De verborgen krachten achter wraak
Ontdek hoe een mengsel van straf, wraak en genade onze wereld beïnvloedt, en waarom we telkens moeite hebben met elke uitkomst.
Er wordt gezegd dat jij, Utahania,
Sluipend binnenkwam
Bij je kleine zusje
Qahatlovaq
Om met haar te gaan hoereren!
En toen vroeg ze je:
“Wat wil je?”
Je zag er nogal dwaas uit, hè?
Dit is een fragment van een Inuit spotliedje, opgetekend op Groenland in de jaren 1920 door de Deense etnograaf Knud Rasmussen. De nomadisch levende Inuit staan bekend om hun zangduels. Met het uiten van irritatie of boosheid moet je onder de Inuit vanouds erg voorzichtig zijn. Ze hadden daar nogal lange tenen. Dat levert natuurlijk onderhuidse spanningen op. In de donkere wintermaanden was het tijd voor het jaarlijkse festival. Er werd een zaaltje in de sneeuw gegraven. Als iedereen genoeg gegeten had, begon het zingen. Met spot, overdrijving en ironie werden de onderhuidse spanningen weggezongen. De lucht was weer geklaard.
We gaan in deze aflevering kijken naar straf en vergelding. Willen we vergelding, of een samenleving met minder misdaad? Niet alleen filosofen zijn verdeeld. Deontologen zien straf vooral als vergelding, een doel op zich. Vergelding zit ingebakken in de natuur, stellen zij. Utilitaristen vinden dat straf onderdeel is van een pakket dat moet leiden tot minder criminaliteit.
De Inuit probeerden vergelding met zangduels te voorkomen. Want vergelding is kostbaar, en het loopt al snel uit de hand. Je gaat zien dat vergelding allerlei vormen kan aannemen, en dat wij niet alleen zijn geprogrammeerd met vergelding, maar dat wij ook van nature allerlei andere manieren hebben om conflicten in de kiem te smoren.
Vergelding is bij ons ingebakken
Vergelding is een reflex. Zo communiceren wij met elkaar. Mensen die iets aardigs voor ons doen willen wij belonen. Mensen die ons tegenvallen niet, die beantwoorden wij met sancties, desnoods passief-agressief. Een onaardige ober krijgt een lagere fooi, een huisgenoot die spullen laat slingeren krijgt een snauw. Zulke kleine vergeldingsacties zijn zo gewoon dat we ze nauwelijks opmerken.
Bij serieuzere conflicten produceert ons lichaam een hele waterval aan hormonen; onze bloeddruk gaat omhoog en onze spieren spannen zich aan. Wij zijn klaar om te vechten of te vluchten. In die zin zijn wij net als andere dieren.
Genetisch zijn wij in de eerste plaats groepsdieren en jager-verzamelaars. Laten wij eerst eens kijken hoe het er in de dierenwereld aan toegaat.
Vergelding onder dieren
Straf is kostbaar, zowel voor de bestrafte als voor de bestraffer. Dieren zullen alleen tot vergelding overgaan als het niet anders kan; of als de straf een investering is. In de dierenwereld zijn er ruwweg drie soorten straf: een uithaal als waarschuwing, verstoting, en de dood. De eerste komt het vaakst voor. Het gestrafte dier leert een lesje; het weet nu waar de grens ligt. Verstoting en de dood zijn verstandige investeringen als de dader hardleers is, of de vergrijpen te ernstig zijn om door de vingers te zien.
Straf in de dierenwereld kan vijf doelen dienen:
Dominantie, om gezag te bevestigen wanneer die wordt uitgedaagd.
De verdeling van voedsel. Strijd om voedsel is schering en inslag in de dierenwereld. Straf bij diefstal en gulzigheid is aan de orde van de dag.
Paring. Er is voortdurende rivaliteit wie er met het andere geslacht mag paren; bij weigering of een omstreden partnerkeuze vloeit er geregeld bloed.
Opvoeding. Moeders corrigeren hun kinderen, soms heel hardhandig.
Afgedwongen samenwerking. Profiteurs, uitvreters en luilaken krijgen lik op stuk.
Evolutionair hebben dieren ‘geleerd’ om alleen te straffen als dat in het belang is van de doorgifte van hun genen. Maar dieren zijn zich hun gedrag niet bewust; zij straffen omdat ze zo zijn geprogrammeerd: vergelding is een instinctieve reactie.
Het nut van een identiteitsgeheugen
In een eerder artikel beschreef ik dat mensen deel uitmaken van de Economo-groep in de dierenwereld, samen met een select aantal andere groepsdieren, waaronder olifanten, mensapen en dolfijnen. Kenmerkend is onder meer dat wij een identiteitsgeheugen hebben, anders dan de meeste dieren. Wij onthouden meer. Heeft een groepsgenoot ons een kunstje geflikt, was er iemand agressief tegen ons, of juist heel genereus, dan weten wij dat als wij die persoon de volgende keer weer tegenkomen. Dat is handig, want onze beloningen, verdediging en vergelding kunnen wij daardoor beter doseren. Dat biedt een evolutionair voordeel, want beloning, verdediging en vergelding zijn kostbaar. We verspillen die minder. We leren voor wie we op onze hoede moeten zijn, en we kunnen wraak uitstellen.
