Niemand koos voor pakket B, het pakket van Rawls. (Het radicaal egalitaristische pakket A maakte geen deel uit van het experiment.)
Het is bekend dat mensen van nature risicozoekend zijn bij potentiële verliezen, en risicomijdend zijn bij potentiële winsten. Interessant genoeg zijn mensen meer risicozoekend bij mogelijke verliezen dan dat zij risicomijdend zijn bij een kans op winst. Mensen die 50 euro krijgen, en dat bedrag mogen inzetten voor 50 procent kans op verdubbeling en 50 kans op niks, kiezen meestal om niet te gokken. Die pakken liever die 50 euro. Maar omgekeerd, stel dat je wordt aangehouden wegens een verkeersovertreding. De boete is 50 euro, maar de verkeersagent heeft een voorstel. Hij kan een muntje opgooien. Bij kop hoef je niets te betalen. Bij munt wordt de boete verhoogd naar 100 euro. In die situatie kiezen de meesten om de gok maar te nemen: zij laten de agent dat muntje opgooien. Terwijl de kans op winst of verlies gelijk is, en het bedrag ook, gedragen de meeste mensen zich anders bij mogelijk verlies dan bij mogelijke winst.
Dat doet vermoeden dat de meeste mensen voor pakket E zouden kiezen. De kans dat je in groep rood valt, is even groot als de kans op groep groen. Maar bij kansen op verlies zijn mensen meer risicozoekend dan bij kansen op winst.
Daar staat tegenover dat je bij pakket E een serieuze kans loopt op de hongerdood. Weegt dat risico op tegen een even grote kans op een bestaan in luilekkerland? Voor de studenten die het experiment deden blijkbaar niet, maar zij wisten dat er niemand echt van de hongerdood zou omkomen. Zouden de uitkomsten anders zijn als het mes op tafel lag? Recent onderzoek wijst er niet op. Mensen worden iets minder risicozoekend bij grote risico’s, maar het verschil mag geen naam hebben.
De moraliteit van herverdeling
Rawls’ theorie is malligheid. Van hem moeten wij stelselmatig prioriteit geven aan degene die het slechtst af is, zelfs als die het objectief gesproken helemaal niet zo slecht heeft en de hulp aan deze pechvogel met enorme kosten gepaard gaat. Rawls zou de wedstrijd al afgelasten als er één speler een verzwikte enkel oploopt.
Mensen die in de knel zitten, willen wij helpen. Bivakkeren wij met een groep vrienden in de bergen, dan gaan wij nog een stuk verder. Dan is eerlijk delen het devies. Maar de moderne wereld is geen vriendengroep. Wij kunnen prima leven met ongelijkheid, zo lang er bij schrijnend leed wordt ingegrepen.
Als wij mensen zien die aanzienlijk slechter af zijn dan wijzelf, raken wij doorgaans moreel verontwaardigd over hun omstandigheden. Wat ons echter in dit soort gevallen raakt, is geen kwantitatieve discrepantie maar een kwalitatieve conditie - niet het feit dat de economische middelen van degenen die het slechter af zijn kleiner in omvang zijn dan die van ons, maar het feit dat deze mensen zo arm zijn. Louter verschillen in de hoeveelheid geld die mensen hebben, zijn op zichzelf niet verontrustend. Wij raken immers niet bijster verontrust door ongelijkheid tussen de welgestelden en de rijken; het besef dat de eerste groep aanzienlijk slechter af is dan de laatste, stoort ons moreel totaal niet.
— Harry Frankfurt, Equality as a moral ideal, Ethics (1987)
Dat de meeste studenten voor pakket D kozen, is voor mij weer een argument voor sufficiëntarisme. Mensen willen verantwoordelijkheid voor hun eigen gedrag, ook als de consequenties verkeerd kunnen uitpakken. Maar die verantwoordelijkheid is niet ongelimiteerd: wij staan op de bres voor mensen die aan het kortste eind trekken. Die mogen de consequenties van hun falen best voelen, maar je laat ze niet creperen. In de laatste aflevering in deze reeks werk ik dat sufficiëntarisme verder uit.
Tot slot
Het zal geen verrassing zijn: ik ben geen voorstander van uitbundige gedwongen herverdeling, zowel op economische als op ethische gronden. Bovenmatige gedwongen herverdeling zuigt de dynamiek uit de samenleving, en gaat wat wij elkaar moreel verschuldigd zijn te boven. Dat neemt niet weg dat herverdeling wel degelijk nuttig kan zijn, en ook een morele verplichting. Hoe ik dat voor mij zie, bespreek ik in de laatste aflevering in deze reeks, over sufficiëntarisme.
Maar we zijn nog niet helemaal klaar met egalitarisme. Want we hebben het nog niet gehad over gelijke kansen en positieve discriminatie. Bovendien heb ik gladjes een andere vraag vermeden: moet je alleen geld herverdelen, of alles wat een mens gelukkig kan maken? Toegang tot een opleiding bijvoorbeeld, of toegang tot een baan, of zelfs alle vormen van welzijn? Die twee kwesties houden met elkaar verband. Daar gaan we de volgende keer op in.
Meer lezen?
John Rawls, A theory of justice (1971)
Norman Frohlich c.s., Laboratory results on Rawls's distributive justice, British Journal of Political Science (1987)
Harry Frankfurt, Equality as a moral ideal, Ethics (1987)
Liqun Cao, Yan Zhang, Governance and regional variation of homicide rates: evidence from cross national data, International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology (2015)
Wesley Peterson, Is economic inequality really a problem? A review of the arguments, MDPI Social Sciences (2017)
Karim Bahgat c.s., Inequality and armed conflict: evidence and data, Peace Research Institute Oslo (2017)
Håvard Mokleiv Nygård, Inequality and conflict — some good news, World Bank Blogs (2018)
Andrew Berg c.s., Redistribution, inequality, and growth: new evidence, Journal of Economic Growth (2018)
Robert Breunig, Omer Majeed, Inequality, poverty and economic growth, International Economics (2020)
Brandon Parsons, Panel data analysis of determinants of Gini coefficient (diss., 2021)
Kholeka Mdingi, Sin-Yu Ho, Literature review on income inequality and economic growth, MethodsX (2021)
Akira Inoue c.s., Making the veil of ignorance work. Evidence from survey experiments, in: Tania Lombrozo et al. (red.), Oxford studies in experimental philosophy (2021)
Joe Hasell, Income inequality before and after taxes: How much do countries redistribute income?, Our World In Data (2023)
Han Bleichrodt, Olivier L’Haridon, Prospect theory’s loss aversion is robust to stake size, Judgment and Decision Making (2023)
Met dank aan Gideon Magnus die mij in dit artikel voor uitglijders heeft behoed.
Dit was de derde aflevering in een reeks over gelijkheid, herverdeling en tolerantie. Hier vind je een overzicht van alle afleveringen in deze reeks. De volgende aflevering zal gaan over gelijke kansen.