Wraaklustige baby’s
Hoezeer wij groepsdieren met identiteitsgeheugen zijn, kun je ook afleiden uit onderzoek van de psycholoog Paul Bloom. De psycholoog Bloom deed onderzoek naar heel jonge kinderen, zo jong dat de ouders en de omgeving nog geen noemenswaardige invloed hadden op hun opvoeding. Bloom wilde onderzoeken met welke morele intuïties wij geboren worden. Hij werkte met poppen waarmee hij conflictsituaties speelde, en registreerde of de baby's dan een voorkeur ontwikkelden voor de ‘goede’ of de ‘slechte’ pop. Dat bleek vaak het geval. De baby’s blijken niet alleen een voorkeur te hebben voor de goede boven de slechte pop, maar ook voor poppen die slecht gedrag van anderen bestraffen boven poppen die wangedrag onbestraft laten.
Wij kunnen onze vergeldingsreflex onderdrukken
Zoals gezegd: straffen is kostbaar, zowel voor de gever als voor de ontvanger van de straf. Dat geldt in alle omstandigheden. Bij dieren kan het leiden tot een gevecht, met verwondingen over en weer. Wordt een dier gedood of uitgestoten, dan hakt dat verlies er in voor de groep. Voor mensen zijn de kosten van straf ook hoog. Een jaar gevangenisstraf kost de overheid meer dan een modaal jaarsalaris, en al die tijd heeft de gevangene geen inkomen. Opsporing, vervolging en berechting kost gemiddeld nog een keer een modaal jaarsalaris. Straf is niet goedkoop, dat geldt ook voor de oudste menselijke samenlevingsvorm, die van de jager-verzamelaar.
Straf bij jager-verzamelaars
Wie onze aangeboren eigenschappen wil kennen, moet in de eerste plaats kijken naar de jager-verzamelaars. In de kern zijn de verschillen tussen jager-verzamelaars en groepsdieren niet zo groot; zij hebben ongeveer dezelfde vergeldingsmotieven. Maar de jagende en verzamelende mens is zachtmoediger dan hun dierlijke evenknie, en de relaties zijn complexer. Het identiteitsgeheugen maakt de toedeling van straf efficiënter. We onthouden wie we een waarschuwing hebben uitgedeeld, waardoor de bestraffing gerichter kan worden toegepast, en we gedoseerd kunnen straffen.
We kunnen bovendien meerdere factoren afwegen. Neem een onhebbelijke stamgenoot die zich doorlopend misdraagt. Dan ligt verstoting voor de hand. Maar tegelijkertijd is het een voortreffelijke jager, die de buit altijd eerlijk deelt met de groep. Dan zal er toch een oogje worden toegeknepen, al is het nog zo’n eikel.
Ik had het al over onze ingebakken alledaagse beloning en bestraffing. Het gaat dan om alledaagse situaties, micro-agressies die dagelijks voorkomen. Ik heb gisteren nog een kat bij zijn nekvel gegrepen en buiten de deur gezet die voor mijn neus de kaas van mijn bord snaaide. Er is geen reden om te denken dat jager-verzamelaars niet precies zo vergelden. Een stout kind krijgt een draai om de oren, en echtelijke ruzies onder jager-verzamelaars zijn goed gedocumenteerd.
Straffen gaat daarom subtieler dan in de dierenwereld. De kosten van verstoting kunnen hoog zijn. We hebben het over kleine groepen. Een groepslid minder hakt er in, en eliminatie van een stamgenoot kan ook nog tot ruzie leiden. Fysieke straffen zijn onder jager-verzamelaars eerder uitzondering dan regel. Geweld lokt geweld uit, en dat leidt al snel tot de ondergang van de hele groep, een fragiel kluitje mensen in een veelal vijandige natuurlijke omgeving. Het heeft er ook mee te maken dat dominantie onder jager-verzamelaars gering is. Veel gebeurt bij consensus; de leider is meer diplomaat dan mannetjesputter.
Spot is bijvoorbeeld een veel voorkomende sanctie onder jager-verzamelaars, zoals wij zagen bij de Inuit. Er worden spotliedjes gezongen over de overtreder, of zij wordt uitgelachen, of er wordt een tijdje niet mee gecommuniceerd, of zij wordt een poosje op rantsoen gezet. Niet-dodelijke duels of periodieke worstelwedstrijden bieden een uitlaatklep voor spanningen zonder de eenheid van de groep in gevaar te brengen.
Jager-verzamelaars die leven in een minder vijandig terrein, met voldoende voedsel voorhanden, zijn stukken minder omzichtig. Er is minder angst dat de groep uiteenvalt. In vruchtbaarder gebieden zijn de sancties harder, vinden er meer splitsingen plaats, en worden groepsleden sneller verstoten. Handhandige vergelding kan vrij effectief onderdrukt worden, maar het zal gemakkelijk weer de kop opsteken zodra de omstandigheden het toelaten. Ons instinct voor harde vergelding is nooit ver weg.
Conflicten in de agrarische samenleving
We laten de jager-verzamelaars achter ons. Hoe gaan landbouwers om met straf? We hebben het over gemeenschappen met hooguit een paar honderd man, met eigen land, voor veeteelt of akkerbouw. Om het overzichtelijk te houden, beperken wij ons tot culturen waar overheden geen rol spelen; de gemeenschap is op zichzelf aangewezen. De overheid komt straks.
Er gelden onder landbouwers meer regels dan onder jager-verzamelaars, en er is meer stof voor conflict. Eigendom gaat een grotere rol spelen; er is land, er is oogst, er is vee, en er is een huis met plek voor waardevolle spullen. Er ontstaat erfrecht en bruidsschatten, en er ontstaan grotere verschillen tussen arm en rijk. De gemeenschappen zijn groter en minder egalitair; er ontstaan ook machtsverschillen.
Genoeg stof voor conflict dus, in zo’n boerengemeenschap. Toch lopen conflicten niet vaak uit de hand, zien antropologen. Daar zijn meerdere redenen voor:
Clans en individuen die met elkaar in conflict komen zijn nog steeds op elkaar aangewezen. Het dorp is hun leven, zowel sociaal als economisch. Daar is het ons-kent-ons; buiten het dorp kan iedereen je vijand zijn. Je land is bovendien je bezit; daar doe je niet makkelijk afstand van. In het uiterste geval kun je uitgestoten worden, of kun je je biezen pakken. Dat heeft nog altijd de voorkeur voor een gemeenschap waarin iedereen elkaar naar het leven staat.
Speltheoretisch is het beter om samen te werken dan te vechten. Culturen waarin iedereen elkaar op het scherpst van de snede de maat neemt, of elkaar de tent uit vecht, hebben geen goede kans op overleven.
Boerengemeenschappen straffen niet zo veel. Zij hebben alternatieven. Reputatieschade, roddel en spot zijn beproefde methodes. Daarnaast komt bemiddeling bijna altijd voor, en vlak tovenarij niet uit. Denk bijvoorbeeld aan voodoo.
Liever geen politie
In de eerste aflevering van deze reeks schreef ik over het Koreaanse premoderne dorp Uihang in 1966, en hoe modernisering zich daar in vijftig jaar voltrok. De gemeenschap loste dingen zelf wel op, de politie wordt beschouwd als bemoeizuchtig, een olifant in de porseleinkast. Alleen bij zeer ernstige vergrijpen, een moord bijvoorbeeld, ontkomt de gemeenschap niet aan politie-ingrijpen, maar zelfs dan met tegenzin. Ik citeer een passage.
Politie-ingrijpen is uiterst onwelkom; alle bewoners zijn het erover eens dat het wenselijk is om conflicten binnen het dorp op te lossen. Als iemand ernstig genoeg gewond is om in het ziekenhuis te moeten worden opgenomen of als er een grote diefstal plaatsvindt, onderzoekt de politie de zaak en onderneemt maatregelen, maar zelfs dan zijn formele gerechtelijke procedures ongebruikelijk. De normale procedure is er een van bemiddeling waarbij de politieagent op myön- of districtsniveau probeert de verschillen te verzoenen en de harmonie te herstellen in plaats van een schuldige aan te wijzen voor straf. (...)
In 1962 of 1963 had een arme visser, de jongere broer van een welgestelde en invloedrijke man, iemand uit een ander dorp vermoord in een ruzie op zee over beschadigd vistuig. Na een jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht, keerde hij terug naar het dorp, waar hij woonde zonder zichtbare tekenen van discriminatie of vooroordelen.— Vincent Brandt, A Korean village: Between farm and sea (1971)
Harde retributie, kortom, bleef beperkt tot de ernstigste gevallen. Voor de omgang met mindere vergrijpen had de gemeenschap subtielere methoden, die in het algemeen prima werkten.
Staten zijn repressiever dan gemeenschappen
Voordat ik dit stuk schreef, ging ik ervan uit dat harde retributie onder de duim wordt gehouden door de overheid, maar opmerkelijk genoeg is het tegendeel het geval. Culturen met een heerser aan het hoofd zijn repressiever van aard, minder geneigd om bemiddeling en compromissen te zoeken, en zij appelleren meer aan onze instinctieve roep om vergelding.
In gecentraliseerde staten wordt straf het instrument om de orde en het gezag van de heerser te handhaven. Straf vormt daarmee, naast afschrikking, ook een symbool voor het geweldsmonopolie van de staat. Staten hebben wetten en gestandaardiseerde straffen; jager-verzamelaars en agrarische gemeenschappen hebben die doorgaans niet. Die hebben eerder bemiddeling en maatwerk gericht op demping van conflicten. Staten hebben minder een boodschap aan verzoening, meer aan macht en handhaving van gezag. De schaal van de staat draagt daar ook aan bij: de straftoemeting wordt gestandaardiseerd; het is minder persoonlijk maatwerk.
Gewelddadige buitenstaanders
Tot nu toe hebben wij het steeds gehad over retributie binnen de groep. Maar er is ook geweld tussen groepen onderling, vooral gemotiveerd door wraak. Wraak is een belangrijk motief voor geweld. Tien tot twintig procent van alle moorden wereldwijd is toe te schrijven aan wraak. Wraak is ook een belangrijk motief voor terroristisch geweld.
Vanouds hebben staten een functie in de bestrijding van bloedwraak. Bloedwraak vindt in de regel niet plaats binnen groepen, maar tussen groepen onderling. Bloedwraak is cultureel-evolutionair gesproken niet zo’n handig spel. Het levert alleen maar verliezers op. Het komt daardoor vanouds vooral voor in afgelegen gebieden, waar concurrerende culturen geen interesse in hebben. Centrale overheden, die je ook kunt zien als een concurrerende cultuur, zijn effectief in het bestrijden van bloedwraak. Of meer algemeen: in het bestrijden van escalerend geweld tussen groepen.
Biologisch is onze reflex tegenover delinquente buitenstaanders kristalhelder. Een lid van een uitgroep die ons of een groepsgenoot iets flikt, die gaat er aan. Dat geldt sowieso in de dierenwereld als onder jager-verzamelaars. Wij zijn biologisch geprogrammeerd om kwaadwillende buitenstaanders dood te maken, zo simpel is het. Zelfs als je niets op je kerfstok hebt, ben je als lid van een uitgroep je leven niet zeker, als je bijvoorbeeld alleen al buiten je eigen territorium begeeft. Dat begon pas geleidelijk te veranderen bij de opkomst van steden en handel, dus lang na de agrarische revolutie.
Misdaad, uitgroepen, en het mozaïek van de moderniteit
Groepen tellen vanouds hooguit een paar honderd mensen. Een natiestaat is biologisch veel te groot om een groep te vormen. Met goed recht kun je misdadigers in je eigen land per definitie als leden van een uitgroep beschouwen. Hun misdrijf plaatst ze vanzelf al in de uitgroep, als ze daar al niet zaten. Als we misdadigers per definitie als een uitgroep beschouwen, moeten we ook weten hoe retributie werkt tegenover uitgroepen.
Inmiddels leven wij in een mozaïek van in- en uitgroepen. Familiebanden zijn vaak verwaterd, bijna niemand woont nog haar leven lang in dezelfde buurtschap. We maken deel uit van allerhande groepen die elkaar vaak niet overlappen en zelden zo intens zijn als de groepen waarin jager-verzamelaars met elkaar optrokken: buren, collega’s, vakgenoten, etnische verwanten, supporters van dezelfde sportclub, mensen met dezelfde religie of dezelfde hobby.
Met alle bewoners van ons land hebben we in elk geval iets gemeen: onze nationale identiteit. Vermoedelijk heb je met bijna elke inwoner nog wel iets anders gemeen, al was het alleen maar een voorliefde voor dezelfde artiest, stem je allebei links of rechts, spreek je allebei met een zachte g, of ben je verknocht aan hetzelfde automerk. In de context van retributie in een moderne nationale samenleving hebben we niet zo veel aan het onderscheid tussen in- en uitgroepen. Met de meeste willekeurige landgenoten vorm je zowel in- als uitgroepen, maar de ingroepen zijn bijna allemaal zwak.
We moeten daarom dieper kijken: waarom maken we bij retributie een onderscheid tussen in- en uitgroepen? Waarom is bij ingroepen ons instinct gericht op zachte retributie, en roepen wij bij uitgroepen om keiharde vergelding? Hiervoor gaan wij te rade bij evolutionaire psychologen.
Hoeveel heb jij over voor een ander?
Stel je dit eens voor: elke keer dat je besluit om iemand te helpen – of juist niet te helpen – maak je een klein onbewust rekensommetje. Evolutionaire psychologen noemen het de Welfare Tradeoff Ratios (WTR), een geleerde maatstaf van egoïsme. Samenwerking is in ieders voordeel, maar vergt ook moeite. Je wilt voorkomen dat jouw opoffering door de ander niet wordt beantwoord. Als jij te veel investeert in samenwerking die niet beantwoord wordt, is dat evolutionair in je nadeel. Als jij trakteert, verwacht je dat de ander de volgende keer een rondje geeft. Als die dat niet doet, dan ben jij de sukkel. Andersom: als jij voordringt in de rij, en je wordt niet gecorrigeerd, dan ben je beter af. Elke keer dat wij samenwerking met een ander overwegen, maken wij een impliciete berekening.
De WTR drukt een verhoudingsgetal uit: hoeveel eigen welzijnsvermindering je over hebt voor een welzijnsverbetering van een ander. Of andersom: bij welke welzijnsvermeerdering voor jezelf neem je leed van de ander op de koop toe? In elke betrekking tussen individuen geldt een andere WTR. Sommige mensen zijn uit zichzelf egoïstischer dan anderen, maar ook egoïsten hebben voor de een meer over dan voor de ander.
Misdaad en de prijs van een lage WTR
Een misdrijf duidt op een lage WTR tegenover het slachtoffer. Een klein voordeeltje voor jezelf rechtvaardigt dan al het bijkomende leed van de ander, of je wilt geen kleine moeite doen om een ander een groot plezier te doen. Dat kan op alledaagse schaal: doe je even een stapje opzij om een ander te laten passeren? Of op criminele schaal: weegt de bevrediging van een verkrachting op tegen het leed dat je de ander berokkent? Het gaat niet alleen om fatsoen en moraal, het is een evolutionaire berekening.
Je WTR hangt af een aantal variabelen:
De mate van reciprociteit die je verwacht dat de ander ten opzichte van jou zal hanteren. Heeft de ander bijvoorbeeld recentelijk nog iets onbaatzuchtigs voor jou gedaan of ken je haar als een lompe egoïst? Je hanteert dus voor iedereen een andere WTR op basis van eerdere ervaringen en reputatie.
De mate van gepercipieerde genetische verwantschap. Hoe meer DNA je gemeenschappelijk denkt te hebben, des te tegemoetkomender ben je. Dit geldt vooral voor je (klein-)kinderen, of de familie waar je samen mee bent opgegroeid. Offers om je DNA te laten gedijen zonder dat je er iets voor terugkrijgt zijn evolutionair valide. Het verklaart waarom grote boeven soms ontzettend veel over hebben voor hun familie.
Voor familie, geliefden, goede vrienden en misschien voor arme sloebers doen wij vaker iets onbaatzuchtigs: zelfs als de ontvanger er niets van merkt, zijn wij bereid tot offers. Maar meestal verwachten wij wel iets terug voor ons offer; wij willen dat zij weten dat zij bij ons in het krijt staan, waardoor zij de volgende keer iets voor ons terugdoen. In elke relatie hebben wij daarom een verschillende WT-ratio voor anonieme en voor niet-anonieme offers. Meestal is onze WT-ratio lager als de ander er niet achter kan komen wat wij gedaan hebben.
De macht van de ander. Als het niet-anonieme offers betreft, wordt onze WT-ratio niet alleen bepaald door genetische banden en reciprociteit, maar ook door de andermans fysieke kracht, agressie, macht, status, invloed en rijkdom. Het is fijner als een gevaarlijk, rijk of machtig persoon bij je in het krijt staat dan als het een slappe sloeber betreft, en je kijkt wel uit om gevaarlijke of machtige mensen tegen je in het harnas te jagen.
Zwakke banden in de moderniteit
Het mag duidelijk zijn dat je verwachtingen tegenover volslagen onbekenden laag zullen zijn. Dat verklaart onze natuurlijke argwaan tegenover vreemdelingen. Het is je vast weleens overkomen dat je in een buitenlands dorp terechtkomt, en je je echt onwelkom voelt, een indringer. Maar als jullie allebei voor dezelfde voetbalclub juichen, of allebei Friese roots hebben, is die kans misschien al ietsje hoger. Dan durf je misschien iets meer risico te lopen. Of als de ander in een BMW rijdt of een Italiaanse achternaam heeft, denk je misschien het tegenovergestelde: daar hoef je niets van te verwachten.
Je vertrouwt er graag op dat veel mensen zich voor je inspannen, maar hoge WTR’s zijn schaars. Daar moet je zuinig op zijn. In groepen met een hoge onderlinge WTR ligt zwakke retributie voor de hand als een lid zich misdraagt. Die persoon heeft een correctie nodig, maar is te waardevol om te laten vallen. De keerzijde is ook helder. Met vreemdelingen, leden van een uitgroep, heb je een heel lage WTR. Als die zich misdragen, is het besluit snel genomen. Die moet je lozen.
Ons moderne probleem is dat wij met de meeste van onze landgenoten een zwakke, maar niet verwaarloosbare WTR hebben. Dat verklaart onze ambigue houding over bestraffing: willen wij criminelen lozen, een harde vergelding bieden, of hebben ze alleen een correctie nodig? Voorstanders van harde retributie zien in de zwakke WTR die wij delen met onze landgenoten een glas dat half leeg is. Alleen voor leden van echte ingroepen, met een hoge WTR, kunnen zij de hand over het hart strijken. Voorstanders van een verzoenende behandeling zien het glas als half vol. Je moet elkaar wat vertrouwen schenken, dan krijg je het op den duur ook terug, hopen zij.
Wie moet je straffen, en wie niet?
We weten nu dus waar de discussie over vergelding of softe straffen vandaan komt. Maar met de WTR kun je meer. Je kunt ermee bepalen welke straf gepast is.
Met een straf willen wij de WTR van de gestrafte herkalibreren. De WTR van de boef moet hoger worden. De boef moet zich realiseren dat zij niet met haar egoïstische gedrag wegkomt. En de andere leden van de groep weten ook wat hen te wachten staat als zij zich misdragen. Ook hun WTR wordt hopelijk hoger.
Maar een nadeel van straffen is dat de WTR van de gestrafte vaak omlaag gaat. Bestraffing is per definitie een verlaging van de WTR van het openbaar gezag ten opzichte van de gestrafte. Als de een zijn WTR ten opzichte van de ander verlaagt, doet de ander dat in de regel ook. De WTR van veroordeelde tegenover het openbaar gezag komt bij vervolging op een dieptepunt, en dat kan ook uitstralen op hun WTR ten opzichte van de rest van de samenleving.
Voor delinquenten met een hoge WTR is daarom een verzoenende aanpak geboden. Denk aan mensen met warme maatschappelijke banden, geen egoïsten maar mensen die onder moeilijke omstandigheden hebben overgereageerd. Een dronken bui, een relatiecrisis, een psychose, een wanhoopsdaad. Hun hoge WTR moet je niet ondermijnen met een zware straf. Een sanctie is altijd gepast, maar die kan allerlei vormen aannemen.
Onverbeterlijke boeven hebben structureel een lage WTR. Als er geen zicht is op verbetering, en ze verder ook de samenleving weinig te bieden hebben, dan moet je lozen: terechtstellen, verbannen of opsluiten, dat zijn rationeel gesproken zo’n beetje de opties, afgezien van humane overwegingen.
Roekeloze jonge mannen
Daarbij moet je wel bedenken dat WTR niet statisch is. Veel jonge mannen hebben een lage WTR. Dat heeft te maken met een tragere ontwikkeling van de prefrontale cortex onder mannen. Hun empathie is laag en ze nemen meer risico’s, waaronder agressief gedrag. Jonge mannen zijn daardoor overal ter wereld sterk oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers.
Alleen al om die reden is de doodsstraf geen proportionele maatregel, en ook levenslange opsluiting is voor hen niet altijd nodig. Het is zinvol om jonge mannelijke delinquenten met structureel een heel lage WTR uit de samenleving te isoleren, maar zodra zij pakweg ouder dan 35 zijn, en liefst ook een baan en een gezin hebben, wordt het tijd om hun WTR weer tegen het licht te houden. Voor deze groep kun je misschien eerder denken aan dwangarbeid of verplichte inlijving in een heel gedisciplineerde, geïsoleerde afdeling van de krijgsmacht. Als zij onder begeleiding de voordelen van vertrouwen en samenwerking leren kennen, hun hormoonhuishouding normaliseert en hun WTR ten opzichte van openbaar gezag en samenleving niet te veel is aangetast, is voor een groot deel terugkeer in de samenleving weer een optie.
Dat geldt overigens lang niet voor iedereen. Sommige mensen hebben hun hele leven lang een gevaarlijk lage WTR. Hoe naar het ook is: als zo iemand een misdrijf heeft gepleegd, is levenslange verwijdering de enige verstandige straf.
De lastige middengroep
Het lastigste is de tussencategorie: mensen met een matige WTR en met enige maatschappelijke waarde, waarvan het onzeker is of hun WTR voor verbetering vatbaar is. De kunst van de bestraffing is om die WTR weer op te bouwen naar een niveau hoger dan het was ten tijde van het misdrijf. Helaas is gevangenisstraf dan contraproductief. Gedetineerden komen in een netwerk terecht waar een laag WTR tegenover het openbaar gezag de norm is en waar zij de kneepjes van een leven in de criminaliteit leren van hun medegevangenen.
Die tussencategorie moet dus gestraft worden. Ons rechtvaardigheidsgevoel eist het, het schrikt af, en sowieso leent de daders WTR zich voor herkalibratie. Maar een paar jaar in de gevangenis is geen goede optie.
Wat voor alternatieven hebben we? Voor verbanning, levenslange opsluiting of terechtstelling was de daad niet ernstig genoeg, afgezien van andere bezwaren. Maar er zijn nog andere opties: reputatiestraf, dwangarbeid, boetes, het afnemen van burgerlijke rechten, en het afnemen van bewegingsvrijheid, zoals het aanbrengen van een enkelband. Zonder hier diep op in te willen gaan, kunnen we denk ik wel wat creatiever omgaan met bestraffing. Sowieso weten we dat gevangenisstraf in de huidige vorm barbaars en contraproductief is.
Vergelding in de moderniteit
Tot hier toe hebben we het vraagstuk van vergelding en verzoening vooral evolutionair behandeld. Maar ook filosofen kunnen zich er behoorlijk druk over maken. De discussie wordt vooral gevoerd tussen deontologen en utilitaristen.
Middeleeuwse toestanden
Ons beeld van de Europese middeleeuwen is die van een gewelddadige, intolerante samenleving, bol van conflicten, vervolgingen en uitbuiting door de kerk en de feodale adel. Maar het tegendeel was het geval. Het dagelijkse leven was doorgaans kalmpjes en gemoedelijk, zeker in de vroegere middeleeuwen en buiten de steden. Edellieden hadden het veel te druk met zichzelf en hun rivalen. De kerk had nog nauwelijks interesse in het gepeupel. De bestuursdruk was gering. Dorpsgemeenschappen waren in de eerste plaats op zichzelf aangewezen. Pas bij excessen greep het gezag in. Min of meer zoals het eraan toeging in Uihang in 1966.
Pas vanaf de 12e eeuw begon daar geleidelijk verandering in te komen, maar ook sindsdien was de kerk veel pragmatischer dan je zou denken. Prostitutie, toch duidelijk zondig volgens de kerk, werd bijvoorbeeld bewust ongemoeid gelaten. Men zag het risico van overspel, verkrachtingen en sodomie als de bordelen gesloten zouden worden.
In de opkomende steden was het klimaat anders: die waren te groot om een gemeenschap te vormen, vandaar dat de handhaving daar strikter was, met een grotere rol voor retributie. Pas toen de natiestaten in de 18e eeuw de macht naar zich toe trokken, verloren ook de dorpse gemeenschappen hun schappelijkheid.
Utilitair denken in het strafrecht
Sinds de Renaissance hebben verschillende denkers zich uitgelaten over mildere bestraffing van criminaliteit. Het betreft opmerkelijk vaak denkers die zich ook hebben uitgelaten over andere vormen van verdraagzaamheid, met name over religieuze tolerantie. Naast instrumentele argumenten (zoals ”bestraffing is contraproductief”) speelde ook de idee van humanitas daarbij een rol: ook misdadigers moeten menselijk worden behandeld.
Ik schreef al eerder over de briljante lastpost Dirck Volkertsz. Coornhert (1522–1590). Op last van de Raad van Beroerten werd hij in 1567 gevangengezet wegens zijn betrekkingen met Willem de Zwijger. Omdat hij daar naar eigen zeggen niets beters te doen had, schreef hij in het cachot (de Gevangenpoort in Den Haag, tegenover het Binnenhof, nog steeds te bezichtigen) het werk Boeventucht. Hij was er zijn tijd mee vooruit, zoals hij dat wel vaker was.
De eerste vraag waarover Coornhert zich in Boeventucht boog, is waarom er überhaupt gestraft wordt. Hij noemde drie redenen.
Ten eerste zorgt straf ervoor dat ‘brave lieden’ zich niet op het slechte pad begeven.
Ten tweede zullen de ‘onverlaten die nog te verbeteren zijn’ zich aan een deugdzaam leven gaan wijden, uit angst voor de schande of pijn die een straf met zich meebrengt.
Ten derde zal straf de ‘gemene, onverbeterlijke schurken’ uit de samenleving verwijderen, ter bescherming van nette mensen.
Het centrale doel van straffen is volgens Coornhert dus algemene preventie, door afschrikking, door heropvoeding, of door isolatie van onverbeterlijke boeven. Vergelding noemde hij niet. Hij concludeerde: strengere straffen zijn niet de oplossing. Een verandering van aanpak was nodig, en een serieuze bestudering van de motieven van criminelen. De criminalisering van ‘brave lieden’ en de ‘onverlaten die nog te verbeteren zijn’ kon een halt worden toegeroepen door een beter sociaal beleid. De bestraffing van de echte schurken moest voortaan dwangarbeid zijn in tuchthuizen, in plaats van nutteloze gevangenschap of de doodstraf. Al in de 16e eeuw hanteerde Coornhert daarmee een utilitaire benadering.
Utilitaristen zoals de Engelse filosoof Jeremy Bentham (1748–1832) stonden daarmee in de voetstappen van Coornhert toen zij in de Verlichting begonnen na te denken over een rationelere behandeling van criminaliteit. Empirische wetenschap ging meer een rol spelen in de ontwikkeling van middelen van criminaliteitspreventie, en de idee dat een menswaardige behandeling ook aan criminelen toekomt.
De Italiaanse filosoof Cesare Beccaria (1738–1794) ging als vroege utilitarist uit van de doelstelling dat alle wetgeving het maximaal geluk moet nastreven voor een maximaal aantal mensen. De invloed van Beccaria’s Dei delitti e delle pene (1764) op het strafrecht was groot. Zijn uitgangspunten betekenden een radicale ommekeer in de omgang met misdadigers en de toedeling van straf. Voordien was de strafrechtspleging vooral getekend door willekeur, wreedheid en machtspolitiek van de vorst en van de kerk, die een dikke vinger in de pap had. Beccaria formuleerde uitgangspunten die je nog steeds in het strafrecht tegenkomt. Er mag geen straf worden uitgesproken zonder dat daarvoor een wet bestaat, en er mogen ook geen strafwetten worden gemaakt met een terugwerkende kracht. Wetten moeten voor iedereen toegankelijk en leesbaar zijn. Alle mensen zijn gelijk voor de wet. Dat betekent dat niemand, ook geen edelman of koning, meer rechten heeft dan een gewone burger. Straffen moeten in verhouding staan tot de begane overtreding. Opgelegde straffen mogen volgens Beccaria maar een minimum aan leed veroorzaken aan de dader, maar toch voldoende zijn om mogelijke andere overtreders af te schrikken. De beste straf is de laagste straf die toch effectief is. Openbare processen; geen geheime procedures en anonieme beschuldigingen. Afschaffing van foltering en wrede behandeling. En de doodstraf mag alleen worden voltrokken in heel uitzonderlijke gevallen.
De utilitaristische ideeën van Coornhert, Bentham en Beccaria kun je zien als een manier om enerzijds retributie rationeel toe te passen, en anderzijds om de schappelijkheid van de gemeenschappen in een systeem van regels te vervatten.
De deontologische reactie
Maar deze utilitaire ideeën vonden niet bij iedereen weerklank. De deontologen onder aanvoering van Immanuel Kant zagen retributie niet als een middel van afschrikking, maar als een doel op zich.
Alleen het recht op vergelding (ius tallionis), toegepast door de rechter (dus niet in de privésfeer), kan de kwaliteit en kwantiteit van de straf bepalen.
Wie gemoord heeft, moet sterven.
Zelfs als een burgerlijke samenleving met al haar leden zichzelf zou opheffen (bijvoorbeeld als alle mensen een eiland besluiten te verlaten en zich over de hele wereld te verspreiden), zou de laatste moordenaar in de gevangenis eerst moeten worden geëxecuteerd, zodat iedereen hem heeft vergolden wat zijn daden verdienden, en de bloedschuld niet blijft kleven aan de mensen die zijn straf niet hebben verlangd: want anders kunnen de mensen worden beschouwd als deelnemers aan deze openbare schending van rechtvaardigheid.
— Immanuel Kant, Metaphysik der Sitten (1797)
Retributie is geen arbitraire wraak, maar een rationele respons op een misdrijf die de toepasselijkheid van het recht bevestigt, voegde Hegel toe. Door een dader geen vergelding te bieden, ontken je hem als een rationeel wezen dat in staat is om de gevolgen van zijn daden te overzien en de consequenties daarvan te dragen. Ook misdadigers mag je niet louter behandelen als middel, zou Kant gezegd kunnen hebben.
Dat je misdaad wilt voorkomen, ligt voor de hand, maar staat op zich los van het delict. Je moet het delict en de dader niet zien als hefboom om de samenleving mee te verbeteren. Dan loop je achter de feiten aan. Dat had al veel eerder moeten gebeuren. Straf is straf, en ook een zachte straf is een straf.
Twee zielen in één lichaam: we denken zowel utilitarisch als deontologisch
Dat is waar. Aan de ene kant zien we straf als noodzakelijke reactie op verantwoordelijkheid. Door hun verantwoordelijkheid weg te nemen, en ze te behandelen alsof ze patiënten of slachtoffers van omstandigheden zijn, zouden we daders hun agency ontnemen. Meer daarover in het volgende artikel, over vrije wil.
Aan de andere kant zijn we net zo goed geprogrammeerd met het groepsbelang voor ogen. Als vergelding dat groepsbelang ondermijnt, zijn we altijd perfect in staat geweest om onze vergeldingsreflex te kanaliseren. Zoals we hebben gezien, staat de geschiedenis vol met situaties waarin vergelding met pragmatisme wordt afgewogen. Straf is rechtvaardig, maar straf kan vele vormen aannemen, en het moet de maatschappij niet slechter af maken. Wij kunnen dat.
Meer lezen?
Dirck Volkertsz. Coornhert, Boeventucht, ofte middelen tot mindering der schadelijke ledighgangers (1587)
Cesare Beccaria, Dei delitti e delle pene (1764), ook online beschikbaar in Engelse vertaling.
Immanuel Kant, Die Metaphysik der Sitten (1797)
Vincent Brandt, A Korean village: Between farm and sea (1971)
Simon Roberts, Order and dispute. An introduction to legal anthropology (1979/2013)
Penelope Eckert, Russell Newmark, Central Eskimo song duels: a contextual analysis of ritual ambiguity, Ethnology (1980)
Robert Ian Moore, The formation of a persecuting society: authority and deviance in Western Europe, 950-1250 (1987/2007)
Karen Ericksen, Heather Horton, “Blood feuds”: cross-cultural variations in kin group vengeance, Behavior Science Research (1992)
T.H. Clutton-Brock, G.A. Parker, Punishment in animal societies, Nature (1995)
Michael Bang Petersen et al., Evolutionary psychology and criminal justice: a recalibrational theory of punishment and reconciliation, in: Henrik Høgh-Oleson (red.), Human morality and sociality: evolutionary and comparative perspectives (2010)
Steven Pinker, The better angels of our nature. Why violence has declined (2011)
Paul Bloom, Just babies. The origin of good and evil (2013)
Michael McCullough et al., Cognitive systems for revenge and forgiveness, Behavioral and Brain Sciences (2013)
Alec Walen, Retributive justice, Stanford Encyclopedia of Philosophy (2014/2020)
Daniel Sznycer, Carlton Patrick, The origin of criminal law, Nature Human Behaviour (2020)
Zachary Garfield et al., Norm violations and punishments across human societies, Evolutionary Human Sciences (2023)
Dit was de zevende aflevering in de reeks over vrijheid en dwang. De volgende aflevering verschijnt over een week of twee, en zal gaan over de vrije wil.